Heel menselijk, heel goddelijk (XI): En dan spreekt de wereld tot jou

Juist als we ons verlangen naar kennis matigen kunnen we de kern van de realiteit bereiken, en midden in de wereld beschouwende zielen zijn.

Er zijn verschillende manieren om hetzelfde object te zien. Bij het zien van een groot feestmaal, met allerlei soorten voedsel, kleuren, garneringen en smaken, heeft de bewonderende blik van een fotograaf niets te maken met de hebberige blik van een gulzigaard. Of, om aan meer gewone situaties te denken, onze blik als we de koppen van een krant doornemen is meestal anders dan die waarmee we een zonsondergang gadeslaan. De verschillen tussen deze manieren van kijken zijn niet alleen te verklaren door de omstandigheden van het moment of door de dingen die zich voor onze ogen bevinden. Wat ze verschillend maakt is in werkelijkheid iets diepers, iets dat te maken heeft met de manier waarop wij ons tot de wereld verhouden.

De hele prediking van de heilige Jozefmaria spoort ons aan om “contemplatieve zielen te zijn, die bezig zijn met de aangelegenheden van de aarde”.[1]

Daarvoor is het nodig op een nieuwe manier naar de realiteit te leren kijken: met een blik die niet slechts één aspect – het bruikbare deel – waarneemt van wat zich voor onze ogen bevindt; een blik die niet alleen maar probeert dat waarnaar we kijken te krijgen en te bezitten. De contemplatieve blik is in wezen noch egoïstisch noch bezitterig: hij is transparant, sereen, ontvankelijk, edelmoedig. En wie met God wil leven, kan er niet omheen deze manier van kijken te leren. Alleen door onze blik zo te veranderen zullen wij de goddelijke glans kunnen ontdekken in alles wat ons omringt, en een glimp opvangen van de diepe waarheid van de dingen en gebeurtenissen, “want door Hem hebben wij het leven, het bewegen en het zijn” (Heb 17,28). Het is interessant dat de stichter van het Opus Dei, toen hij mogelijke thema’s noemde die in de vorming van jonge mensen moeten worden behandeld, heeft geschreven: “Uitwendige versterving – vooral de blik; innerlijke versterving – vooral de nieuwsgierigheid”.[2] Deze twee aspecten die nauw verbonden zijn met het contemplatieve leven, maken deel uit van de deugd van sterkte voor wat betreft het verlangen naar kennis, dat een van de sterkste neigingen van onze natuur is. Hoewel het woord ‘matigheid’ in het gewone spraakgebruik misschien doet denken aan het idee van beperking, is dat een nogal onvolledige opvatting. Het Latijnse woord temperare, waar de term die wij gebruiken [matigen] vandaan komt, betekent ‘de dingen in de juiste dosering vermengen’. Zo wordt iemand die matig is in zijn verlangen naar kennis niet meegesleept door het onmiddellijk waarneembare, maar lukt het hem om steeds verder dan dát te gaan. Hij ontwikkelt een open, aandachtige en rustige houding, die hem in staat stelt tot de kern van de dingen door te dringen. En dan spreekt de wereld tot hem.

De nieuwsgierige blik

Er is een manier van kijken die, nog niet gevormd door de matigheid, zich gedraagt als een vlinder die van bloem naar bloem vliegt. Het is de houding van iemand die zo kort mogelijk bij iets stil blijft staan als nodig is om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen en eruit te halen wat hij zoekt. Deze blik wil niet de werkelijkheid helemaal in zich opnemen of haar in al haar diepte begrijpen, maar zoekt alleen het genot dat voortkomt uit een zintuiglijke waarneming of een vluchtige smaak, veroorzaakt door de nieuwe informatie over de wereld. Het is wat de heilige Johannes noemt ‘het begeren der ogen’ (I Joh 2,16) en wat de heilige Thomas van Aquino, verscheidene eeuwen later, curiositas[3] – nieuwsgierigheid – zal noemen. Voor deze laatste is het tegendeel van de curiositas de studiositas, die bestaat in het vinden van de juiste dosis – als onderdeel van de matigheid – in ons verlangen om te weten. De studiositas wil niet alleen maar een grens stellen, maar ook de obstakels uit de weg ruimen die ons verhinderen een diepgaande kennis op te doen, en ze gaat niet de inspanning en vermoeidheid uit de weg die horen bij elk leerproces.

Aan onze nieuwsgierigheid toegeven kan een houding van weinig belang lijken, alsof die slechts de buitenkant van ons bestaan raakt. Wat kan het mij schaden om gewoon met wijd open ogen door de wereld te gaan en alles eruit te persen wat mij wordt aangeboden? Maar laten we luisteren naar deze woorden van Jezus: “De lamp van het lichaam is het oog. Wanneer dus uw oog helder is, zal heel uw lichaam verlicht zijn” (Mt 6,22). Als het oog het hele lichaam verlicht, heeft onze blik dus impact op ons hart. En bijna zonder het te beseffen schiet de nieuwsgierigheid dieper en dieper wortel in ons wezen. Soms kunnen we deze versnippering gemakkelijk waarnemen in de wereld van de sociale netwerken of op internet: we merken dat we van pagina naar pagina swipen, zonder zelfs maar te weten wat we zoeken. En achter die doelloze blik zit misschien een rusteloze geest, die zich uit in gedachteloos geklets, in verdoving of innerlijke onrust.

