Ubi amor ibi oculus: “Waar liefde is, is de blik”.[1] Liefde zoekt altijd de nabijheid van de geliefde; je zou haast zeggen dat ze niemand anders meer ziet. Maar soms is scheiding, afwezigheid onvermijdelijk. Dan rest alleen het wachten, of de weemoed. We houden ons vast aan wat de aanwezigheid van de ander oproept, aan herinneringen vol gedeelde liefde. Die heimwee is een onuitputtelijke bron van liederen en gedichten door de eeuwen heen – als een laatste, tedere poging om de eenzaamheid te overstijgen.
Ik ben met jullie, alle dagen
Elke zondag belijden christenen hun geloof in het eeuwige leven en in de verrijzenis van het lichaam. Voor ons zijn de herinnering en het verdriet om de afwezigheid van de geliefde persoon niet het laatste woord. “Vergeet het nooit, na de dood zult u ontvangen worden door de Liefde. En in de liefde van God zult u bovendien alle zuivere liefde vinden die u op aarde bezat”.[2] Toch maakt, terwijl wij door deze ‘vallei van tranen’ trekken, het verdriet om de afwezigheid deel uit van de grammatica van het menselijk hart.
De heilige Jozefmaria verwees naar deze bewegingen van het hart - naar de heel natuurlijke reactie om niet gescheiden te willen worden - om het mysterie van de Eucharistie te illustreren. De onthutsende en grandioze realiteit dat God ten volle in een stuk brood wilde blijven, kan worden beschouwd vanuit “een heel menselijke ervaring zoals het afscheid van twee mensen die van elkaar houden. Ze zouden voor altijd bij elkaar willen blijven, maar de plicht of wat het ook mag zijn dwingt hen uit elkaar te gaan. Wat zij het liefst willen, kan niet. Hoe groot de menselijke liefde ook is, zij stuit op grenzen, en ze moet de toevlucht nemen tot symbolen. De personen die afscheid nemen kunnen elkaar een aandenken geven, misschien een foto waarop ze zulke warme woorden schrijven dat het je verbaast dat het papier niet vlam vat. Maar meer ook niet, want schepselen zijn niet bij machte al hun wensen te verwezenlijken. Wat wij niet kunnen, kan God wel. Jezus Christus, volmaakt God en volmaakt mens, laat geen symbool achter, maar een werkelijkheid. Hij blijft. Hij zal naar de Vader gaan, maar Hij zal ook onder de mensen blijven. Hij geeft ons geen cadeau dat de herinnering aan Hem wakker houdt, geen afbeelding waarvan de contouren na verloop van tijd verbleken, of een foto die al snel vervaagt en vergeelt en die geen betekenis heeft voor iemand die niet aanwezig was. Hij is onder de gedaanten van brood en wijn werkelijk aanwezig, met zijn Lichaam, zijn Bloed, zijn Ziel en zijn Godheid.”[3]
Een klein boekje over het verdriet van de scheiding die de dood met zich meebrengt, geschreven met de wond nog rauw en open, beschrijft krachtig dat menselijke gevoel van onmacht. Geconfronteerd met het definitieve afscheid van zijn echtgenote weigert de auteur zich tevreden te stellen met een foto of een voorwerp dat haar aanwezigheid op de een of andere manier oproept: 'Ik hou van H.,' schrijft hij, 'en niet van iets dat op haar lijkt.'[4] Voor de liefde is herinnering niet genoeg; het menselijke hart verlangt naar meer, maar zijn kracht is beperkt. Toch: 'voor God is niets onmogelijk' (Lc 1,37). Zo begrijpen we de woorden van Jezus aan het einde van zijn leven op aarde: 'Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld' (Mt 28,20). Door de kracht van de Geest blijft Hij aanwezig in de geschiedenis en in het leven van elke mens. Hij gaat weg en tegelijk blijft Hij: met een 'nieuwe nabijheid'[5], onzichtbaar, maar dieper en allesomvattender.
