Heel menselijk, heel goddelijk (IV): Deugden groeien in de omgang met anderen

Ons verlangen om een beter mens te worden, wordt gevoed door het milieu waarin wij leven en tegelijkertijd werpt het zijn vruchten af in onze relaties met de anderen.

God leeft niet in zijn eentje. Hij is een gezin, een Drie-eenheid van personen die door de liefde zijn verenigd; een onuitputtelijke bron van leven, een bron die zichzelf onophoudelijk wegschenkt en meedeelt. Elke goddelijke Persoon leeft vrij en volledig voor de andere twee, kijkt naar de andere, in een vreugdevolle afhankelijkheid. Onze God, zo zei Benedictus XVI, is “een Wezen-voor (de Vader), een Wezen-vanuit (de Zoon) en een Wezen-met (de Heilige Geest)”.[1] En deze zelfde logica schittert ook in alles wat uit zijn handen is voortgekomen. Op een heel bijzondere manier, in de mens. Ja: het leven van de Drie-ene God is in het diepst van ons wezen gegrift. Ons bestaan is alleen authentiek menselijk – en authentiek goddelijk – als het zich ontwikkelt volgens dit trinitaire beginsel van gemeenschap: vanuit God en vanuit de anderen; met God en met de anderen; voor God en voor de anderen.

De koorddanser

Alle deugden, zelfs de kleinste of onbeduidendste, kunnen alleen maar groeien door de omgang met anderen. Het is duidelijk dat de deugden (van virtus, kracht) ons kracht geven, naarmate zij ons een zekere beheersing geven over bepaalde aspecten van onze persoon. Elke deugd apart houdt verband met de andere deugden, en zo maken ze ons steeds meer tot de persoon die wij moeten worden. Zij zijn echter niet gericht op de individuele volmaaktheid, want het geluk bereiken we nooit in ons eentje. De deugden stellen ons in staat “de liefde tot uitdrukking te brengen: die liefde juist waarin de menselijke persoon een geschenk wordt en door dit geschenk de zin zelf van zijn wezen realiseert”.[2] De echte deugd bereiken we niet zonder of ondanks anderen. Het is veeleer het tegenovergestelde: groeien in vrijheid ten bate van de anderen; een vrijheid waardoor wij ons voor de ander kunnen inzetten, ons aan de mensen om ons heen kunnen wegschenken. Deugdzaam zijn betekent in feite dat we onszelf bezitten om onszelf te geven. Dit is de echte sterkte, de ware kracht.

We kunnen ons een koorddanser voorstellen die in de hoogte over een koord voortschrijdt, onder de onrustige blik van het publiek. Dag in dag uit legt hij dezelfde weg af, van de ene kant van de kabel naar de andere. Hij is een mengeling van durf en voorzichtigheid: hij vreest de val, maar geniet van de hoogte en het risico. Hij wil zijn grenzen verleggen, en zijn doel vereist een nauwgezette training. Hij heeft een vaardigheid nodig die hij alleen zal verwerven als hij, zijn hoogtevrees overwinnend, dag na dag onophoudelijk blijft oefenen. Op een analoge manier zullen wij, om deugdzame mensen te worden – bijvoorbeeld ordelijk of dankbaar –weerstanden moeten overwinnen, met tijd en oefening. Wat is onze motivatie om de dingen op te ruimen of vriendelijk dankjewel te zeggen? Alleen als we weten dat er aan het begin en aan het eind van de kabel iemand op ons wacht van wie we houden, mensen die deze goede gewoonten nodig hebben, is het de moeite waard om het waagstuk over de leegte aan te gaan. Wij doen dat niet om harmonie in onszelf of een individuele volmaaktheid te bereiken. Alle deugden hebben dus als achtergrond onze openheid naar de anderen. Zij zijn persoonlijk, maar hebben tegelijk een dimensie van gemeenschap, zij versterken de banden met de anderen.

Zijn-vanuit: het geschenk van onze afhankelijkheid

Sommige zelfhulpboeken bieden sleutels om in vrede met zichzelf te leven en ze stellen het geluk gelijk aan een compleet en onafhankelijk leven: alsof afhankelijk zijn van anderen frustrerend is, zoiets als een belemmering voor onze persoonlijke ontwikkeling. Maar als wij opnieuw kijken naar de Drie-eenheid, begrijpen wij dat het anders ligt. In de eerste plaats komt God de Zoon voort uit de Vader en ontvangt van Hem zijn hele wezen. Dit kindschap brengt Jezus ertoe in alles en met vreugde de wil van de Vader te doen (vgl. Joh. 4,34). Op een analoge manier wordt ons bestaan als schepselen van God gekarakteriseerd door het kindschap, en dit nog veel meer als wij het Doopsel hebben ontvangen, dat ons inlijft in het leven van Jezus. Wij geven onszelf niet het leven. Andere mensen, die ons nog niet kenden, hebben ons op aarde gezet. En uit deze relaties van kindschap – kind van God en kind van onze ouders – komen alle andere menselijke relaties voort: omdat wij kinderen zijn, zijn wij broers en zussen en zijn wij familie.