In deze zin kan de blik die van bloem naar bloem dwaalt “het symptoom zijn van een echte ontworteling; het kan betekenen dat de persoon het vermogen verloren heeft om bij zichzelf te blijven”.[4]

Min of meer bewust van onze innerlijke leegte proberen wij naar buiten te vluchten, naar de wereld van de afleiding, en paradoxaal genoeg verlaten wij zo de enige plaats waar wij degene zullen vinden die onze dorst kan lessen. De heilige Augustinus heeft deze ervaring als volgt verwoord: “En zie, Jij was in mij en ik was buiten, en buiten mij zocht ik Jou; en misvormd als ik was, wierp ik mij op de schoonheden van jouw schepselen. Jij was bij mij, maar ik was niet bij Jou. Ik werd van Jou weggehouden door die dingen die, als ze niet in Jou zouden zijn, helemaal níet zouden zijn”.[5]

Als we met onze blik dus de kern van de werkelijkheid willen bereiken, moeten we niet alleen de deur naar onze eigen innerlijke wereld open zetten, maar tegelijk een rustig leerproces van waarneming ontwikkelen: bij de dingen blijven stilstaan, nadenken, niet in haast vervallen. Voordat we bijvoorbeeld op de playknop van een aantrekkelijke video of serie drukken, is het goed om na te denken of dat echt wel is wat we op dat moment willen doen. Wie weet af te zien van wat zijn ziel schaadt, of wat hem verhindert te groeien, “is zich ervan bewust dat zijn offer alleen maar naar de schijn een offer is: want wie zo leeft (…) bevrijdt zich van veel slavernijen en zal uiteindelijk, diep in zijn hart, de liefde van God smaken”.[6]

“Afleiding zoeken. – Je hebt afleiding nodig…! Je spert je ogen wijd open, om de beelden van de wereld goed op te nemen”, schrijft de heilige Jozefmaria, om de lezer te prikkelen. En direct antwoordt hij: “Sluit ze helemaal: heb innerlijk leven, en je zult in onvermoede kleuren en vormen de pracht van een mooiere en nieuwe wereld zien: je zult met God omgaan”.[7]

Natuurlijk bedoelt de stichter van het Opus Dei niet dat wij niet kunnen kijken naar of opgaan in een werkelijkheid die hij ons zelf aanwijst als een plaats van ontmoeting met God. Hij bedoelt dat deze externe blik in feite samenhangt met onze innerlijke wereld en tegelijkertijd, ten goede of ten kwade, ons innerlijk bepaalt.

De egocentrische blik

Als we ons niet matigen in wat we allemaal willen zien, kunnen we onbedoeld een egoïstische, hebberige belangstelling krijgen, die lijkt op die van een dier dat zijn prooi zoekt. “Bedenk dat een hebberig oog iets ergs is” (Sir 31,13), waarschuwt de Heilige Schrift. Net zoals een blik die van bloem tot bloem dwaalt, is deze begerige blik meestal geen oppervlakkig verschijnsel: vaak onthult hij een manier van omgaan met de wereld die diep binnenin de persoon ligt. Het is de instelling van iemand die alles ziet door het prisma van zijn eigenbelang en bijgevolg de wereld waardeert in verhouding tot het onmiddellijke voordeel dat die hem oplevert. Het is alsof zijn hart vergrendeld is en alles vanuit één gezichtspunt bekijkt; alsof alle andere gezichtspunten ondoorzichtig zijn geworden.

Het gebrek aan matigheid is schadelijk, omdat het iemand eenzijdig en ongevoelig maakt waardoor hij de realiteit en de personen in al hun nuances niet rustig kan beschouwen. Dit heeft op zijn beurt invloed op zijn beslissingen, want het ontbreken van een reële kennis van wie en wat hem omringt is een belemmering om het goede te doen. Iemand die gulzig is bijvoorbeeld is verstrikt in het najagen van de genoegens van zijn maag; bij een feestmaal is hij niet in staat alle creativiteit en schoonheid ervan te zien. Hij kiest gewoon het grootste of het lekkerste, maar hij kan er niet echt van genieten, en geen echt gesprek met anderen daar voeren.

