Wat is het goddelijk kindschap?
- Wat is het goddelijk kindschap?
- Het kindschap als geschenk
- Kindschap en jezelf aan de anderen geven
- De gave van vroomheid
1. Wat is het goddelijk kindschap
Het christelijk leven is verankerd in de realiteit dat God van ons houdt. Dat is de fundamentele waarheid die ons hele leven richting geeft. Hij houdt niet alleen van ons als we aan Zijn eisen beantwoorden, maar ook als we dat niet doen. Wanneer we ons van God afkeren, zoekt Hij een manier om ons tegemoet te komen opdat we naar Hem terug keren.
Ons goddelijk kindschap kennen we doordat we de liefde van God voor ons beseffen. Het is het weten dat Hij van ons houdt zoals een vader van zijn kinderen houdt en zijn leven voor hen geeft. Deze overtuiging is gebaseerd op een bovennatuurlijke werkelijkheid: de nieuwe relatie die God de Vader met ons aangaat door de genade, waardoor hij ons tot zijn kinderen maakt in zijn Zoon Jezus Christus door ons de gave van de Heilige Geest te geven.
Dit is een groot mysterie. Daarom is het moeilijk voor ons om deze waarheid te beseffen: we zijn écht kinderen van God. Christus heeft ons door zijn lijden en dood dit onmetelijke geschenk gegeven.
Het is voor ons armzalige mensen een waagstuk om God als Vader aan te spreken. Maar Christus zelf heeft ons geleerd om Hem op deze manier aan te spreken, en we doen dat elke keer wanneer we het Onze Vader bidden. Jezus heeft ons dit gebed geleerd en door het doopsel heeft hij ons deelgenoot gemaakt van zijn eigen leven, het leven van de genade: daardoor zijn we aangenomen kinderen van God.
Zo legt de Catechismus van de Kerk het uit: ‘Wat de mens zich niet kan voorstellen en wat de machten van de engelen niet kunnen vermoeden, namelijk de persoonlijke relatie van de Zoon tot de Vader (vgl. Joh 1,1), juist daarvan maakt de Geest van de Zoon ons deelgenoot, wij die geloven dat Jezus de Christus is en dat wij uit God geboren zijn (vgl. 1 Joh 5,1)’. (Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 2780)
We hebben allemaal een idee, een bepaalde opvatting van wat het vaderschap inhoudt, deels bepaald door de band die we met onze eigen vader hebben gehad. Dat beeld van een vader dat we in ons hebben kan heel positief zijn, maar soms ook gebrekkig vanwege het simpele feit dat onze relatie met onze aardse vader zo is geweest. God is echter de volmaakte Vader, er is in Hem helemaal geen gebrek, geen enkele misvorming, in Hem komen de kenmerken van het vaderschap volledig tot hun recht: zijn oneindige liefde, de zorg voor elke persoon, de voorzienigheid waarmee Hij de gebeurtenissen op de best mogelijke manier regelt. Het besef van ons goddelijk kindschap kan daarom elke wond in ons hart helen die door een vader-kind-relatie die niet ten volle is waargemaakt, is veroorzaakt.
Overweging van de woorden van de heilige Jozefmaria
[Dit goddelijk kindschap] ‘veronderstelt een echt programma voor ons innerlijk leven dat al jouw vroomheidsbetuigingen aan God (…) moet kanaliseren, dat je in staat zal stellen je de gevoelens en manieren van een goed kind eigen te maken’. (Vrienden van God, nr. 150)
‘Zoek rust in het kindschap Gods. God is een Vader, jouw Vader! Hij houdt van jou met een tedere en grenzeloze liefde. Noem Hem vaak Vader en zeg Hem onder vier ogen dat je van Hem houdt, dat je ontzettend veel van Hem houdt! Zeg Hem dat je er trots op bent zijn kind te zijn en dat je daar kracht uit put.’ (De Smidse, nr. 331)
"De blijdschap is het noodzakelijke gevolg van het kindschap Gods, want we weten dat God, onze Vader, een bijzondere voorliefde voor ons heeft; dat Hij ons beschermt, ons helpt en ons vergeeft. - Denk daar altijd aan: als het ooit mocht lijken dat alles mislukt, mislukt er niets! God verliest geen veldslagen. (De Smidse, nr. 332)
‘Een kind van God is niet bang: noch voor het leven, noch voor de dood, want zijn geestelijk leven is gebaseerd op het besef een kind van God te zijn. God is mijn Vader, denkt het, en al het goede komt van Hem. Hij is de goedheid zelf. Maar kunnen jij en ik zeggen, dat we ons ook werkelijk als kinderen van God gedragen?’ (De Smidse, nr. 987)
2. Het kindschap als geschenk
