Heel menselijk, heel goddelijk (XVII): De fijngevoelige kracht van vertrouwen

Vertrouwen legt de mogelijkheden bloot die in het binnenste van ieder van ons verborgen liggen. Het laat ons op een natuurlijke, harmonieuze manier groeien. Het maakt ons in staat tot meer.

Niemand is een losse versregel: ‘Geen mens is als een vers dat op zichzelf staat, we maken allen deel uit van het goddelijk gedicht dat God schrijft’.[1] De individuele verhalen waaruit de geschiedenis van de mensen wordt geweven, worden met elkaar vervlochten door relaties van verwantschap, broederschap en vriendschap. Dankzij het leven van anderen begint ons hart te kloppen, en het wordt dan voortdurend aangemoedigd, getroost, gesterkt – ook gekwetst – door degenen die samen met ons de weg door het leven gaan. Het feit dat wij van hen afhankelijk zijn en zij van ons, is geen neveneffect van de erfzonde, waar we ons bij neer moeten leggen, maar iets wat inherent is aan ons wezen naar het beeld en de gelijkenis van God.

Hoewel ons leven in de maatschappij soms een hectische stroom lijkt te zijn die ons individualistisch dreigt te maken, weten we dat we alleen volledig onszelf zijn in relatie tot anderen, in onderlinge afhankelijkheid: we vinden onszelf pas als we bereid zijn buiten onszelf te treden. Degenen die deze werkelijkheid ten volle ontdekken, zien hun eigen beperkingen niet langer als obstakels die hen beletten gelukkig te zijn. Relaties openbaren zich dan voor hen juist als bruggen naar een grotere wereld.[2] Maar niet iedereen doet deze ontdekking, of niet in dezelfde mate, en daarom kunnen verschillende mensen in gelijke omstandigheden qua sociale positie, opleiding, karakter, op radicaal verschillende manieren leven, volgens de kwaliteit van hun relaties: sommigen, verloren in een menigte losse individuen; anderen, altijd met anderen verbonden.

Een blik die ons omvormt

Aan het einde van zijn weg op aarde zegt Jezus tot zijn apostelen: ‘Ik heb u vrienden genoemd’ (Joh 15,15). Hij die volmaakt God en volmaakt Mens is, het model waarnaar wij kijken om te leren mens te zijn, legt zijn levensweg af in verbondenheid met anderen. Dat merken wij al vanaf zijn eerste ontmoeting met de twaalf: Jezus gaat met ieder van hen een relatie aan die zich ontwikkelt in een crescendo van kennis, vriendschap en liefde, tot Hij tenslotte zijn hart helemaal voor hen opent. De lezer van het Evangelie kent de beperkingen, de gebreken van hen die later de steunpilaren van de Kerk zouden worden. Heeft Hij die dan niet gezien? Natuurlijk wel, maar de woorden van het Woord zijn scheppend; zijn blik van liefde sterkt hen, want het is een blik vol vertrouwen. Deze onbehouwen mannen weten dat ze geliefd zijn, uitverkoren, en ze groeien meer dan iemand zou durven hopen, omdat ze merken dat de Heer vertrouwen in hen heeft. Zo is het ook in ons leven, als we beseffen hoeveel God van ons houdt. Hoewel we het vaak hebben over hoe belangrijk het is om in Jezus te geloven, mogen we niet vergeten dat wat ons het meest verandert, is dat Hij vertrouwen in ons heeft. Ja, een duidelijk teken dat ons geloof rijper wordt, is dat we steeds meer gaan steunen op Gods vertrouwen in ons.

Laten we kijken naar de leerling die trouw bleef en aan de voet van het kruis bij Jezus stond. Wat is het geheim van zijn kracht? Misschien juist de naam waarmee hij zichzelf aanduidt: ‘de geliefde leerling’. Johannes ontdekt zijn identiteit door het feit dat Jezus van hem houdt: het vergroot zijn kracht, zijn hart, en maakt hem in staat tot een bewonderenswaardige trouw. Zijn verslag van het laatste avondmaal weerspiegelt hoezeer hij, door Jezus’ vertrouwen, is binnengedrongen in zijn hart. Zo gaat het: het vertrouwen geeft ons een veel diepere kennis dan alleen met ons verstand mogelijk is.