Want deze zelfzuchtige blik beïnvloedt ook de betrekkingen met anderen. Wie niet vrij is in zijn kijken heeft de neiging de mensen te zien vanuit het standpunt van het voordeel dat zij hem opleveren, de gunst die hij hen kan vragen. Zijn eerste reactie is niet om de ander in de ogen te kijken en te vragen hoe het met hem gaat, wat hij nodig heeft, wat hij voor hem kan doen; en hij merkt evenmin hoe uniek en aantrekkelijk die andere persoon is. Deze blindheid van de geest, dit onvermogen om het stempel van God te zien in de personen om ons heen komt niet voort uit een verwarring die veroorzaakt wordt door onze zintuigen, maar door een vertekende blik, die gevoelloos en afgestompt is geraakt door het gebrek aan matigheid. “Onze harten kunnen gehecht zijn aan echte of valse schatten, ze kunnen echte rust vinden of indutten, lui en ongevoelig worden”, zei paus Franciscus in zijn boodschap voor een Wereldjongerendag. “Hoe krachtig is dit vermogen om lief te hebben en te worden bemind! Laat deze kostbare schat niet worden onteerd, vernietigd of bedorven.Dat is wat er gebeurt als we onze naaste gaan gebruiken voor onze eigen egoïstische doeleinden.”[8]

Een paar vruchten van de matigheid

Wie een gematigde blik heeft verworven, ziet de wereld met nieuwe ogen en ontdekt onverwachte wonderen. Matiging bevrijdt, zuivert ons hart, vergemakkelijkt een serene relatie met mensen en dingen: zij doet in ons een houding van oprechte belangstelling groeien, die zich niet laat meeslepen door uiterlijkheden, die niet overhaast oppervlakkige oordelen velt. Het eerste gevolg van de matigheid is dus ‘een rustige geest’ die voortkomt uit de orde in het innerlijk van de mens.[9]

Een onthechte en zuivere blik let op de echte schatten waarin hij rust kan vinden. Als wij deze gevoeligheid in ons willen laten groeien moeten we besluiten de wereld te bekijken op de manier van kunstenaars en dichters die de rijke en diverse nuances in de realiteit waarnemen. Wie herinnert zich niet een gesprek met iemand die met zijn weloverwogen mening over een kunstwerk nieuwe schakeringen van de wereld voor ons openlegde?

Een andere vrucht van de matigheid is het vermogen al je krachten te concentreren op de plannen die je je hebt voorgenomen. Niet onnodig op je mobiel kijken of niet op het internet surfen terwijl je werkt of studeert, kunnen dingen van weinig waarde lijken die geen invloed hebben op de structuur van je leven. Maar in werkelijkheid kunnen dit soort kleine verloocheningen doorslaggevend zijn om je te concentreren en met al je krachten te verwezenlijken wat je wilt. ‘Nee’ zeggen tegen dat wat je geest in duizend dingen verstrooit, is tegelijk ‘ja’ zeggen tegen wat werkelijk van belang is. Deze inspanning ontwikkelt bovendien je innerlijke wereld en helpt, na verloop van tijd, om alles wat oppervlakkig is te ontmaskeren als een verspilling van tijd en vrijheid. “Het leven krijgt zo de schakeringen terug die door de onmatigheid vervaagd waren. We zijn dan weer in staat ons om de ander te bekommeren, wat van ons is met allen te delen, ons te wijden aan grote taken.”[10]

Een onthechte, serene en zuivere blik stelt ons meer dan wat ook in staat de ware schoonheid van alles wat bestaat te ontdekken. Door de matigheid te beleven kunnen we méér – niet minder – genieten van de geestelijke en ook van de materiële dingen. Als we vrijstaan tegenover de wereld, vrij van het angstvallig zoeken naar genot of zelfbevestiging, kunnen we de waarheid van dingen en mensen waarnemen; door deze onafhankelijkheid kunnen wij ook in de meest subtiele en onopvallende dingen schoonheid ontdekken. “Men heeft, niet zonder reden, gezegd dat alleen degene die een zuiver hart heeft in staat is echt te lachen. En het is niet minder waar dat alleen degene die de schoonheid van de wereld met een zuivere blik aanschouwt, deze schoonheid kan ontwaren.”[11]

De gematigde mens reikt dieper, naar de waarheid van de dingen: de wereld spreekt tot hem over God. Daarom zullen zij die aan dit avontuur beginnen, zich na verloop van tijd herkennen in die uitroep van de heilige Jozefmaria: “Mijn God, ik ervaar aantrekkingskracht en schoonheid in alles wat ik zie.”[12]

[1] H. Jozefmaria, Instructie voor het Werk van sint Michael, 8-12-1941, nr. 70.

[2] H. Jozefmaria, Instructie voor het Werk van sint Rafael, 9-1-1935, nr. 135.

[3] H. Thomas van Aquino, Summa theologiae, II-II, q. 167 a.1 ad 2; a.2 ad 1.

[4] Vgl. J. Pieper, De kardinale deugden.

[5] H. Augustinus, Belijdenissen, X, 27, 38.

[6] H. Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 84.

[7] H. Jozefmaria, De Weg, nr. 283.

[8] Paus Franciscus, Boodschap, 31-1-2015, nr. 2.

[9] Vgl. J. Pieper, De kardinale deugden.

[10] H. Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 84.

[11] J. Pieper, De kardinale deugden.

[12] H. Jozefmaria, De Smidse, nr. 415.

Maria Schoerghuber