De Eucharistie is geen loutere herinnering, noch slechts het verlangen naar een toekomstig weerzien: het is een werkelijke aanwezigheid en nabijheid. In de Mis is Jezus van Nazareth aanwezig — dezelfde die in Betlehem geboren werd, die over de wegen van Galilea ging en voor ons aan het Kruis stierf. Deze werkelijkheid verlicht heel het christelijk leven, dat niets anders is dan het leven van Christus in ons (vgl. Gal. 2,20): “Christus volgen: dat is het geheim. Hem van zo nabij vergezellen, dat wij met Hem leven als de twaalf eersten; van zo nabij, dat wij ons met Hem vereenzelvigen.”[6]
Dagelijks de Eucharistie bijwonen komt voort uit het verlangen om dicht bij Hem te zijn; het is het levende antwoord op Zijn belofte om bij ons te blijven: als Hij elke dag bij mij is, wil ik ook elke dag bij Hem zijn. Wie Jezus’ brandend verlangen kent om zijn Pasen met ons te vieren (vgl. Lc 22,15), Zijn voortdurende gebed, Zijn lijden, Zijn liefde voor ieder van ons, wil Hem niet alleen laten en vergezelt Hem, als het kan, elke dag. Het volstaat niet te weten dat miljoenen mannen en vrouwen Hem aan het altaar opwachten: men weet dat Jezus het zou merken als iemand, die erbij had kunnen zijn, ervoor kiest met zijn eigen zaken bezig te zijn.
De heilige Manuel González, een vriend van de heilige Jozefmaria en een groot liefhebber van de Eucharistie, liet aan het einde van zijn leven deze woorden na: “Een Mis is Jezus die in zijn Hart alle geur van zijn goede werken en woorden verzamelt, alle echo’s van zijn hart, (...) het sap van zijn zweet en tranen in zijn zoektocht naar zondaars; de bitterheid van liefde beantwoord met ondankbaarheid, van vrijgevigheid vergolden met onbegrip, afgunst en kwaadaardigheid — alles wat Hem vergezelde van Betlehem tot Golgotha. En toen zijn Hart met dit alles vervuld was, nam Hij een zwaar kruis op zijn schouders en liet zich eraan vastnagelen, en liet tenslotte toe dat, zelfs dood, een lans zijn zijde zou openen — zoals een roos die zich opent in de lente”.[7]
In de Eucharistie komt de levende persoon van de Heer ons tegemoet: de Liefde der liefdes, oorsprong en doel van ons bestaan en van de hele schepping (vgl. Kol. 1,16-19). Daarom is de heilige Mis "het middelpunt en de wortel van je geestelijk leven".[8] Ze is het middelpunt, omdat mijn leven draait rond het glorievolle kruis: werk en rust, pijn en vreugde, ontvangen liefde en gegeven liefde… Tijdens de Mis deel ik met Hem mijn gevoelens, verlangens, moeilijkheden… alles wat mij bezighoudt. En samen met Hem breng ik het tot bij de Vader. Tegelijk is de heilige Mis ook de wortel, omdat ze mij in contact brengt met de Bron van de genade, met het leven van God zelf. "Niemand komt tot de Vader, tenzij door Mij" (Joh. 14,6). Zonder de Eucharistie zou geen enkel moment in ons leven de eeuwigheid kunnen laten doorklinken.[9] Alleen in de mate waarin ik Jezus toelaat in de boot van mijn leven, kan ik "werken zoals Hij werkte en liefhebben zoals Hij liefhad".[10]
De heilige Mis is iets groots, maar verschijnt bijna altijd — behalve bij enkele plechtige of druk bezochte vieringen — als iets eenvoudigs, bescheiden en huiselijks: zoals het Laatste Avondmaal, de ontmoetingen van de verrezen Jezus met zijn apostelen, en het breken van het brood bij de eerste christenen. Toch zijn we omringd door engelen, raken we de hemel aan, raken we God aan. We zien het niet, maar het geloof verzekert het ons.[11] Van onze kant kunnen wij de mis met ingetogenheid te beleven, met verwondering en met het verlangen dat God ons in Zijn mysterie toelaat. En Hij zal de rest doen.
Ik ben het levende brood
Het gebeurde in Abitinia [in het huidige Tunesië], in Afrika, in de eerste eeuwen van de Kerk. Een groep van negenenveertig christenen stond op het punt ter dood veroordeeld te worden, omdat ze het keizerlijk verbod op het vieren van de Eucharistie hadden genegeerd. Toen de rechter hen vroeg waarom ze hun leven ervoor op het spel zetten, antwoordde een van hen eenvoudig: Sine dominico non possumus – “Zonder zondag, zonder de Eucharistie, kunnen wij niet leven”.[12] Het geloof van deze mannen en vrouwen in de werkelijke aanwezigheid van Jezus is diep ontroerend. Ze waagden hun leven omdat ze met heel hun wezen geloofden dat Jezus Christus, de vleesgeworden Zoon van God, werkelijk aanwezig was in wat voor anderen slechts een gewoon stuk brood leek. Ze riskeerden alles omdat het voor hen letterlijk een kwestie van leven of dood was: zonder Jezus, zonder de communie, verloor hun leven zijn zin. Hun hart zou terugvallen in een wereld zonder licht, zonder verlossing, zonder een liefde die sterker is dan de dood. Het geloof van deze martelaren stelt ons een confronterende vraag: Hebben ook wij het gevoel dat we niet zonder de Eucharistie kunnen? Hunkeren we naar het Woord van God, naar Zijn aanwezigheid in ons? Wat zijn wij bereid te doen om met Hem te kunnen omgaan?