Wat we “het besef van ons goddelijk kindschap” zouden kunnen noemen, is niet iets theoretisch, het is geen abstract begrip. ‘Het is een goddelijke gave, een immense genade van God die bestemd is om al ons denken en willen, voelen en handelen te oriënteren. (…) Maar het is een gave die we moeten aansteken, als een lont, zodat ze haar licht en warmte uitstraalt in het gedrag van de christen.’ (Vida cotidiana y santidad en la enseñanza de San Josemaría II, p. 20)
Voor de heilige Jozefmaria is het goddelijk kindschap een waarheid die als fundament van ons leven dient. De stichter van het Opus Dei had de woorden van de heilige Paulus in zijn brief aan de Romeinen in zijn hoofd, waarmee de Apostel ons eraan herinnert dat we geen slaven maar zonen zijn, dat we niet uit vrees handelen, maar de geest van adoptie hebben (vgl. Rom 8,15-27). En omdat we kinderen zijn, zijn we ook erfgenamen: ons doel is de hemel te bereiken en eeuwig te delen in het goddelijk leven. Dat kan de grondgedachte zijn van onze omgang met God: Hij heeft ons een taak toevertrouwd die ons hele leven in beslag neemt en Hij helpt ons voortdurend, neemt ons bij de hand, zoals een vader een kind bij de hand neemt dat nog niet alleen kan lopen. Daarom zijn we voor niets of niemand bang, zelfs niet voor onszelf, onze zwakheden of onze opstandigheid: God de Vader kent ons, Hij weet dit allemaal, houdt er rekening mee en helpt ons vooruit. En we kunnen altijd opnieuw beginnen.
Kinderen van God zijn brengt het verlangen en de wil met zich mee om op Hem te lijken. We zijn geschapen naar zijn beeld en gelijkenis; we willen dat de schoonheid van de Vader onze ziel doordringt (vgl. de Catechismus, nr. 2784). We ervaren ons goddelijk kindschap ook wanneer het lijden, het kruis, aanwezig is. Juist daar wordt de vereenzelviging met Christus, die voor ons heeft geleden en is gestorven om de wil van zijn Vader te vervullen, verwezenlijkt.
De heilige Jozefmaria begrijpt ons adoptief kindschap in het licht van het mysterie van de Menswording. Dankzij Christus die God en Mens is kunnen alle nobele activiteiten van een mens de activiteiten van een kind van God zijn, omdat ze allemaal door Christus zijn opgenomen.
Een andere houding die verbonden is met het kindschap is de nederigheid en het vertrouwen die ons als een kind maken. Jezus zelf heeft gezegd dat de Vader zich openbaart aan “de kleinen” (vgl. Mt 11,25; vgl. Catechismus, nr. 2785).
Overweging van de woorden van de heilige Jozefmaria:
‘Het goddelijk kindschap is het fundament van de geest van het Opus Dei. Alle mensen zijn kinderen van God, maar een kind kan op heel verschillende manieren op zijn vader reageren. Wij moeten ons best doen om kinderen te zijn die beseffen dat de Heer – in zijn liefde voor ons, zijn kinderen – ervoor gezorgd heeft dat wij midden in deze wereld in zijn huis wonen, dat wij tot zijn gezin behoren, dat Hij alles met ons en wij alles met Hem delen, dat wij op een vertrouwelijke manier met Hem kunnen omgaan zoals eigen is aan een gezin, waardoor we als een klein kind zelfs om de maan durven te vragen!
Een kind van God gaat met Hem om als met zijn Vader, niet met slaafse onderworpenheid, ook niet met formeel respect of louter uit beleefdheid, maar heel open en vol vertrouwen. God neemt geen aanstoot aan de mensen. God wordt niet moe van onze ontrouw. Onze hemelse Vader vergeeft iedere belediging zodra zijn kind zich omkeert en zich weer tot Hem richt, als het spijt heeft en vergiffenis vraagt. God is zozeer een Vader, dat Hij ons verlangen naar vergeving ziet aankomen en ons vol liefde en met open armen tegemoetkomt om ons zijn genade te schenken.’ (Christus komt langs, nr. 64)
‘De Heer is mijn licht en mijn heil, wie zou ik vrezen? (Ps 27,1). Niemand. Als we op deze manier spreken met onze Vader in de Hemel, laten we zien dat we voor niets en niemand bang zijn.’ (Vrienden van God, nr. 95)
‘We kunnen stellen dat er geen zaken zijn ─ goede, edele, en zelfs neutrale zaken – die uitsluitend profaan zijn, aangezien het Woord van God onder de mensenkinderen heeft geleefd, honger en dorst heeft gehad, met zijn handen heeft gewerkt, vriendschap en gehoorzaamheid heeft gekend.’ (Christus komt langs, nr. 112)
3. Kindschap en jezelf aan de anderen geven
Het besef van ons goddelijk kindschap, samen met dit vertrouwen in onze Vader God, zet ons ertoe aan onszelf aan de anderen te geven en dit geschenk met alle mensen te willen delen, want we hebben de reden van ons bestaan gevonden.
