Brief van de prelaat (16 februari 2023): Broederlijkheid

Mgr. Fernando Ocáriz nodigt ons uit na te denken over enkele houdingen en uitingen van broederlijkheid.

Carta del prelado del Opus Dei sobre la fraternidad

Download de brief:

PDF  ► Brief van de Prelaat (16 februari 2023)

Mobi ►Brief van de Prelaat (16 februari 2023)


Mijn geliefde dochters en zonen, moge Jezus jullie behoeden!

1. Door middel van deze brief wil ik jullie uitnodigen om met mij enkele aspecten te overwegen die vervat zijn in die woorden van de Heer, die we al zo vaak hebben overwogen: “Dit is mijn gebod, dat jullie elkaar liefhebben zoals Ik jullie heb liefgehad” (Joh 15,12).

Jezus heeft ons tot het einde toe liefgehad, zozeer zelfs dat Hij zijn leven heeft gegeven voor ieder van ons. Wij weten dit en wij willen het geloven met een levendiger en daadkrachtiger geloof. Vragen wij Hem net als de apostelen: “Vermeerder ons geloof” (Lc 17,5). Op die manier zullen wij met Johannes uit volle overtuiging kunnen zeggen: “Wij hebben de liefde van God voor ons gekend en geloofd” (1 Joh 4,16).

“God is liefde” (1 Joh 4,8) en Hij roept ons op tot liefde: “Dat is onze hoogste roeping, onze roeping bij uitstek; en daaraan is ook de vreugde van de christelijke hoop verbonden. Wie liefheeft, heeft de vreugde van de hoop, van de ontmoeting met de grote liefde die de Heer is”.[1]

Onze liefde voor God - een bovennatuurlijke liefde - is een beantwoording aan die goddelijke liefde voor ieder van ons. De Heer zelf stelt die als model en referentie voor onze liefde tot de anderen. De liefde tot God en de liefde tot de ander zijn zo nauw met elkaar verbonden dat “we bij elke daad van broederlijkheid we met het hoofd en het hart vaak niet kunnen onderscheiden of het gaat om een dienst aan God of om een dienst aan onze broeders en zusters. Want in het tweede geval dienen wij God dubbel”.[2]

2. De liefde voor anderen is zo beslissend in ons leven dat “wij weten dat wij uit de dood zijn overgegaan in het leven, omdat wij onze broeders en zusters liefhebben” (1 Joh 3,14). De naastenliefde ontwikkelt zich op talloze manieren en strekt zich uit over de hele wereld. Niemand kan ons onverschillig laten, want “ieder van ons is de vrucht van een gedachte van God. Ieder van ons is gewild, ieder van ons is geliefd, ieder van ons is nodig”.[3]

Met deze brief wil ik ons laten nadenken over enkele relevante houdingen en vormen van broederlijkheid. In zekere zin worden ze samengevat in deze woorden van de heilige Jozefmaria: “Met veel aandrang predikte de apostel Johannes het mandatum novum, het nieuwe gebod: “Hebt elkaar lief!” Ik zou jullie op de knieën willen smeken – zonder theater, want het komt recht uit mijn hart – om uit liefde tot God van elkaar te houden, elkaar te helpen, elkaar de hand te reiken, elkaar te vergeven”.[4]

De reikwijdte van begrip

3. Het woord begrip roept in de context van de persoonlijke omgang soms alleen maar een van zijn aspecten op: het aspect van het zich niet verbazen over de fouten en tekortkomingen van anderen. In dat geval zouden we deze zin uit De Weg niet volledig begrijpen: “Meer dan in het ‘geven’, bestaat de liefde in het ‘begrijpen’.”[5]

Het begrip dat de vrucht is van de naastenliefde, “begrijpt”: het “ziet” allereerst niet de gebreken of fouten, maar de deugden en kwaliteiten van anderen. Ik herinner me een meditatie die don Javier op 26 augustus 1999 tijdens een zomercursus in Olbeira (een retraitehuis in Galicië, Spanje) hield: hij spoorde ons met kracht en genegenheid aan “de mensen niet te zien door de lens van hun fouten, maar door de lens van hun deugden”. Liefde doet ons met vreugde het positieve in anderen zien. “Wij moeten ons verheugen in de voorspoed van onze naaste als in onze eigen voorspoed”.[6] Dit is het tegenovergestelde van anderen zien door de lens van die donkere zonde van afgunst, die een gevoel van droefheid geeft bij het zien van andermans goed.