Zo ontdekken we in de diepste kern van iedere persoon een radicale afhankelijkheid. Ons bestaan ontvouwt zich vanuit de Ander en vanuit anderen. Deze realiteit is vooral te merken in de huwelijksliefde, die erin bestaat totaal verenigd met een andere persoon te leven en zó afhankelijk te zijn van de wederzijdse liefde dat men niet zonder de ander kan leven. De anderen nodig te hebben verstikt dus niet de vrijheid; integendeel, het maakt een persoon waardevoller en geeft deze een vollere vreugde. Het besef dat ik liefde heb ontvangen en dat ik die kan teruggeven, geeft het leven zin.

Bovendien kunnen de deugden in feite alleen worden verworven in een relationele sfeer: hun habitat is het ‘wij’. Onze innerlijke neigingen worden opgevoed in het contact met anderen. Dit is wat ouders doen wanneer zij hun kinderen bepaalde manieren van goed gedrag aanleren: “Zeg maar ‘dankjewel’; ruim dat eens op”. Wij groeien dankzij de raadgevingen die wij krijgen; dankzij gesprekken die met duidelijke regels ons verstand verlichten. Dit zijn overtuigingen die, in praktijk gebracht, de deugden vormen en het ons gemakkelijker maken te begrijpen wat goed is en hoe we het kunnen bereiken.

In dit proces is het voorbeeld van de mensen om ons heen ook een bron van opvoeding. Een deugdzame sfeer in het gezin of op de werkplek is een voedingsbodem voor de deugden. Helaas is ook het omgekeerde waar: waar die goede sfeer verwaarloosd wordt, is het moeilijker om te groeien als mens. In een sober gezin leren de kinderen matigheid; een zorgzame moeder leert haar kinderen de waarde van de kleine dingen. Hetzelfde gebeurt onder vrienden, onder collega's en in elke menselijke gemeenschap. Het maakt deel uit van onze opdracht om het evangelie te verkondigen om een sfeer om ons heen te scheppen die helpt om deze weg te ontdekken en erin te groeien. Dat is wat de Kerk doet door het leven van de heiligen als model voor te stellen: daar hebben we niet de theorie, maar de deugden belichaamd in een persoon; daar zien we dat het werkelijk mogelijk is God en de anderen in ons leven toe te laten.

Zijn-met: de vreugde van de begeleiding

De Heilige Geest, die voortkomt uit de Vader en de Zoon, is hun wederzijdse liefde die naar de mensen is gezonden om met-ons te zijn.[3] Hij is “de onuitputtelijke bron van het leven van God in ons”.[4] Van dat leven dat zich alleen kan ontplooien in de vorm van gemeenschap tussen personen. Zo is het: wij mensen leven niet alleen, maar wij leven-met; ons bestaan is een zijn-met de mensen om ons heen. Er is alleen leven waar gemeenschap is. De banden die wij met anderen smeden zijn vaak de kracht die onze eigen persoonlijke groei mogelijk maakt.

Hoewel sommige manieren van denken en leven in onze tijd ons een model tonen van de onafhankelijke en in zekere zin zelfvoorzienende mens, zegt het Woord van God ons dat wij geen schipbreukelingen zijn die geïsoleerd overleven, maar mensen die anderen nodig hebben. Paulus herinnert de Korintiërs eraan dat zij allen deel uitmaken van dezelfde eenheid: “Gij zijt het lichaam van Christus en ieder van u is een lid van dit lichaam” (1 Kor 12,27). Wij zijn met elkaar verbonden door sterke banden van genade en liefde, ook met hen die ons zijn voorgegaan en met hen die ons op de weg naar God zullen volgen. Zo zegt de Catechismus van de Kerk het: “Het geringste dat wij uit liefde doen, strekt allen tot voordeel op grond van deze solidariteit met alle mensen, levenden en doden, die steunt op de gemeenschap van de heiligen”.[5] Wij zullen een beter mens worden in de mate waarin wij elkaar helpen.

We zijn niet alleen op onze weg om de deugden te verwerven. Zoals de heilige Jozefmaria zei: “niemand is een losse versregel. (…) Op de een of andere manier helpen wij elkaar of anders berokkenen wij elkaar nadeel. We zijn allemaal schakels in dezelfde ketting”.[6] In hun kindertijd hebben veel kinderen zich vermaakt met het bouwen van kaartenhuizen: de ene kaart steunde op de andere en samen hielden ze elkaar overeind. Daar bovenop werden weer andere kaarten gelegd, die staande werden gehouden door de kaarten eronder; en zo werden beetje bij beetje zeer wankele huizen gebouwd, die bij elke verkeerde beweging in elkaar konden storten. Net zo is ook ons leven een web van relaties en ontmoetingen, een zijn-met de anderen: “de zwakte van ieder van jullie is tegelijkertijd een steun, die jullie staande houdt (…): zoals speelkaarten zich staande houden als ze tegen elkaar gezet zijn.”[7]

