Heel menselijk, heel goddelijk (IX): de gave om met de ogen van God te kijken

Sommige deugden bereiden ons erop voor om contemplatief te zijn temidden in het gewone leven.

De werkelijkheid met aandacht en liefde beschouwen: veel denkers, wetenschappers en kunstenaars, die de kunst van de beschouwing hebben beoefend, zijn het hierover eens. De rijkdom van de waarheid en schoonheid ontdekken die schuilgaat achter wat er bestaat, zelfs daar waar we het niet hadden vermoed; ons losmaken van ons verlangen om alles onder controle te hebben om te genieten van wat we in handen hebben, vooral van de kleine dingen. Als het gewoon een kwestie is van op een bepaalde manier waarnemen, waarom lijkt het ons dan soms zo ingewikkeld? Zo leren kijken is vooral interessant voor ons, omdat wij weten dat, als de schepping het al waard is door mensen beschouwd te worden, de Schepper zelf dat nog méér is, omdat alle geschapen schoonheid een afspiegeling is van zijn oneindige schoonheid.

Wij zijn door God geschapen voor de beschouwing. Deze zal volmaakt zijn in het toekomstige leven, wanneer wij de Schepper van aangezicht tot aangezicht zullen zien en, in Hem, alle dingen duidelijk zullen begrijpen en ervan genieten. Maar, zoals de heilige Jozefmaria ons heeft herinnerd, zijn wij nu reeds, elk moment, elke dag, geroepen om “God te zien in alle dingen van de aarde: in de personen, in de gebeurtenissen, in wat groot is en in wat klein lijkt, in wat ons behaagt en in wat we als pijnlijk ervaren”.[1] Wij willen alles omzetten in lofprijzing, dankzegging, eerherstel en smeekbede. Wij kijken niet naar God ondanks de dagelijkse beslommeringen, maar juist daardoorheen en we gebruiken ze als springplank om ons in de hemel te verplaatsen.

Dan zal in ons opkomen wat de heilige Thomas van Aquino omschreef als een “eenvoudige intuïtie van de waarheid die uit de liefde voortkomt”.[2] Het betreft een manier van kijken naar de werkelijkheid, die niet afhangt van de ontvangen vorming of van onze bezigheid: het valt op elk moment binnen het bereik van iedereen, omdat het voortkomt uit de liefde die wij van God hebben ontvangen en die onze blik doordrenkt. Alle heiligen, zo verschillend van elkaar, geleerd en minder geleerd, gewijd aan zulke uiteenlopende taken, hebben deze nabijheid van de Schepper in hun leven zien groeien. Het eerste wat we ons dus misschien moeten realiseren, is wat de Catechismus van de Kerk zegt: dat de beschouwing een gave is.[3] Het is niet iets wat we kunnen bereiken door de kracht van onze wil alleen, door middel van een planning of strategie. Allereerst moeten wij openstaan voor de gaven van God, bereid zijn ze te ontvangen, en dat veronderstelt de ontwikkeling van bepaalde deugden die de bodem voorbereiden.

De moed om de deur te openen

“Ik sta voor de deur en Ik klop. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij” (Apok. 3,20). In de kapel van het Keble College van de Universiteit van Oxford, hangt een schilderij met de titel: ‘Het licht der wereld’, waarop deze scène van de Apocalyps is afgebeeld. Jezus verschijnt gekleed als koning, met een lantaarn die licht in het huis brengt, terwijl Hij discreet op de deur klopt. Op de grond woekert onkruid dat is gegroeid doordat de deur lange tijd dicht is geweest.

Om ons een contemplatief leven te kunnen schenken vraagt de Heer ons, zoals op dat schilderij uit het midden van de 19e eeuw dagelijks de deur van ons hart te openen. De reactie van Adam en Eva, onze eerste ouders, was na het verlies van hun oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid, precies het tegenovergestelde: zij verstopten zich en sloten de deur om Gods blik te vermijden... En al hun nakomelingen behouden iets van die neiging. Het is misschien een ongegronde vrees voor wat Hij van ons zou kunnen vragen, angst om ons afhankelijk te voelen, onzekerheid om de vluchtige controle over ons leven te verliezen. Of misschien verkiezen we gewoon een comfortabele passiviteit die ons ver houdt van het spirituele, vanwege de moeite die het ons kost om in de gesteltenis te zijn om dat geschenk te ontvangen.