Anderzijds is ieder mens altijd meer waard dan wat wij gewoonlijk zien. In zekere zin gebeurt vaak wat we lezen in de Heilige Schrift, wanneer de brief aan de Hebreeën ons aanspoort de gastvrijheid niet te vergeten. Dankzij de gastvrijheid hebben “sommigen engelen ontvangen zonder het te weten” (Heb 13,2).

4. Het begrip dat voortkomt uit liefde stelt ons ook in staat de fouten en tekortkomingen van anderen te zien: we begrijpen de persoon, zowel het positieve als het negatieve. En we kunnen er zeker van zijn – de liefde ziet dit omdat zij heel wijs is – dat het positieve veel belangrijker is dan het negatieve. In ieder geval is het negatieve geen reden voor scheiding, maar voor gebed en voor hulp; zo mogelijk voor meer genegenheid; en zo nodig voor de broederlijke vermaning.

Onze Vader heeft op vele manieren aangedrongen op deze soms heldhaftige uiting van naastenliefde: “Beoefen de broederlijke vermaning, ne sit populus Domini sicut oves absque pastore (Nm 27,17), opdat deze bovennatuurlijke Familie, die het Werk van God is, niet verschijnt als een groep schapen zonder herder. Ik heb altijd onderwezen, mijn dochters en zonen, dat in het Werk iedereen zowel herder als schaap moet zijn”.[7]

5. We zijn allemaal zwak en we moeten niet verbaasd staan dat we soms boos of met onbegrip op andere mensen reageren. Maar we rechtvaardigen deze reacties niet. Het zullen eerder momenten zijn om de Heer vergeving te vragen en Hem te vragen ons vermogen tot liefhebben te vergroten, ons meer begrip te geven die de vrucht van de liefde is. Zo zullen we, zonder ons door onze zwakheid te laten ontmoedigen, God om hulp vragen. Dan kunnen we vol dankbaarheid tegen Hem zeggen: “U hebt mijn hart verruimd” (Ps 119,32).

Het is bijvoorbeeld belangrijk dat wij ons inspannen om het ongeduld dat bij echte of vermeende gebreken van anderen (soms zit de fout meer in onze blik) spontaan kan ontstaan te beheersen en te temperen. Dit ongeduld kan leiden tot een gebrek aan begrip, en dus tot een gebrek aan naastenliefde. De oude woorden van de heilige Cyprianus van Carthago zijn krachtig: “De naastenliefde is de band die broeders verenigt, de grondslag van de vrede, de band die vastheid geeft aan de eenheid; zij is hoger dan de hoop en het geloof, zij overtreft de aalmoezen en het martelaarschap; zij blijft voor altijd bij ons in de hemel. Ontneem haar echter het geduld en zij zal verwoest worden”.[8]

6. Begrip als vrucht van broederlijke liefde voorkomt ook discriminatie in de omgang met elkaar die zou kunnen ontstaan wanneer er verschillen worden vastgesteld. In werkelijkheid is deze verscheidenheid vaak een rijkdom aan karakters, gewaarwordingen, interesses, enz. Zo legt onze Vader het aan ons uit: “ Jullie behoren ook voortdurend een broederschap te beoefenen die boven alle spontane sympathie of antipathie staat: door elkaar lief te hebben als ware broeders en zusters, met de vriendelijkheid en het begrip van hen die een hechte familie vormen”.[9]

Naast de inspanning om anderen lief te hebben en te begrijpen, is het ook belangrijk dat we het hen gemakkelijk maken om van ons te houden. In die zin herinner ik jullie aan wat ik jullie al geschreven heb: “Groeien in vriendelijkheid, vreugde, geduld, optimisme, fijngevoeligheid en in alle deugden die het samen zijn met anderen beminnelijk maken, is van belang opdat mensen zich welkom voelen en gelukkig zijn”.[10] Zo ontstaat een sfeer van broederlijkheid waarin ieder van ons de genegenheid van de ander kan versterken en wij samen dat honderdvoudige ervaren dat de Heer ons heeft beloofd, en wij op weg gaan naar het eeuwige leven (vgl. Mt 19,29).