Net zoals God in het leven van de Apostelen, zijn vrienden, binnenkwam, zo wil Hij binnenkomen in het onze. Ook onze vriendschapsrelatie met Hem kan dan die stijgende lijn volgen, waardoor wij steeds meer van Hem kunnen gaan houden. Met een diep respect voor onze vrijheid biedt Jezus ons zijn vriendschap aan, waarin een vertrouwen tot uiting komt dat ons laat zien wie wij voor Hem zijn.[3] Om te groeien en onze vrijheid met gemak uit te oefenen, moeten wij een bepaalde mate van zekerheid in onszelf hebben; een zekerheid die vooral gebaseerd is op het besef dat iemand als Hij (en wie meer dan God?!) op ons rekent... Zo'n overtuiging maakt groei mogelijk, want als iets ons moeite kost, als we onszelf niet in staat achten onszelf te overwinnen, versterkt het vertrouwen dat God in ons stelt ons zelfvertrouwen. Een oprecht vertrouwen legt het potentieel bloot dat in het binnenste van ieder van ons verborgen ligt, vaak begraven door een laag zelfbeeld of faalangst. Het moedigt ons aan dat potentieel ten dienste van de anderen te ontwikkelen: het doet ons groeien op een natuurlijke, harmonieuze manier; het maakt ons in staat tot meer.

Zo houdt Jezus van de zijnen: Hij weet wie Hij heeft uitgekozen, Hij kent hen beter dan wie ook – beter dan zij zichzelf kennen – en Hij rekent op hen. Hij weet hoever zij kunnen komen en, rekening houdend met de tijd en hun beantwoording, brengt Hij hen beetje bij beetje verder; Hij heeft geen haast om hen te vormen, want Hij weet dat dit een kunst is die geduld vereist. Hij is een goede leraar en weet hoe Hij tijd met hen moet ‘verliezen’, zoals vrienden dat doen. Door zijn genegenheid wint Hij hun vertrouwen, en door zijn geduldige beschikbaarheid en zijn begrip maakt Hij het gemakkelijker elkaar steeds beter te kennen. Deze manier van liefhebben, zo goddelijk en zo menselijk, smeedt een echte vriendschap tussen de Meester en de leerlingen, die hen met Hem verbindt en het beste in hen naar boven haalt.

God in het diepst van ons hart binnen laten

De Heer ‘stelt belang in uw blijdschap, uw successen, uw liefde en ook in uw nood, uw smart en uw mislukkingen’.[4] Daarom moeten we vol vertrouwen met Hem spreken, ons hart wijd openstellen, alles met Hem delen. Wanneer we iemand werkelijk vertrouwen, zetten we het masker af waarmee we ons vaak beschermen: dat lijkt ons dan nutteloos; we voelen dat we zonder angst onszelf kunnen zijn. Dit vertrouwen onthult de waarheid van ons diepste wezen en geeft ons een grote innerlijke vrijheid. In de wetenschap dat er geen oprechtere vriendschap bestaat dan de zijne, kunnen we Hem binnenlaten in de meest verborgen kamer van onze ziel. Of laten we Hem soms niet verder komen dan in de kamer waar we gasten ontvangen?

Naarmate onze vriendschap groeit, zullen we Hem als vanzelf ieder hoekje van ons leven willen laten zien: onze werkkamer, zodat Hij kan zien hoe wij ons verborgen werk uitvoeren; de speelkamer, waar de dingen zijn die ons blij maken, de dromen die ons bewegen; we zullen Hem ook de rommelkamer vol spullen laten zien, sommige nuttiger dan andere, met de brokstukken die we op onze weg hebben verzameld. Als we ons laten kennen zoals we zijn, als we het licht aandoen …, zal Hij de hoekjes verlichten die donker lijken en ons helpen de ruimtes te zien waarin we orde moeten scheppen. En Hij zal dat doen met duidelijkheid, maar vooral met hoop, want zijn blik is niet oordelend of intimiderend; het is een blik van liefde die versterkt en verheft: het is een creatieve en verlossende blik.

Vertrouwen vraagt om vertrouwen

In haar beste uitdrukkingsvormen spreekt de menselijke liefde ons van de liefde van God. We worden ertoe bewogen het beste van onszelf te geven als we in een vriendschap de bezielende kracht van het vertrouwen ervaren en ontdekken dat iemand in ons gelooft: en wij beseffen dat dít is hoe God naar ons kijkt. Daarom moeten ook wij proberen naar anderen te kijken zoals Jezus deed; van Hem leren een licht te zijn voor de mensen om ons heen. Naarmate we de transformerende waarde van het vertrouwen van God en ons vertrouwen in God ervaren, voelen we de behoefte dit aan de anderen te geven.

‘God bedient zich vaak van een authentieke vriendschap om zijn verlossingswerk uit te voeren.’[5] Het vertrouwen dat goede vrienden in elkaar hebben is vaak het middel dat God ons biedt om ons te laten zien wat we misschien niet uit onszelf onder ogen durven zien. Als we het geluk hebben op echte vrienden te mogen rekenen, personen die willen dat wij goed, beter en gelukkiger worden, en we durven die ruimten van intimiteit voor hen te openen en met hen te delen, dan zullen we vaak hebben ervaren dat onze innerlijke wereld hierdoor wordt verrijkt.

Wanneer er een klimaat van onderling vertrouwen heerst, hoeven we niet bang te zijn dat ze onze zwakheden en moeilijkheden zien, of om onze plannen en dromen met ze te delen. We weten dat degene die van ons houdt ons juist zal helpen onze grenzen te overwinnen en te voorkomen dat ze barrières worden. De menselijke dynamiek van geven en ontvangen houdt in dat we onszelf geven door onze intimiteit met ze te delen en onszelf te laten zien zoals we zijn. Als we zo ver gekomen zijn, geeft ons dat een grote vrijheid, maar we moeten wel eerst de moeite doen om uit onszelf te treden: bereid zijn om onszelf bloot te geven, ook al weten we dat dit ons kwetsbaar maakt. Vertrouwen vraagt om vertrouwen, en het risico gekwetst te worden is niet te vergelijken met wat we winnen doordat we liefhebben en ons laten liefhebben.

Woorden die sterken, genezen, aanmoedigen

Zonder vertrouwen kan geen enkele relatie functioneren. Vertrouwen is de basis voor onze persoonlijke en professionele groei; voor alles wat ons kan vormen. Als we andere personen willen helpen, weten we dat het belangrijk is te luisteren, begrip en geduld te hebben enzovoort, maar in feite is er veel meer nodig: vertrouwen in de personen stellen brengt ons ertoe hen met optimisme te bekijken, in hen te geloven, hun potentieel te zien, hoop te hebben in wat zij kunnen worden, zodat wij ook oog kunnen hebben voor hun strijdpunten.

‘Naar het voorbeeld van onze Heer – schrijft de heilige Jozefmaria – moeten jullie je broeders en zusters begrijpen met een heel groot hart, dat nergens van schrikt. Jullie moeten werkelijk van ze houden. (…) Door heel menselijk te zijn, zullen jullie over kleine gebreken weten heen te stappen en altijd met het begrip van een moeder de goede kant van de dingen weten te zien.’[6]

Zo handelen betekent niet dat wij ons van de werkelijkheid verwijderen, of dat wij de beperkingen of gebreken van de anderen niet zien. Als wij echt van ze houden, willen wij dat ze betere personen worden: omdat we ze kennen en van ze houden zoals zij zijn. Gebaseerd op de vriendschap en broederlijkheid die ons met hen verenigt, zullen wij ze kunnen waarschuwen voor mogelijke gevaren die hen kunnen ontgaan, of kunnen wij hun iets voorstellen wat zij op het eerste gezicht misschien niet begrijpen, en kunnen wij hen helpen om het goede dat achter dit nieuwe perspectief schuilgaat te ontdekken.[7] De oprechte genegenheid voor de ander maakt een klimaat van vrijheid, van vertrouwen mogelijk. Dit is te merken aan de duidelijkheid waarmee wij de redenen uitleggen waarom het in zijn of haar belang is om in een bepaald punt te strijden. Hierdoor kan iemand zich in die strijd door ons begeleid voelen, maar niet gedwongen om tegen zijn eigen overtuiging in te handelen. ‘De functie van de geestelijke begeleider is de ziel te helpen de wil van God te willen vervullen, graag Gods wil te doen.’[8]