Elke Mis is een ontmoeting met de verrezen Jezus – een kans om Hem te ontvangen in al onze kwetsbaarheid, maar ook met de zuiverheid, nederigheid en toewijding van de heiligen. De grens tussen vurigheid en routine bij de dagelijkse communie is heel dun — en tegelijk ook heel dik. Daarom vraagt elke ontmoeting voorbereiding: een aandachtig afstemmen van alle lagen van ons wezen. Van onze lichamelijke zintuigen – zoals zicht en gehoor – tot onze innerlijke vermogens, zoals verbeelding en geheugen. Innerlijke stilte is onmisbaar om de schoonheid van Christus te kunnen proeven en smaken. In een hart vol lawaai kan het Woord van God nauwelijks weerklank vinden.
Net zoals het zaad vruchtbaar is als het op goede aarde valt (vgl. Mt 13,1-23), zo zal de communie een bron van leven voor ons zijn in de mate dat onze harten, gezuiverd door nederigheid en opoffering, vrijgevige aarde worden die zijn Heer verwelkomt: “We moeten de Heer in de Eucharistie ontvangen, zoals de groten der aarde ontvangen worden. Nog beter zelfs! Met pracht en praal, met licht, met feestelijke gewaden…
En als je me vraagt wat in dit geval met schoonheid, pracht en praal bedoeld wordt, zal ik je antwoorden: reinheid van je zintuigen, van elk zintuig afzonderlijk; luister van elk van je vermogens; licht in heel je ziel.”[13]
Bij het nadenken over de grootsheid van de gave om het Lichaam en Bloed van Christus te mogen ontvangen, begreep de heilige Augustinus dat de Heer tot hem sprak: "Jij zult Mij niet omvormen tot jouw eigen substantie, zoals dat met gewoon voedsel gebeurt, maar jij zult worden omgevormd tot Mij".[14] En ook, met Sint Paulus: "Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij." (Gal. 2,20). Tijdens de minuten dat de eucharistische gedaanten in ons lichaam aanwezig zijn, worden wij één met Hem — wij worden verchristelijkt. Hij komt in ons hart, en wij treden binnen in het Zijne: twee bewegingen die samen één enkele liefdesdaad vormen. God wordt brood, God wordt klein, om één te worden met het weefsel van ons dagelijks leven: Hij in mij, en ik in Hem (vgl. Joh. 6,56). De horizonten die zich hier openen zijn immens: binnentreden in zijn Hart betekent deel krijgen aan al wat van Hem is, je openstellen voor zijn manier van denken en liefhebben, ontdekken dat het een hart is dat voor mij gewond is. Tegelijk, als ik Jezus binnenlaat in mijn leven, betekent dat: toelaten dat zijn liefde mij ontwapent, dat zij mijn gebrokenheid verteert en mijn dromen omvormt.