De schat van vergeving

7. Begrip is ook nauw verbonden met de buitengewoon belangrijke realiteit van vergeving: vergeving vragen en vergeving schenken. In april 1974 vertelde onze Vader ons dat “het meest goddelijke in ons leven als christenen, als kinderen van God in het Opus Dei, is degenen te vergeven die ons gekwetst hebben”. En hij voegde er met grote eenvoud aan toe: “Ik heb niet hoeven leren vergeven, want de Heer heeft mij geleerd lief te hebben”. Onder de vele gevolgen en uitingen van het goddelijk kindschap denken wij misschien niet spontaan als eerste aan de vergeving. Maar we begrijpen dat ons kind-zijn van God inhoudt dat wij Christus-zijn, dat wij ons met Hem identificeren. En Christus kwam in deze wereld, de eeuwige Zoon werd Mens, juist om te vergeven. Daarom kunnen we overwegen dat “niets ons meer op God doet lijken dan bereid te zijn te vergeven”.[11]

Hoe vaak bidden en overwegen wij niet het Onzevader! Anderen vergeven is zo bepalend dat het voor God een voorwaarde is om ons te vergeven. Hoe goed is het de Heer te vragen ons te leren vergeven, echt en altijd. Laten we bovendien de heilige moed hebben Hem te vragen dat we, net als onze Vader, anderen zoveel mogen liefhebben dat we niet hoeven te leren vergeven.[12] Het zou prachtig zijn als we een punt zouden willen bereiken waarop we zoveel liefhebben dat we ons nooit beledigd voelen.

8. Even belangrijk als begrijpen en vergeving is het leren vragen om vergeving, zelfs bij kleine of alledaagse conflicten. Een oprecht gebaar van vergeving vragen is vaak de enige manier om de harmonie in relaties te herstellen, zelfs als wij – wel of niet terecht – denken dat wij de meest beledigde partij zijn geweest. Het is niet een strikte rechtvaardigheid, gebaseerd op theoretische berekeningen, die de Zoon van God ertoe bracht om zijn Vader namens ons vergeving te vragen, maar een belangeloze liefde, die alleen rekening houdt met wat zij voor anderen kan doen.

Mijn dochters en zonen, laten we niet denken dat dit heel mooi is, maar te veel voor onze geringheid. Natuurlijk is het doel zeer hoog. Maar met Gods genade kunnen we het beetje bij beetje bereiken, als we van onze kant niet ophouden een geestelijke inspanning te leveren – een beantwoording van liefde aan de Liefde – die elke dag vernieuwd wordt.

Geest van dienstbaarheid

9. De grootste ambitie van Gods kinderen in het Opus Dei (...) behoort altijd dienen te zijn.[13] Wij begrijpen dit aandringen van de heilige Jozefmaria goed als wij de woorden van de Heer lezen en overdenken: “De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen” (Mc 10,45); “Ik ben in jullie midden als iemand die dient” (Lc 22,27).

De geest van dienstbaarheid is een uitdrukking van liefde, van betrokkenheid om de noden van anderen als de onze te voelen. Hoe krachtig heeft onze Vader het ons uitgelegd: “Ik vind het niet erg het vele malen te herhalen. Alle mensen hebben liefde nodig, en wij in het Werk ook. Streef er zonder sentimentaliteit naar dat je genegenheid voor je broeders en zusters steeds toeneemt. Elke aangelegenheid van een ander kind van mij, moet ook – waarlijk! – ons aangaan: de dag dat wij als vreemden of als onverschilligen leven, hebben wij het Opus Dei gedood”.[14]

Onwillekeurig zouden we als vreemden of onverschilligen kunnen leven door ons te veel te wijden aan activiteiten die ons in feite verhinderen elkaar te leren kennen, met elkaar om te gaan, ons positief voor anderen te interesseren. Mijn dochters en zonen, de woorden die de heilige Jozefmaria met alle kracht van zijn ziel tot ons zei, komen in mijn gedachten en in mijn hart op: “Heb elkaar lief!”.

