Heel menselijk, heel goddelijk (VIII): onze strijd om te groeien in de kennis van ons geloof

In dit achtste artikel kijken we naar enkele houdingen en adviezen die ons beter zullen toerusten om een vruchtbaar zaadje te zijn op onze plaats in de wereld.

Hoewel de glorietijd van Athene inmiddels tot het verleden behoorde, was het in de tijd van Paulus nog steeds een cultureel voorbeeld. De heilige Lucas vertelt ons over zijn bewoners, rusteloze geesten, dat “zij het liefst hun tijd verdreven met het vertellen en het aanhoren van de laatste nieuwtjes” (Hand 17,21). Vandaar dat hun sceptische afwijzing van de verkondiging van het enige nieuws dat die naam waardig is, namelijk dat van de dood en verrijzenis van Christus, die ons redt van de zonde (vgl. Hand. 17,32), enigszins verwonderlijk is. Paulus moet diep getroffen zijn geweest door deze mislukking in het hart van de klassieke cultuur. In feite bracht het hem ertoe om, onder leiding van de Heilige Geest, diep na te denken over de inhoud van de christelijke nieuwe leer: Waarom wilden de Atheners niet nadenken over wat het leven van de apostel van de heidenen had veranderd?

Oude nieuwtjes en authentieke nieuwheid

In zijn brieven aan de christenen van Korinthe, tot wie hij zich onmiddellijk na de Atheners richtte, vinden wij de vrucht van deze gedachtegang terug. De heilige Paulus voert twee belangrijke redenen aan om zijn boodschap te kunnen aanvaarden: enerzijds is er het mysterie van het kruis van Christus, moeilijk te begrijpen voor de menselijke logica alleen (vgl. 1 Kor1,20-25); anderzijds zijn er ook de concrete implicaties hiervan voor het dagelijks leven: het kruis brengt een nieuwe manier van in de wereld staan met zich mee (vgl. 1 Kor 5,7-8). We kunnen alleen in strikte zin spreken van nieuwheid op grond van deze dubbele aanvaarding van de gekruisigde Jezus in ons bestaan. “Zo is dus wie in Christus is, een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen.” (2 Kor 5,17).

Met deze zelfde nieuwheid houdt het licht dat de heilige Jozefmaria op 2 oktober 1928 ontving verband: zijn visie op de christenen als “dragers van de enige vlam die de weg van de mensen op aarde kan verlichten; van het enige licht waarvoor schaduw, schemer of duisternis wijkt”.[1] De authentieke christelijke nieuwheid, ons leven in Jezus, liet hem inzien dat sommige van de zogenaamde nieuwigheden die toen het leven van de maatschappij en van de Kerk in beroering brachten, in werkelijkheid niets anders waren dan wat “degenen die de tijd van Voltaire met zijn gepoederde pruiken nieuw leven willen inblazen, of de 19e eeuw met zijn aftandse liberalisme”.[2] Deze nieuwtjes zullen altijd blijven verschijnen en verdwijnen; er zullen, in tegenstelling tot de christelijke boodschap, altijd andere nieuwigheden zijn die slechts een herleving – dat wil zeggen iets heel ouds – zijn van “de dwalingen die er in de loop der eeuwen zijn geweest”.[3]

Een groot deel van onze zending als gewone christenen bestaat erin de authentieke nieuwheid van Christus naar alle terreinen van ons leven te brengen, zonder ons te laten verleiden door wat in wezen niets meer is dan een ogenschijnlijke nieuwigheid. Daarvoor is het absoluut nodig dat wij het eerst in ons eigen leven aanvaarden, het met geduld en toewijding te laten groeien, zodat het onze mentaliteit en onze houding kan vormen. Alleen zo zullen wij ertoe bijdragen dat “veel mensen niet langer in de duisternis blijven, maar de paden volgen die naar het eeuwig leven leiden”.[4]

Het belangrijkste is de zaaier

Verscheidene van Jezus’ gelijkenissen over het Rijk Gods laten zien dat zijn aanwezigheid onder ons een gratis geschenk is. In de gelijkenis van de zaaier bijvoorbeeld (vgl. Mt. 13,3), is het uitgangspunt de tussenkomst van iemand die het zaad zaait.Zonder die voorafgaande actie is het duidelijk dat er geen vrucht kan zijn. We hebben hier dus al te maken met het belangrijkste deel van het verhaal; of de bodem goed, redelijk of slecht is, is ook belangrijk, maar secundair.