Als we iemand willen helpen die niet lijkt te luisteren, kan het ons soms gebeuren dat we ons laten leiden door het vooroordeel dat hij niet echt wil. We mogen niet vergeten dat we allemaal zwak zijn, en dat de weg niet alleen een leerproces is, maar soms ook wonden achterlaat die tijd nodig hebben om te genezen. Niet zelden bouwt iemand dan door de pijn van deze klappen een scheidsmuur op, die beschermt tegen mogelijk lijden, maar die het ook moeilijk maakt om het vertrouwen te herstellen dat nodig is om verder te groeien. Het meest menselijke woord is een woord dat sterkt, dat geneest, dat bemoedigt. Alleen als er vertrouwen is, oprechte, belangeloze genegenheid, zullen wij de ander kunnen bereiken en raken, en zal ons woord, met de genade van God, deelhebben aan zijn scheppende kracht: het zal dan een uiting zijn van Gods liefde en helpen die wonden te helen. ‘God kent iedereen ten diepste, ook de gekwetste personen, en Hij kijkt naar ons allen met tederheid. Laten we van de Heer leren zo te kijken, iedereen te begrijpen, (...), ons te verplaatsen in de ander.’[9] We moeten geduldig zijn en met genegenheid vertrouwen zaaien, met details die onze oprechte belangstelling tonen. God heeft gewild dat wij elkaar nodig hebben, en Hij handelt in de menselijke geschiedenis door middel van de personen, waarbij Hij erop rekent dat wij elkaar wederzijds helpen.

Wie verantwoordelijkheid draagt voor anderen, moet op zijn hoede zijn voor het risico altijd oplossingen of antwoorden te willen aanreiken. Soms denken wij, bijna onbewust, dat wij de ander helpen wanneer wij hem ertoe brengen onze persoonlijke manier te volgen om de beste resultaten te verkrijgen. Maar anderen vorming geven bestaat er niet in de ander te laten handelen zoals wij willen. Als wij verwachten dat de anderen aan vooraf vastgestelde patronen voldoen kunnen wij voor hen geen horizonten openen, maar ze juist frustreren omdat ze niet aan die bepaalde verwachtingen kunnen voldoen.

In werkelijkheid is een goede vorming er een die erin slaagt, in samenwerking met God, van elke persoon de ware hoofdrolspeler van zijn of haar leven te maken. Degene die aan deze taak wil meewerken heeft de rol van begeleider, van het vergemakkelijken van zelfkennis, van het stellen van de juiste vragen die helpen om na te denken, van het geven van meer aanwijzingen dan antwoorden, ook al vergt dit meer inspanning. Wanneer iedereen zelf zijn eigen horizon ontdekt en zijn eigen doel stelt, is de inspanning om dat doel te bereiken veel doeltreffender, omdat ze voortkomt uit een innerlijke motor. Ook wanneer het meer tijd kost om de ‘resultaten’ die men zou kunnen verwachten te bereiken, zal de inspanning op zich al die persoon op een goede, blijvende, deugdzame manier vormen. Omdat we dit zo vaak zelf aan den lijve hebben ondervonden, zullen wij altijd groot belang hechten aan het persoonlijk initiatief, en iedereen stimuleren om persoonlijk verantwoordelijk te zijn.

Vertrouwen ontstaat daar waar wij de liefde van God bemerken, die geduldig is, die zich niet kwaad laat maken, die het kwade niet aanrekent, maar die alles verdraagt en alles gelooft (vgl. 1 Kor. 13, 4-7). Wie op deze manier liefheeft, wordt een leraar, een stevig oriëntatiepunt, een fijngevoelige kracht die anderen veel verder leidt dan wat mogelijk lijkt. Hoeveel verrassingen krijgen wij als we die gewijde grond die de ander is respecteren. De Heilige Geest kan hem dan helpen de beste versie van zichzelf te worden. Als we hoop hebben in wat iemand kan worden, als we vertrouwen op de genade en op al het goede dat God in hem legt, zullen we hem vleugels geven om te vliegen.

[1]Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 111.

[2] Vgl. Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 1937.

[3] Vgl Ps 8, 5-7: ‘Wat is dan de mens dat Gij acht op hem slaat, het mensenkind dat Gij hem aanziet? Weinig minder dan de engelen hebt Gij hem gemaakt, hem gekroond met waardigheid en schoonheid. Gij hebt hem heerser gemaakt over het werk van uw handen’.

[4] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr.218.

[5] F. Ocáriz, pastorale Brief, 1-11-2019, nr. 5.

[6] Heilige Jozefmaria, Brief 27, nr. 35.

[7] Vgl. F. Ocáriz, pastorale Brief, 16-2-2023, nrs. 3-6.

[8] Heilige Jozefmaria, Brief 26, nr. 38.

[9] F. Ocáriz, pastorale Brief, 16-2-2023, nr. 15.