Verborgen God
God heeft ons het eerste liefgehad, neemt zonder vrees het initiatief, zoals Paus Franciscus zei.[15] Als wij bestaan, als wij geboren zijn, dan is dat omdat wij bemind worden met een eeuwige liefde (vgl. Jer 31,3): een liefde die ons omarmt, ons voorafgaat, ons overstijgt (vgl. Ps 139,5-6). De Vader herinnert ons daar vaak aan: “Het besef dat de oneindige Liefde van God niet alleen aan de oorsprong van ons bestaan ligt, maar er op ieder moment is omdat Hij ons meer nabij is dan wij onszelf nabij zijn, vervult ons met zekerheid.”[16] Vanuit dezelfde overtuiging schrijft de heilige Jozefmaria: “Ga dikwijls een bezoek brengen bij het tabernakel, ook al is het alleen maar met je hart, om vertrouwen en rust te krijgen, maar ook liefde… en om liefde te geven!”[17]
Jezus heeft gewild dat de christenen, door de eeuwen heen, de waarde zouden ontdekken van Zijn aanwezigheid onder ons na de eucharistieviering. Elke kerk met een tabernakel straalt de warmte uit van dit huis, van dit kloppend hart waar Hij op ons wacht; daar gaan we naartoe om lief te hebben en ons bemind te weten, om te vragen en te danken, om te aanbidden en eerherstel te brengen. “Mijn kinderen”, zei de heilige Jozefmaria eens, “De Heer is altijd in het tabernakel. Het lijkt alsof Hij ons niet hoort, maar Hij luistert met liefde, met de genegenheid van een vader en een moeder, terwijl Hij zijn Godheid en zijn Mensheid verbergt. Het is een Heer die spreekt wanneer Hij wil, op het onverwachte moment, en Hij zegt concrete dingen. Daarna zwijgt Hij, omdat Hij een antwoord van ons verwacht: een antwoord van geloof en van trouw.”[18]
De ervaring van Gods stilte in het tabernakel maakt deel uit van de weg die ons leidt naar een diep gebedsleven. Die stilte kan soms pijnlijk zijn, maar zij behoedt ons voor de bekoring om een God naar onze maat te maken – een soort afgod die aan onze verwachtingen voldoet en die we dus zouden kunnen beheersen. De Heer verbergt zich juist opdat wij Hem zoeken, uit respect voor onze vrijheid, en opdat ook wij de Zijne respecteren: zodat wij Hem kunnen liefhebben als vrije kinderen en Hem laten zijn wie Hij is – God, onze God.
In een preek op kerstavond in Duitsland gebruikte Joseph Ratzinger een prachtig verhaal om de logica van de liefde voor de verborgen God te verwoorden: “Jesjiel, een jongetje, kwam huilend de kamer binnen van zijn grootvader, de beroemde rabbi Baruch. De tranen stroomden over zijn wangen terwijl hij snikte: 'Mijn vriend heeft me in de steek gelaten. Hij was heel oneerlijk en heel gemeen tegen mij.' ‘Vertel me eens wat er precies is gebeurd,’ vroeg de rabbi. ‘We speelden verstoppertje,’ antwoordde het jongetje, ‘en ik had me zo goed verstopt dat hij me niet kon vinden. Maar toen gaf hij het op. Hij is gewoon weggelopen. Dat is toch niet eerlijk?’ De rabbi streelde de wangen van zijn kleinzoon, en ook zijn eigen ogen vulden zich met tranen. Toen zei hij: ‘Je hebt gelijk, dat is echt niet vriendelijk. Weet je, het is precies zo met God. Hij heeft zich verborgen… en wij zoeken Hem niet.’”[19]
Maar Hij blijft ons wél zoeken; daar houdt Hij nooit mee op. Zelfs in de diepste duisternis vindt Hij manieren om ons opnieuw aan het zoeken te zetten. "Als God je zijn aanwezigheid laat voelen… goed. Maar verlang er niet naar. Vraag Hem liever om helderheid van geest, om geloof – een geloof dat juist in de stilte volhoudt, dat hoop put uit die stilte, en dankzij die hoop leert leven in liefde."[20] Want te midden van Gods zwijgen kunnen hoop en liefde geboren worden. De ziel die verliefd is, laat zich niet ontmoedigen wanneer de Geliefde zich verbergt – ze verlangt, ze zoekt. En juist in die zoektocht, gevoed door het verlangen naar vereniging, wordt haar blik verruimd… en wordt ze in staat Hem werkelijk te vinden.
Maria Magdalena is het toonbeeld van die liefdevolle zoektocht. Op zondagochtend, nog voor de dageraad, begeeft ze zich naar het graf van de Heer. Het is donker, het is nog nacht, maar zij gaat. Ze zoekt, ze verlangt, ze loopt. Ze heeft Jezus verloren, maar ze zal niet stoppen tot ze hem gevonden heeft. Zelfs de verschijning van een engel kan haar verlangen niet stillen. Maria is Jezus kwijt, maar ze zoekt Hem met heel haar wezen, haar tranen bevloeien en openen de grond van haar ziel, tot uiteindelijk de bloem van het visioen van de Verrezene ontkiemt. Zo zoekt de geliefde uit het Hooglied: “Des nachts op mijn bed zoek ik mijn zielsbeminde, maar hoe ik ook zoek, ik vind hem niet. Ik sta op, doorkruis de stad, zoek op pleinen en in straten naar mijn zielsbeminde, maar hoe ik ook zoek, ik vind hem niet. Daar kom ik de wachters tegen die de stad doorkruisen: `Hebt U mijn zielsbeminde gezien?” (Hooglied 3,1-3).