“De scène van Bethlehem wordt, op een of andere manier, elke dag herhaald. Het is mogelijk dat wij – niet met woorden, maar met onze daden – gezegd hebben: non est locus in diversorio, er is geen plaats voor U in mijn hart. O, Heer, vergeef mij!”.[4] Naast andere hindernissen, die ons soms belangrijker kunnen lijken om aan te pakken, zoals tijdgebrek, dorheid, verstrooidheid of onze eigen onwaardigheid, is dit vreemde wantrouwen tegenover God vaak een onkruid dat verwijderd moet worden om de deur van ons hart te openen en zo de blik van onze Schepper deelachtig te worden.

De nederigheid en onthechting maken ons licht

“Het inwendig gebed (…) kan alleen ontvangen worden in de nederigheid en de armoede”.[5] Dit houdt op de eerste plaats de moeilijke taak in om de waarheid over onszelf en over anderen op een serene manier te aanvaarden. Wij kunnen niet de gave om de dingen te zien zoals God ze ziet ontvangen, als wij voortdurend maskers opzetten, als wij ze voor anderen verzinnen, of als wij de werkelijkheid bedekken met onze eigen fantasie, hoe goed die ook lijkt. Jezus' taal is altijd eenvoudig en diepzinnig, Hij bekijkt de dingen zoals ze zijn, altijd met barmhartigheid, terwijl wij vaak wat ingewikkeld en oppervlakkig kunnen zijn of met hoogmoed oordelen over wat ons omringt.

“Als ge enig begrip hadt van de gave Gods en wist wie het is, die u zegt: Geef Mij te drinken” (Joh 4,10), zegt Jezus tot de Samaritaanse vrouw. En ook vraagt Hij op een ander moment de apostel Filippus: “Ik ben al zo lang bij u en gij kent Mij nog niet?” (Joh 14,9). De nederigheid brengt ons er ook toe te erkennen dat wij weinig weten over de Heer en zijn manier om de wereld te leiden. “Aan het einde van vijftig jaar ben ik als een brabbelend kind: ik begin en begin steeds opnieuw”[6], zei de heilige Jozefmaria tijdens zijn gebed, kort voordat hij naar de hemel ging. Als we de neiging vermijden om alles te willen beheersen met het zwakke licht van ons eigen oordeel, zal God ons kunnen openbaren wat Hij verbergt voor wijzen en verstandigen (vgl. Mt 11,25).

Van de andere kant moeten wij om contemplatief te zijn de aardse goederen zo gebruiken dat zij ons helpen om ons aan de eeuwige goederen te hechten, in plaats van het omgekeerde te doen. Een hart dat niet gehecht is aan de materiële goederen is geschikt voor de geestelijke goederen; omdat het licht is kan het naar God opstijgen, en maakt het plaats voor de gaven van de genade. Jezus, schepper en Heer van de wereld, leefde onthecht van alles in een eenvoudig dorp. Hij had het koud in de winter, warm in de zomer, Hij had weinig bezittingen en zorgde er goed voor. Uiteindelijk gaat het erom in de aardse dingen niet het verlangen te leggen dat alleen God toekomt.

Maar als de armoede de beschouwing vergemakkelijkt, is ook het omgekeerde het geval, want de twee versterken elkaar. “Als we beschouwen” – legt paus Franciscus uit – “ontdekken we in de anderen en in de natuur iets veel groters dan hun bruikbaarheid. (...) Zoals veel geestelijke leiders hebben geleerd, bezitten de hemel, de aarde, de zee, elk schepsel dit iconische vermogen, dit mystieke vermogen om ons terug te brengen naar de schepper en naar de verbondenheid met de schepping. (...) Degene die op deze wijze contemplatief is, voelt ontzag, niet alleen door wat hij ziet, maar ook omdat hij zich een wezenlijk onderdeel voelt van deze schoonheid en zich geroepen voelt haar te beschermen”.[7] Tegenover de neiging om alles voor onszelf te willen hebben, kunnen wij verwondering en zorg opwekken: dat is de logica van God, die zijn schepping liefdevol beschouwt.

Zoek die gezegende eenzaamheid om te bidden

De zeebodem herbergt veel wonderen die vanaf de kust niet te zien zijn: koralen, planten, vissen, alles in allerlei vormen en kleuren; schelpen, parels, zelfs schatten of archeologische stukken van grote waarde. Om bij dit alles te kunnen komen, nemen de duikers een riem met loden platen mee in hun uitrusting. In plaats van een belemmering te zijn, geeft deze hen onder water gewicht om de neiging van hun lichaam om terug te drijven naar de oppervlakte tegen te gaan. Zo ook hebben wij allemaal innerlijk gewicht nodig om in de zee van de beschouwing van God te duiken, ver weg van de oppervlakte en de verstrooiing.