10. Wij verlangen ernaar anderen te dienen, wetende dat wij op die manier Jezus Christus dienen: “Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan” (Mt 25,40). Daarom is het goed dat ieder van ons denkt: “Alleen mijn bereidheid om mijn naaste te helpen, om die liefde te bewijzen, maakt mij ook gevoelig voor God. Alleen het dienen van mijn naaste opent mijn ogen voor wat God voor mij doet en hoeveel Hij van mij houdt”.[15]

We hebben allemaal ervaren dat het dienen van anderen vaak een zekere inspanning vergt. “Denk niet (...) dat het gemakkelijk is om van het leven een dienst te maken. Het is noodzakelijk dit goede verlangen om te zetten in concrete daden, want het koninkrijk van God bestaat niet uit woorden maar uit kracht (1 Kor 4,20), en het daadwerkelijk voortdurend helpen van anderen is niet mogelijk zonder opoffering”.[16] Maar deze inspanning, geleverd uit liefde, is altijd een bron van vreugde; een vreugde die trouwens niet kan voortkomen uit egoïsme.

De geest van dienstbaarheid is uiteindelijk een uitdrukking van broederlijke liefde, en “de broederlijke liefde kan alleen belangeloos zijn, kan nooit een compensatie zijn voor wat een ander doet, noch een voorschot op wat wij hopen dat hij doet”.[17]

Zaaiers van vrede en vreugde

11. Een uiting van de geest van dienstbaarheid, die in zekere zin al deze zaken omvat, is die van het zaaien van vrede en vreugde. Deze vrede en vreugde kunnen wij alleen geven als wij ze zelf hebben, en beide zijn een geschenk van God. Dan is de beste manier om erin te groeien het met zorg verzorgen van onze intieme momenten met God: de sacramenten en het persoonlijk gebed.

Het leven van ieder mens kent, met meer of minder regelmaat of intensiteit, zorgen en lijden die verschillende gevoelens van onbehagen en droefheid teweegbrengen. Dit zijn gemoedstoestanden die in onze ziel kunnen binnensluipen en die we kunnen en ook moeten overwinnen door weer vreugde te vinden in het geloof in de liefde die God hier en nu en voor ieder van ons heeft (vgl. 1 Joh 4,16).

Wij moeten onze vreugde niet in onszelf, maar in de Heer laten wortelen. Op die manier kunnen wij, ondanks alles, de geestkracht vinden om onszelf meer te vergeten en om de vreugde die van God uitgaat aan anderen door te geven. Laten we in die zin deze woorden uit het boek Nehemia lezen, als waren ze ook tot ons gericht: “Wees niet bedroefd, want de vreugde die de Heer u geeft is uw kracht” (Neh 8,10).

12. In de brieven die jullie mij schrijven, berichten jullie mij met enige regelmaat over de moeilijke situaties die jullie doormaken. Ik zou heel dicht bij iedereen van jullie willen zijn en jullie willen begeleiden bij de zorg voor dat zieke kind, die moeder die al heel beperkt is door haar leeftijd, of in situaties die bijzonder lijden met zich meebrengen. Ik probeer alles wat van jullie is mee te dragen in mijn hart en in mijn dagelijkse Mis.

Laten we in deze en in zoveel andere omstandigheden niet vergeten dat de Heer zegent met het kruis en dat, zoals onze Vader vanuit zijn rijke ervaring verzekert: “Echte liefde [...] altijd blijdschap met zich mee [brengt], een blijdschap die haar wortels heeft in de vorm van het Kruis”.[18] Bovendien zijn we met een goed beleefde broederlijkheid nooit alleen: allen samen – cor unum et anima una – dragen we de zoete last van het kruis van de Heer, met de innerlijke zekerheid dat zijn juk uiteindelijk zacht is en zijn last licht (vgl. Mt 11,30). In die zin hebben wij vaak de woorden van de heilige Jozefmaria gelezen en erover nagedacht met het oprechte verlangen ze ons eigen te maken: “Zich wijden aan de dienst van de zielen, zichzelf vergeten, is zo doeltreffend dat God het beloont met een nederigheid vol vreugde”.[19]

Gezinsleven

13. De meesten van jullie wonen niet in een centrum van het Werk. Maar, zoals onze Vader schrijft, “wij allen die tot het Opus Dei behoren, mijn kinderen, vormen één gezin: de reden dat wij één gezin vormen is niet gebaseerd op het materieel samen onder hetzelfde dak wonen. Zoals de eerste christenen zijn wij cor unum et anima una (Hand 4,32) en niemand in het Werk mag ooit de bitterheid van de onverschilligheid voelen”.[20]

Opdat de meesten van jullie van het Werk die niet in de centra wonen – de surnumerairs en de geassocieerden – de warmte van het thuis van het Opus Dei kunnen ontvangen en eraan kunnen bijdragen, is het noodzakelijk dat sommigen – de numeraires en numerairs – dit thuis, waaraan alle anderen al naar gelang hun omstandigheden deelnemen, in de centra ook materieel opbouwen. Natuurlijk zijn materiële vestigingen heel nuttig om de vormingsmiddelen te hebben, apostolische activiteiten te organiseren, etc. Maar jullie weten dat al deze zaken ook gedaan worden wanneer dergelijke centra er niet zijn, vooral op plaatsen waar het apostolische werk nog in de kinderschoenen staat.