Het verlangen om anderen te laten delen in Gods genade maakt deel uit van het kindschap en brengt ons ertoe om meer broeders en zusters van elkaar te worden en het vermogen te ontwikkelen onszelf aan de anderen te geven zonder alleen op onze eigen krachten te vertrouwen, maar op de kracht die voortkomt uit de wetenschap dat we kinderen van God zijn. Want het besef van ons goddelijk kindschap brengt ons ertoe om al ons vertrouwen te stellen in de liefdevolle zorg van onze Vader God en om deze realiteit uit te dragen onder de mensen om ons heen, zodat ook zij bezield door dit vertrouwen kunnen leven. De echte apostolische bewogenheid komt voort uit de zekerheid dat de arm van God niet verkort is, dat Hij altijd met ons is.
Het vertrouwen dat voortkomt uit ons goddelijk kindschap stelt ons in staat om hoge doelstellingen te bereiken. Op een heel mooie manier zegt de heilige Augustinus: ‘Hoe kan Hij iets weigeren waar zijn kinderen om bidden, als Hij eerst heeft toegestaan dat ze zijn kinderen zijn?’ In Psalm 2 richt God de Vader zich tot Christus met de woorden: ‘Vraag Mij en Ik zal u de volkeren tot erfdeel geven’. Dit vertrouwen in God kan worden toegepast op alle situaties van ons leven: de kleine en de belangrijke. De nieuwe staat die de mens door de doopgenade krijgt zal zijn hoogtepunt bereiken in de heerlijkheid van de Hemel, die niets anders is dan ‘de volheid van ons goddelijk kindschap’ (hl. Jozefmaria, Brief 2-2-1945, nr. 8).
Overweging van de woorden van de heilige Jozefmaria:
‘Iesus Christus, Deus Homo: Jezus Christus, Godmens. Dit is een van de magnalia Dei, de machtige werken van God, waarover we in dankbaarheid kunnen nadenken. Hij is gekomen om vrede op aarde te brengen aan de mensen van goede wil, aan alle mensen die hun wil verenigen met de wil van God; niet alleen aan de rijken, niet alleen aan de armen, maar aan alle mensen, alle broeders! Want we zijn allemaal broers in Jezus, kinderen van God, broers van Christus, en zijn Moeder is onze Moeder.
Er is maar één ras op de wereld: het ras van de kinderen van God. We moeten daarom allemaal dezelfde taal spreken, de taal die onze Vader in de hemel ons leert, de taal waarin Jezus met zijn Vader sprak, de taal waarin je bidt, de taal van het hoofd en het hart. Het is de taal van contemplatieve zielen, van mensen die een geestelijk leven leiden omdat zij beseffen dat zij kinderen van God zijn. Die taal drukt zich uit in duizend impulsen van onze wil, in een helder licht in ons verstand, in de gevoelens van ons hart, in het besluit om een integer leven te leiden, het goede te doen, en vreugde en vrede te brengen.’ (Christus komt langs, nr. 13)
‘Frater qui adiuvatur a fratre quasi civitas firma. De broeder die geholpen wordt door zijn broeder, is zo sterk als een ommuurde stad. – Denk een ogenblik na en neem het besluit, die broederlijkheid in praktijk te brengen die ik je altijd aanbeveel.’ (De Weg, nr. 460)
‘Daarom herhaal ik met de heilige Johannes: Ziet welk een liefde de Vader ons heeft gegeven, dat wij kinderen van God genoemd worden; en wij zijn het ook! (1 Joh 3,1). Kinderen van God, broers van het Woord dat vlees is geworden en van wie is gezegd: In Hem was leven, en dat leven was het licht der mensen! (Joh 1,4). Kinderen van het licht, broeders van het licht – dat is wat wij zijn! Dragers van de enige vlam die bij machte is licht te geven aan de harten van vlees!’ (Christus komt langs, nr. 66)
4. De gave van vroomheid
De gave van vroomheid, een van de zeven gaven van de Heilige Geest, helpt ons met God om te gaan als met een Vader, en deze relatie van een kind met zijn vader altijd te beleven. De Heilige Geest schenkt ons de gave van vroomheid die onze ziel in staat stelt volgzaam te zijn aan zijn ingevingen om God de Vader als een kind te bejegenen. De heilige Paulus zegt ons: ‘allen die zich laten leiden door de Geest van God, zijn kinderen van God.’ (Rom 8,14)
In ons goddelijk kindschap vinden we ook de basis voor de ware vrijheid, want een kind handelt niet uit plichtsbesef, maar vanuit het verlangen om zijn ouders te behagen, vanuit het vertrouwen dat wat zij van hem vragen goed voor hem is. De liefde, die de ware drijfkracht van de vrijheid is, komt tot uitdrukking in het verlangen om naar Gods wil te leven, om de leer van Christus deel van ons leven te maken en om de ingevingen van de Heilige Geest volgzaam te ontvangen.