Opdat de ziel de onzichtbare natuur van God kan beschouwen, is volgens de heilige Gregorius de Grote de eerste stap te leren zich in zichzelf terug te trekken.[8] De evangelies tonen ons Jezus vaak biddend op rustige en afgezonderde plaatsen. Als de Zoon van God al die behoefte had om alleen te zijn met zijn Vader, hoeveel te meer hebben wij dat dan nodig. We zullen de angst die de stilte in ons teweeg kan brengen moeten verliezen, we zullen op zoek moeten gaan naar “die gezegende eenzaamheid (…), die zo hard nodig is om het innerlijk leven op gang te houden”.[9]

In de 16e eeuw vroeg een Spaans echtpaar Petrus van Alcantara hun te leren hoe zij met God konden praten. De Spaanse mysticus gaf onder andere de volgende raad: “Als de tijd voor het gebed kort is, gaat alle tijd op aan het tot rust brengen van de verbeelding en het tot rust brengen van het hart; en als het stil is geworden, is het gebed afgelopen juist op het moment dat het het hardst nodig was”.[10] Daarom is het altijd goed om zonder haast, met voldoende tijd, onze vroomheidsoefeningen te beleven om te vermijden dat “onze zinnen wakker zijn en onze ziel slaapt”.[11]

Een dieet om te genieten van het alledaagse

De technologie biedt ons een snelle toegang tot een eindeloze hoeveelheid informatie en maakt een razendsnelle communicatie mogelijk. Wij weten goed dat dit voordeel, als wij niet oppassen, een slechte metgezel wordt voor onze dialoog met God. Als de zintuigen alleen gewend raken aan die snelheden en prikkels, dan is het, wanneer een andere taak een andere activiteit van de geest vraagt, gemakkelijk om verstrooid te raken. Wij zoeken dan voortdurend affectieve bevestiging om ons goed te voelen, ver van de nuchterheid van het gewone, waarvoor wij bijna onbewust vluchten. Deze houding kan zelfs anderen beïnvloeden, want, zoals de heilige Faustina Kowalska uitlegt, “de zielen die minder ingetogen (oppervlakkig) zijn, willen dat de anderen op hen lijken, omdat deze bij hen een voortdurende wroeging veroorzaken”.[12]

Om in een betere gesteltenis voor het bidden te komen, kan een gezond digitaal dieet nuttig zijn, net zoals sporters die lange afstanden willen afleggen doen: op bepaalde momenten van de week kunnen afzien van elektronische apparaten; leren om de natuur, een landschap, een kunstwerk rustig te beschouwen; een goed boek lezen of een goede film bekijken, zonder zich door iets anders te laten onderbreken.... Dit zijn allemaal activiteiten die een zekere inspanning van onze vermogens vergen. Maar in ruil daarvoor belonen zij ons met de ontdekking van diepere lagen van de werkelijkheid, zij oefenen onze blik om, als een geschenk, Gods blik steeds beter te kunnen ontvangen.

Onderweg naar dit doel moeten we ons echter niet laten ontmoedigen. Wat God het meest behaagt in onze tijden van gebed is onze goede wil om Hem te vergezellen, onze eenvoudige aanwezigheid en ons gezelschap, zoals van een klein kind met zijn ouders. Aangemoedigd door deze kinderlijke houding, kunnen wij de kracht vinden om in de schijnbare stilte en eenzaamheid van het gebed onze onrust te overwinnen. Geen enkel middel dat wij in het gebed gebruiken is een vervanging voor het oprechte verlangen om één op één met God om te gaan, het vrije en discrete besluit om een onvervangbaar "ik hou van je" te zeggen, dat niemand anders in onze plaats kan zeggen.

[1] Heilige Jozefmaria, Meditatie, 25-12-1973.

[2] Vgl. heilige Thomas van Aquino, Summa theologica, II-II, c.180, a.3; a.6.

[3] Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 2713.

[4] Heilige Jozefmaria, geciteerd in Salvador Bernal, Aantekeningen over het leven van de Stichter van het Opus Dei.

[5] Catechismus van de Katholieke Kerk, nr.2713.

[6] Heilige Jozefmaria, geciteerd in Salvador Bernal.

[7] Paus Franciscus, audiëntie, 16-9-2020.

[8] Heilige Gregorius de Grote, Homilieën over Ezechiël, II,5,9.

[9] Heilige Jozefmaria, De Weg, nr. 304.

[10] Heilige Petrus van Alcantara, Traktaat/verhandeling over het gebed en de overweging, XII,6.

[11] Heilige Jozefmaria, De Weg, nr. 368.

[12] Heilige Faustina Kowalska, Dagboek, nr. 147.