Natuurlijk zijn er soms situaties rond werk, gezondheid, gezinstaken, enz. die het voor sommige numerairs raadzaam of zelfs noodzakelijk maken om niet in de centra te wonen. Dit doet echter geen afbreuk aan jullie verantwoordelijkheid en jullie – verschillende maar reële – bijdrage aan de opbouw van ons thuis.

14. In veel gezinnen is het normaal dat mensen uit verschillende generaties (grootouders, ouders, kinderen) en met verschillende karakters samenwonen. Ook gezinnen met min of meer ernstig chronisch zieken komen vaak voor. Het is waar dat dit alles soms kan leiden tot een verslechtering van de eenheid binnen het gezin. Maar het is ook waar dat deze en andere moeilijkheden gezinnen wanneer er echte liefde is vaak dichter bij elkaar brengen.

Mijn dochters en zonen, het Werk is een zeer talrijke familie met mensen van verschillende leeftijden en persoonlijkheden, en ook zieke mensen. God zij dank is de zorg en genegenheid waarmee wij de zieken Thuis proberen te verzorgen een prachtige realiteit.

15. In sommige centra zijn er situaties die zwaarder kunnen vallen. Als jullie het gezinsleven soms vermoeiend vinden, zoek dan oprecht naar de oorzaak van deze vermoeidheid om deze te verhelpen: ga na of die alleen te wijten is aan een tekort aan materiële middelen of aan de inspanning die de zorg voor anderen logisch met zich meebrengt; of dat het ook te wijten is aan een afkoeling van de genegenheid. Als dat laatste het geval is, wees dan niet verbaasd of ontmoedigd; ik moedig je aan om God in alle eenvoud en vrijmoedigheid te vragen je hart te verruimen, je te helpen Hem in anderen te zien, zodat je vervuld kunt worden van vreugde, zoals de leerlingen dat waren toen zij de verrezen Heer zagen: “De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen” (Joh 20,20).

Er kan achter een bepaald karakter soms een lijden schuilgaan dat misschien een manier van zijn of van handelen verklaart. God kent ieder van ons grondig, ook ons lijden, en kijkt naar ons allen met tederheid. Laten we van de Heer leren om zo naar iedereen te kijken, om iedereen te begrijpen. Om het nog eens te zeggen, in de huid van anderen te kruipen. “Hoeveel angsten en gevaren kunnen er niet worden verdreven door echte liefde die broeders verenigt! Over die liefde praat je niet – want dan zou het mooie ervan afgaan –, maar zij straalt af van iedere kleine handeling”.[21]

Laten we nooit ophouden de Heer te danken voor het thuis dat hij ons gegeven heeft, met zijn rijke verscheidenheid aan persoonlijke karakters, sociale situaties en culturen. En laten we tegelijkertijd de verantwoordelijkheid voelen om daarin een toon, een sfeer te handhaven die ook gekenmerkt wordt door “een uiterste fijngevoeligheid in de omgang met elkaar”.[22]

In de Kerk en in de wereld

16. Het zorgen voor de broederlijkheid laat zien dat het Werk, als deel van de Kerk, een familie van God is. Als wij proberen elkaar lief te hebben, elkaar te begrijpen, elkaar te vergeven, elkaar te dienen, zullen wij ook heel direct, door de gemeenschap der heiligen, bijdragen aan de eenheid van alle gelovigen en van de hele mensheid. De heilige Jozefmaria zei altijd: “Het belangrijkste apostolaat dat de gelovigen in de wereld moeten verwezenlijken, het beste getuigenis van het geloof, is er toe bijdragen dat men binnen de Kerk een sfeer van authentieke liefde proeft. Als wij elkaar niet echt liefhebben, maar elkaar het leven zuur maken, belasteren, onderling ruzie maken, wie zal zich dan door ons aangetrokken voelen als wij beweren de Blijde Boodschap van het evangelie te verkondigen?”.[23] Ik vraag de Heer dat wij altijd instrumenten van eenheid mogen zijn in ons eigen thuis, in het Werk, in de Kerk en in de hele samenleving.