Het geloof openbaart ons dat wij kinderen van God zijn: erfgenamen van de wereld (vgl. Ps. 2,8), geroepen om met onze Vader samen te werken opdat de hele schepping het geschenk wordt dat Hij voor ons heeft gedroomd (vgl. Rom. 8,20-23).Bezield door hetzelfde geloof dat de zending van de eerste christenen steunde, proberen wij te ontdekken hoe alle wegen van de aarde naar God kunnen leiden. Wij zijn ervan overtuigd dat “de wereld niet slecht is, want zij is voortgekomen uit de handen van God, want zij is zijn scheppingswerk, want Jahweh keek ernaar en zag dat het goed was”.[5]

In de wetenschap dat wij kinderen en erfgenamen zijn, apostelen dus, worden wij zelf dat zaad dat naar de vier windstreken wordt uitgeworpen. Bovenal zijn wij blij te weten dat God vastbesloten is het zaad steeds opnieuw uit te strooien om de wereld te verrijken met een diep verlangen naar vruchtbaarheid. Zo “kunnen wij het wonder van onze goddelijke roeping beter begrijpen. De hand van Christus heeft ons uit een korenveld geplukt: de zaaier knijpt die handvol graankorrels fijn in zijn doorboorde hand, ze worden met zijn bloed doordrenkt. Dan strooit de Heer het graan met een brede armzwaai uit, opdat het door te sterven tot leven zal komen en door in de grond weg te zakken zich tot gouden aren kan vermenigvuldigen”.[6]

De aarde bewerken, het zaad verbeteren

Maar het is niet voldoende, het zaad te zaaien: dit moet ook de kracht en de intelligentie hebben om wortel te schieten. Bovendien kan de grond bemest worden; wij kunnen hem bewerken en op de beste manier voorbereiden (vgl. Lc 13,6-9).

Als wij willen dat dat het zaad zo vruchtbaar wordt dat, zoals Jezus zegt, zelfs de vogels kunnen schuilen in de takken van de boom, die uit dat eerste gebaar groeit (vgl. Mt 13,31-32), dan zal een essentieel onderdeel van onze manier om mee te werken zijn dat wij, voor zover wij kunnen, een goed zaad voorbereiden. Daarvoor moeten wij er op de eerste plaats van overtuigd zijn dat het geloof dat wij willen beleven en met anderen delen niet iets irrationeels of willekeurigs is, maar een intieme relatie heeft met de waarheid; wij moeten de vitale ervaring hebben dat het geloof niet slechts “een aangenaam gevoel [is], dat troost schenkt en warmte geeft, maar dat afhankelijk is van de veranderingen in onze stemmingen en van de wisseling der tijden”.[7] Paus Franciscus heeft ons eraan herinnerd: “de mens heeft kennis en waarheid nodig, want zonder deze houdt hij zich niet staande en komt hij niet verder. Geloof zonder waarheid redt niet en geeft geen vastheid aan onze schreden.”[8]

De dorst naar de waarheid stelt ons in staat het geloof in onze intelligentie aan te nemen, de redelijkheid ervan te ontdekken. Onze intelligentie opent zich dan voor veel wijdere horizonten; de werkelijkheid wordt zowel begrijpelijker als dieper. Het is logisch dat dit zo is: als de christen een zaaier van de nieuwheid van Christus wil zijn, kan hij er niet van afzien over zijn geloof na te denken en kan hij evenmin nalaten alle gebieden van zijn leven, met inbegrip van zijn beroepswerk, daarmee in verband te brengen. Deze oefening om de dingen onder het licht van het geloof te overwegen, wat niet betekent dat we zomaar onze toevlucht nemen tot voorgefabriceerde antwoorden, zal geleidelijk een echte goede gewoonte worden, een deugd: misschien wel een van de belangrijkste deugden. Alleen in het licht van deze kennis van het geloof kan men dat “goddelijke licht ontdekken, dat zelfs uit de meest alledaagse dingen ineens kan schitteren”.[9]

Opdat deze openheid voor de waarheid ons geloof zo vruchtbaar mogelijk maakt, hebben we nederigheid tegenover de werkelijkheid nodig, en volgzaamheid aan de Heilige Geest, die tot ons spreekt door de gebeurtenissen van alledag en de mensen om ons heen (vgl. Joh 14,26) dus door de geschiedenis. Hoewel het misschien lijkt dat bij onze poging om het licht van Christus aan de wereld te brengen, een houding van zekerheid en kracht het belangrijkste is, kan de kracht in werkelijkheid alleen van God komen. In deze zin “is de nederigheid de creatieve onderwerping aan de kracht van de waarheid en de liefde”. Nederigheid is het afwijzen van uiterlijke schijn en oppervlakkigheid; zij is de uitdrukking van de diepte van de menselijke geest; zij is de voorwaarde voor zijn grootheid”.[10]

De ‘strijd’ van de heilige Jozefmaria

Zo is de inspanning van de heilige Jozefmaria te begrijpen om ervoor te zorgen dat het Opus Dei vanaf het begin een diepgaande filosofische en theologische vorming zou bieden, die op haar beurt invloed zou hebben op het gebied van ieders beroep. In zijn zoektocht naar de juiste manier om dit mogelijk te maken, sprak hij van een echte “strijd”.[11] Deze strijdvaardige taal benadrukt het moeizame karakter van de onderneming om onszelf te vormen en dus de noodzaak om zich daarvoor in te zetten, altijd naar gelang ieders persoonlijke omstandigheden. Thomas van Aquino sprak van de deugd van “leergierigheid”, die “een bijzondere inspanning in het zoeken naar kennis der dingen”[12] impliceert; dat wil zeggen, de permanente instelling om een gezonde nieuwsgierigheid te bevorderen om onze wereld diepgaand te leren kennen en om de hindernissen die ons daarvan weerhouden te overwinnen. In ieder geval komt het erop aan de grootsheid van het doel dat ons drijft niet uit het oog te verliezen: ons de boodschap van Christus eigen te maken, zodat wij die kunnen zaaien in de werkelijkheid om ons heen.

Die strijdvaardige taal stelt ons ook in staat na te denken over het belang van een strategie: hoe kunnen we zo'n verheven doel bereiken als we de tijd en de sereniteit missen om de grote vraagstukken rigoureus aan te pakken? Voor sommigen kan de strategie erin bestaan goed gebruik te maken van de vormingsmiddelen waaraan zij reeds deelnemen en de nodige gesteltenissen te ontwikkelen om er meer uit te halen. Voor anderen betekent dit de toepassing van het advies uit de klassieke literatuur van de heilige Jozefmaria: non multa sed multum[13] – niet met veel dingen bezig zijn maar veel met één of enkele dingen –, misschien door zich een aangepast en stapsgewijs verder voerend leesplan te laten aanraden. Anderen van hun kant zullen weten hoe zij, met de orde die voor elke intellectuele activiteit onontbeerlijk is, gebruik kunnen maken van de ontelbare hulpbronnen die het internet tegenwoordig biedt. Het beeld van de handschoen die precies om de hand past, waarmee de stichter van het Opus Dei over het leefplan sprak, is ook nuttig om ons verantwoordelijk te voelen voor ons eigen vormingstraject waardoor we groeien in de kennis van ons geloof.

Twee adviezen om een ruime blik te krijgen

Als het licht van het geloof ons in staat stelt de wereld in haar diepste zin te begrijpen, moeten wij christenen ons hoofdrolspelers weten en nooit slechts toeschouwers bij de grote culturele en intellectuele vraagstukken in de samenleving. Omdat niets menselijks ons vreemd is, cultiveert een christen vanaf zijn jeugd een rusteloos en gezond non-conformistisch karakter, niet bang om “met initiatief en spontaniteit bij te dragen aan de verbetering van de wereld en de cultuur van onze tijd, opdat deze openstaan voor Gods plannen met de mensheid”.[14] Om deze taak te verwezenlijken heeft de heilige Jozefmaria ons twee adviezen nagelaten. Het eerste betreft het hebben van een brede blik, die zich niet tevreden stelt met kleine doeleinden: “Voor jou, die je een katholieke, universele mentaliteit wilt eigen maken, schrijf ik enkele kenmerken daarvan op:
een brede horizon en een steeds dieper doorgronden van het permanent levende van de katholieke orthodoxie; een oprecht en gezond verlangen – nooit oppervlakkige modepraat – om de typerende leerstukken van het traditionele denken inzake filosofie en interpretatie van de geschiedenis te vernieuwen; een zorgvuldige aandacht voor hedendaagse stromingen in de wetenschap en in het denken; en een positieve en open houding ten opzichte van de huidige veranderingen van sociale structuren en levensvormen.”[15]

Het gaat om een zeer breed programma dat de moeite waard is om eens nader te bekijken. De ‘gretigheid’ om te begrijpen, waarvoor lezen en studie wordt vereist, doet ons weten dat wij deel uitmaken van een traditie die ons voorafgaat en die ons in staat stelt verder te kijken dan het heden: “wij zijn als dwergen op de schouders van reuzen. Wij kunnen meer en verder zien dan zij, niet omdat wij fysiek anders zijn, maar omdat wij opgetild zijn door hun grote hoogte”.[16] Met deze bagage kunnen wij de nieuwe verworvenheden en vragen van onze tijd op een positieve manier tegemoet treden, en leren wij in een constructieve geest en met de hulp van anderen te onderscheiden wat als echte vooruitgang kan worden beschouwd. Op die manier ontwikkelen wij een persoonlijke en beredeneerde visie op de grote vraagstukken; bevorderen wij een echt universele, katholieke mentaliteit.