Het is een bron van vreugde de nabijheid te voelen van mensen die ons steunen en die wij op onze beurt ook steunen. Anderen begeleiden en door hen begeleid worden is het kenmerk van een waarachtig christelijk bestaan. Laten we denken aan de leerlingen van Emmaus: als zij niet die mysterieuze medereiziger hadden ontmoet die hun de ogen opende, zouden zij in hun verwarring zijn blijven steken (vgl. Lc 24,13-17). Mensen dicht bij ons hebben is een aansporing om door te gaan; zij zullen weten hoe zij ons kunnen steunen of opbeuren. Wanneer wij anderen helpen om de beste versie van zichzelf te worden, doen wij hetzelfde als Jezus deed met de twee leerlingen die Jeruzalem verlieten. Het is makkelijker om te groeien als wij ons omringd weten door mensen die van ons houden en op wie wij vertrouwen.

Alle deugden hebben een relationeel karakter, zelfs die welke meer individueel lijken. De sterkte of de matigheid bijvoorbeeld richten ons ook op de anderen: zij stellen ons in staat het goede dat wij hebben ontdekt te delen. De deugden openen de deur naar vrijgevigheid en vergemakkelijken het weggeven. Er bestaan geen deugdzame personen die alleen voor zichzelf leven: die zouden slechts schijnbare deugden bezitten. In werkelijkheid “kan geen enkele deugd in overeenstemming gebracht worden met egoïsme. Elke deugd moet noodzakelijkerwijs een uitwerking hebben in onze eigen ziel en in de zielen om ons heen”.[8]

Zijn-voor: de vreugde van het dienen

De Vader is de oorsprong van het trinitaire leven. Alles in Hem is een geschenk aan de Zoon, volheid die uit zichzelf treedt en in volle vrijheid alles geeft wat Hij heeft, met de mildheid van een moeder (vgl. Mt 23,37; Ps131,2). Dit goddelijk vaderschap is de bron van ieder vaderschap (Ef 3,15), een gave die God aan iedereen toevertrouwt, zodat ook wij een bron van leven in anderen kunnen zijn. Wij zijn allen geroepen om vader of moeder te zijn: een leerling is het kind van zijn leraar, een vriend is vader en zoon van zijn vriend, enz. Wij zijn allen kinderen en tegelijkertijd worden wij volwassen personen in de mate waarin wij ons voorbereiden om vader of moeder te worden, ieder volgens zijn of haar persoonlijke roeping.

Iedere persoon vindt zichzelf pas echt als hij uit zijn isolement kan treden en zich aan anderen kan geven. Het Tweede Vaticaans Concilie bevestigt bij vele gelegenheden, alsof het een bijzonder actuele boodschap voor onze tijd herhaalt, dat de mens “zichzelf alleen volledig kan vinden in de oprechte gave van zichzelf”.[9] Alleen zo zijn we werkelijk gelukkig. “Zich volledig aan de anderen geven is zo doeltreffend, dat God het beloont met een nederigheid die vol blijdschap is.”[10] En de vreugde om voor anderen te zijn manifesteert zich in concrete daden van zelfgave, van dienstbaarheid, van begrip. Wij hebben elke dag een heleboel gelegenheden: wanneer we iemand zonder uitstel met iets helpen, wanneer wij het gedrag van anderen met barmhartigheid beoordelen, wanneer wij mensen zijn op wie in geval van nood altijd kan worden gerekend... Zo was de levensstijl van de eerste christenen, die zo verrassend was voor de heidenen, die telkens zeiden: “Zie eens hoe ze van elkaar houden, (…) zie hoe ze bereid zijn voor elkaar te sterven”.[11]

Ook de allerheiligste Maagd Maria zorgt voor anderen in volledige zelfvergetelheid: zij weet voor Elizabeth te zorgen in de laatste fase van haar zwangerschap, in Kana let zij erop dat de bruiloft goed verloopt, op Golgotha begeleidt zij haar Zoon met een enorme sereniteit te midden van verdriet... In haar “vinden wij geborgenheid en ook de kracht om altijd de troost van haar Zoon te geven aan hen die het nodig hebben”.[12] Alle genade en deugd van de moeder van Christus worden spontaan uitgestort over de anderen, want voor wie Jezus wil volgen, is er niets goeds dat niet wordt omgezet in iets goeds van allen.

José Manuel Antuña


[1] Joseph Ratzinger, Geloof, waarheid en verdraagzaamheid, 2005.

[2] Heilige Johannes Paulus II, audiëntie, 16 januari 1980

[3] Vgl. Ricardo de San Victor, De Trinitate, III.

[4] Paus Franciscus, algemene audiëntie, 8 mei 2013.

[5] Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 953.

[6] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 76.

[7] Heilige Jozefmaria, De Weg, nr. 462.

[8] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 76.

[9] Tweede Vaticaans Concilie, Gaudium et spes, nr. 24.

[10] Heilige Jozefmaria, De Smidse, nr. 591.

[11] Tertulianus, Apologeticum, 39, 1-18

[12] Mgr. F. Ocáriz, Bericht, 29 april 2020.

José Manuel Antuña