Deze zoektocht zet ons al op weg naar contemplatie. “Zoek Hem vol honger, zoek Hem uit alle macht in uzelf. Als u met die inzet aan de slag bent gegaan, durf ik u te verzekeren, dat u Hem al ontmoet hebt en dat u al begonnen bent met Hem om te gaan en Hem te beminnen en dat u uw gesprek in de hemel voert.”[21] Zoeken is al liefhebben. Dat is het geheim van Maria Magdalena – en van elke man of vrouw die, in de duisternis van de wereld en van het eigen hart, Christus oprecht zoekt. Maar hoe moeten we zoeken? De heilige Augustinus, zoals zoveel heiligen, wijst ons de weg: door te verlangen. Een verlangen dat voortkomt uit een vrije daad, geboren uit het diepst van onze ziel. "Het hele leven van een goede christen is een heilig verlangen. Wat je verlangt, zie je nog niet, maar juist door dat verlangen bereid je jezelf erop voor. En wanneer het moment komt dat je het werkelijk zult zien, ben je in staat erdoor vervuld te worden (...). God stelt het geven uit, om je verlangen te laten groeien; met dat verlangen verruimt Hij je hart en maakt Hij je tot meer in staat. Laten we dus verlangen, broeders, want we zullen vervuld worden. Dat is ons leven: ons oefenen in verlangen."[22]
Als we met dat verlangen Jezus in het tabernakel gaan aanbidden, opent ons hart zich vanzelf. Dan groeit in ons het diepe verlangen om bij Hem te zijn, in Zijn aanwezigheid te verblijven, en met Hem te spreken. Zo ontstaat dan in ons “een dorst naar God, een hevig verlangen zijn tranen te begrijpen; zijn glimlach te zien, zijn aangezicht… (…) Gelijk het hert dat reikt naar waar het water stroomt, zo in verlangen reikt mijn ziel naar U, o God. En de ziel raakt steeds meer vertrouwd met God, vergoddelijkt: de gedoopte is als een dorstige reiziger die zijn mond opent voor de wateren van de bron”.[23]
[1] Ricardo de San Víctor, Beniamin Minor, XIII (PL 196, col. 10 A).
[2] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 221.
[3] Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 83.
[4] C.S. Lewis, Una pena en observación [A Grief Observed], Barcelona, Anagrama, 1994, hfdst. IV.
[5] J. Ratzinger, El comienzo de una nueva cercanía, in El resplandor de Dios en nuestro tiempo, Barcelona: Herder, 2008, p. 185.
[6] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 299.
[7] Heilige Manuel González, ¡Si viviéramos nuestras Misas!, Palencia, El Granito de Arena, 1941, pp. 32-33.
[8] Heilige Jozefmaria, De Smidse, nr. 69.
[9] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 239.
[10] Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 154.
[11] “Gezicht, gevoel en smaak bedriegen zich in U, maar het gehoor alleen kan ik veilig vertrouwen” (hymne Adoro te devote).
[12] Vgl. paus Benedictus XVI, Homilie op het hoogfeest van Sacramentsdag, 29-05-2005.
[13] Heilige Jozefmaria, De Smidse, nr. 834.
[14] Heilige Augustinus, Belijdenissen, 7, 10, 16.
[15] Vgl. Franciscus, encycliek Evangelii Gaudium, nr. 24.
[16] F. Ocáriz, Pastorale Brief, 9-01-2018, nr. 4.
[17] Heilige Jozefmaria, De Smidse, nr. 837.
[18] Heilige Jozefmaria, Mondelinge prediking, Crónica 1972, p. 759 (AGP, biblioteca, P01).
[19] J. Ratzinger, Preek bij de mis op kerstavond, Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, München, 24-XII-1980, in Benedictus XVI, Y Dios se hizo hombre [En God werd mens], Encuentro, Madrid 2012, p. 11.
[20] Heilige Jozefmaria, Mondelinge prediking, Crónica 1972, p. 759 (AGP, biblioteca, P01).
[21] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 300.
[22] Heilige Augustinus, Commentaar op de eerste brief van Johannes 4, 6.
[23] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 310. Vgl. Sal 42,2.