Ten slotte is het goddelijk kindschap ook de basis van onze vreugde. Wat iemand het meest ongelukkig kan maken is eenzaamheid. We kunnen ons soms eenzaam voelen op het werk, in ons gezin, maar als we aan ons goddelijk kindschap denken, hebben we in al deze situaties altijd het gezelschap van onze Heer. Weten dat we altijd op Hem kunnen rekenen is de grootste bron van vertrouwen, rust en vreugde.
Hoe kunnen we dit fundament van ons geestelijk leven steeds sterker maken? We kunnen de genade vragen om te groeien in het bewustzijn dat we een kind van God zijn, maar het ligt ook binnen ons bereik om zelf onze relatie met God verder te ontwikkelen, om steeds meer op Hem te steunen, om tot in de kleinste dingen op Hem te vertrouwen. En om een beetje op onze hoede te zijn voor onszelf, voor onze eigen meningen, voor onze eigen krachten. We kunnen meer vertrouwen op God dan op onszelf. We kunnen de vele goddelijke handreikingen die we in ons leven hebben ontvangen en die God ons elke dag opnieuw geeft, beseffen en waarderen. Het zijn soms heel kleine dingen, maar deze tonen ons zijn vaderliefde voor ons.
Het moederschap van de Maagd Maria is een deelname aan het vaderschap van God: wij zijn ook dankzij haar moederschap kinderen van God: het ‘Vrouw, ziedaar uw zoon’ (Joh 19,26) heeft ons tot broeders en zusters van Christus gemaakt en dus tot zonen en dochters in de Zoon. Het is een aspect van het goddelijk kindschap om te leven als een kind van Maria: ‘haar zuigelingen worden op de heup gedragen en op de knieën vertroeteld. Zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik u troosten.’ (Jes 66,12-13)
Overweging van de woorden van de heilige Jozefmaria:
‘De strijd van een kind van God gaat niet gepaard met verdriet om een gemis, met doffe gelatenheid, gebrek aan blijdschap. Deze strijd is de reactie van de verliefde minnaar, die wanneer hij werkt en wanneer hij uitrust, wanneer hij geniet en wanneer hij lijdt, zijn gedachten op zijn geliefde richt en omwille van haar de diverse problemen het hoofd biedt. In ons geval geldt bovendien: God verliest geen veldslagen en wij zullen dus, met Hem naast ons, overwinnaars genoemd worden.’ (Vrienden van God, nr. 219)
‘De evangelist Lucas vertelt dat Jezus aan het bidden was… Hoe zal zijn gebed geweest zijn! Denk eens na over het volgende: De leerlingen gaan met Jezus om en in hun gesprekken – en ook door wat Hij doet – leert de Heer hun hoe zij moeten bidden. Hij leert hun het grote wonder van Gods barmhartigheid: dat wij kinderen van God zijn, dat wij ons tot Hem kunnen richten, zoals een kind tot zijn Vader.’ (De Smidse, nr. 71)
‘Door een leven van gebed en boete en door het besef van ons goddelijk kindschap worden wij omgevormd tot diepgelovige christenen en zijn we als kinderen tegenover God. De vroomheid is een deugd van kinderen. Als een kind zich wil toevertrouwen aan de armen van zijn vader, dan moet het zich klein en hulpbehoevend weten. Ik heb dikwijls gemediteerd over dit leven van geestelijk kind zijn. Het is niet de tegenpool van sterkte, want er is een sterke wil, rijpheid en een vastberaden en open karakter voor nodig.’ (Christus komt langs, nr. 10)
‘Wij leren in de omgang met Maria als haar kinderen te zijn, juist omdat zij onze Moeder is. We leren om echt en zonder maat lief te hebben; om eenvoudig te zijn; om vrij te zijn van problemen die ontstaan als we egoïstisch zijn en alleen aan onszelf denken; om blij te zijn in het besef dat niets onze hoop kan breken.’ (Christus komt langs, nr. 143)