Tegenover deze uitdaging om alles wat menselijk is open te stellen voor de plannen van God, hechtte Benedictus XVI veel belang aan ‘creatieve minderheden’; zij zijn het gewoonlijk ‘die de toekomst bepalen’. Daarom, concreet, “moet de katholieke Kerk zichzelf zien als een creatieve minderheid die een erfenis heeft van waarden die niet iets uit het verleden zijn, maar een zeer levende en tegenwoordige realiteit. De Kerk moet zich openstellen, aanwezig zijn in het publieke debat, in onze strijd voor een authentiek concept van vrijheid en vrede”.[17]

Mensen te vinden die in staat zijn aan te haken bij deze hartstocht voor vorming en voor een diepgaande analyse van de hele werkelijkheid, en hen dan terzijde te staan om samen allerlei initiatieven te ondernemen, is een van de vruchtbaarste ervaringen van de roeping van de christenen midden in de wereld. De geschiedenis van de eerste gelovigen van het Werk is een bevestiging, heel toegankelijk voor ons, van deze vruchtbaarheid.[18] In deze taak moet ieder zijn plaats innemen op het grote speelveld van de wereld, en vanuit de omstandigheden die zijn leven bepalen, zijn eigen manier vinden om mee te werken.

Het tweede advies van de heilige Jozefmaria betreft het gebruik van het meervoud. Het licht van het geloof maakt het, in bijna alles, mogelijk meer dan één oplossing te vinden, meer dan één weg. Verschillende acties, denkwijzen en oplossingen kunnen legitiem geïnspireerd zijn door hetzelfde geloof en moeten daarom worden gerespecteerd.[19] Het geloof brengt ons er dus toe ons vermogen tot luisteren, samenwerking en dialoog te bevorderen, met een gezonde gretigheid om te leren en om verrijkt te worden door andere gezichtspunten.

De Heilige Schrift zegt ons: ”Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf” (Lc 2,19): alles wat er om haar heen gebeurde, en in het bijzonder dat wat met haar Zoon te maken had, vond een weerklank in haar innerlijke wereld. Als we steeds opnieuw de schoonheid van ons geloof en de grootsheid van onze zending overwegen, zal ook ons hart doen ontbranden in verlangens om ons steeds beter te vormen en de concrete manieren te vinden om dit te bereiken. Het zal ons er ook toe brengen initiatieven voor te stellen, waarbij we de samenwerking zoeken met anderen die de eeuwige nieuwheid van Christus aanwezig willen laten zijn in de nieuwe vraagstukken van de cultuur. En, mocht het nodig zijn, dan zal het ons helpen om elke zweem van ‘steriel pessimisme’[20] van ons af te schudden, ons bewust van hetgeen de heilige Jozefmaria vaak zei: “De wereld wacht op ons.”[21]


[1] Heilige Jozefmaria, De Smidse, nr. 1.

[2] Heilige Jozefmaria, De Weg, nr. 849.

[3] Heilige Jozefmaria, Het bovennatuurlijk doel van de Kerk, nr. 2.

[4] Heilige Jozefmaria, De Smidse, nr. 1.

[5] Heilige Jozefmaria, Gesprekken, nr. 114.

[6] Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 3.

[7] Paus Franciscus, Encycliek Lumen fidei, nr. 24.

[8] Ibid.

[9] Heilige Jozefmaria, Gesprekken, nr. 119.

[10] Heilige Johannes Paulus II, Angelus, 4-2-1979.

[11] Vgl. M. Montero, “De vorming van de eerste vrouwen van het Opus Dei (1945-1950)”, Studia et Documenta, dl. 14, 202, blz. 110.

[12] Heilige Thomas van Aquino, Summa theologica, II-II-, q. 166, a.2 ad 2.

[13] Heilige Jozefmaria, De Weg, nr. 333.

[14] Mgr. F. Ocáriz, Pastorale Brief, 14-2-2017, nr. 8.

[15] Heilige Jozefmaria, De Voor, nr. 428.

[16] Heilige Bernardus van Clairvaux.

[17] Benedictus XVI, Bijeenkomst met journalisten, 26-9-2009.

[18] Vgl. J.L. González-Gullon, DYA La Academia y Residencia en la historia del Opus Dei (1933-1939), Rialp, Madrid 2016; en M. Motero, Historia de ediciones Rialp, Madrid 2020.

[19] Vgl. Heilige Jozefmaria, Gesprekken, nr. 117.

[20] Vgl. paus Franciscus, apostolische exhortatie Evangelii Gaudium, nrs. 84-86.

[21] Heilige Jozefmaria, De Voor, nr. 290.

Nicolás Álvarez de las Asturias