De zorg voor broederlijkheid zal ook licht en warmte brengen in onze wereld, die vaak in duisternis verkeert of lijdt onder de kou van de onverschilligheid. Onze huizen – die van de geassocieerden, die van de surnumerairs en de centra van het Werk – horen “lichtend en vreugdevol” te zijn. Open huizen, waarin veel mensen welkom zijn, ook zij die misschien de warmte van een thuis missen. Het getuigenis van een christelijk gezin dat probeert verenigd te zijn, waarin ieder bereid is te vergeven, lief te hebben en te dienen, ondanks ieders persoonlijke tekortkomingen. Dit zal voor velen een referentiepunt zijn. Zoals bovenal het huis van Nazareth was, is en altijd zal zijn. Laten we niet vergeten wat de heilige Jozefmaria ons heeft gezegd: “Wij behoren tot dat gezin”.

Een goed beleefde broederlijkheid is een direct apostolaat: velen zullen de genegenheid zien die wij voor elkaar hebben en ze zullen kunnen uitroepen, zoals bij de eerste christenen, “zie hoe zij elkaar liefhebben”[24]; zij zullen worden aangetrokken door die christelijke liefde, door die “naastenliefde die een zekere deelneming is aan de oneindige liefde die de Heilige Geest is”.[25]

* * *

17. Ik sluit af door met jullie de volgende woorden van onze Vader te herlezen: “Mijn kinderen, stel jullie hart in dienst van elkaar. Wanneer jullie genegenheid via het Allerheiligst Hart van Jezus en het Allerzoetst Hart van Maria gaat, wordt de broederlijke naastenliefde met al haar menselijke en goddelijke kracht uitgeoefend. Zij spoort aan tot het dragen van de last, zij verlicht de last, zij zorgt voor vreugde in de strijd. Het is niet iets kleverigs, het is iets dat de vleugels van de ziel versterkt om hoger op te stijgen. Broederlijke naastenliefde die niet haar eigenbelang zoekt (vgl. 1 Kor 13,5), stelt ons in staat te vliegen om de Heer te loven in een geest van gewillige opoffering”.[26]

Met alle genegenheid zegen ik jullie

jullie Vader

Fernando Ocáriz

Rome, 16 februari 2023


[1] PAUS FRANCISCUS, Audiëntie 15-3-20217.

[2] HEILIGE JOZEFMARIA, Instructie, mei 1935 en september 1950. Nr. 50. Bij de volgende voetnoten wordt de naam van de h. Jozefmaria niet meer apart vermeld.

[3] PAUS BENEDICTUS XVI, Homilie, 24-4-2005.

[4] De Smidse, nr. 454.

[5] De Weg, nr. 463.

[6] HEILIGE GREGORIUS DE GROTE, Homiliae in Evangelia, 5, 3: PL 76, 1094 B.

[7] Brief, 15, nr. 169.

[8] HEILIGE CYPRIANUS, De bono patientiae, n3. 15: PL 4, 631 C.

[9] Brief 30, nr. 28.

[10] Pastorale Brief, 1-11-2019, nr. 9.

[11] HEILIGE JOHANNES CHRYSOSTOMOS, Comment. In Mattheum, Homilie 19, nr. 7: PG 57, 283.

[12] Vgl. De Voor, nr. 804.

[13] Brief 15, nr. 38.

[14] AGP, bibliotheek, P01.

[15] PAUS BENEDICTUS XVI, Encycliek Deus Caritas est, nr. 18.

[16] Brief 8, nr. 4.

[17] PAUS FRANCISCUS, Encycliek Laudato si, nr. 228.

[18] De Smidse, nr. 28.

[19] Brief 2, nr. 15.

[20] Brief 11, nr. 23.

[21] De Voor, nr. 767.

[22] Instructie, 1-4-1934, nr. 63.

[23] Vrienden van God, nr. 226.

[24] TERTULIANUS, Apologeticum, 39: PL 1, 471.

[25] HEILIGE THOMAS VAN AQUINO, Summa theologiae, II-II, q. 24, a 7c .

[26] Brief 14-2-1974, nr. 23.


Copyright © Prelatura Sanctæ Crucis et Operis Dei

(Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze tekst mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht)