De heilige Johannes is amper een adolescent wanneer hij samen met Jezus door de dorpen van Galilea en Judea trekt. Op die lange voetreizen was de plaats die hij in de karavaan innam van geen belang: soms liep hij vooraan, en baande zich met jeugdig enthousiasme een weg; andere keren bleef hij wat achter en sleepte de vermoeidheid mee op de manier eigen aan zijn leeftijd. Maar de heilige Johannes zou altijd zijn volle aandacht schenken aan de Meester, zijn gebaren aandachtig observeren en zijn woorden beluisteren. Waar Jezus en de elf waren, daar was zijn thuis.
Jaren later, wanneer de apostelen verspreid zijn over de vier windstreken, blijft het hart van de heilige Johannes verenigd met dat van Jezus en, door Hem, met dat van zijn vroegere reisgenoten. Bovendien heeft zijn hart zich nu verruimd en maken Joden en heidenen, armen en rijken, slaven en heren deel uit van datzelfde thuis. Omdat hij zich bevoordeeld weet doordat Hij met de Heer geleefd heeft, zet hij zich aan het schrijven: “…Wat wij hebben gehoord, wat wij hebben gezien, wat we mochten aanschouwen en onze handen hebben aangeraakt: het Woord des Levens (…) dat verkondigen wij ook aan u, opdat gij gemeenschap moogt hebben met ons” (1 Joh 1,1-4). Johannes is volwassen geworden; nu voelt hij zich een vader, en noemt diegenen voor wie zijn woorden bestemd zijn “mijn kinderen” – ja zelfs “kindertjes” (1 Joh 2,1;18). Zijn hart is zozeer vergroot dat hij zich vader voelt in de familie van Jezus’ leerlingen.
Kracht die de familie ondersteunt
De heiligen hebben op ieder historisch moment getracht de nabijheid van God voelbaar te maken. Ze hebben hun omgeving omgevormd tot een plaats waar het mogelijk is Christus te ontmoeten, en ze hebben van hun contacten een ruimte gemaakt waarin men de ervaring kan hebben met Hem te leven als in een thuis. Zo worden Jezus’ woorden in de loop van de tijd werkelijkheid, reeds op deze aarde: “In het huis van mijn Vader zijn vele woningen” (Joh 14,2). Bij degenen die de roeping tot heiligheid ten volle beleefd hebben, herhaalt zich wat de heilige Johannes heeft ervaren: “dan hebben we ook de liefde erkend en geloofd, die God voor ons heeft, God is liefde; en wie in de liefde blijft, blijft in God en God in hem” (1 Joh 4,16).
Toen de heilige Jozefmaria zich bewust werd van zijn roeping, een boodschap van heiligheid midden in het gewone leven over te brengen, begreep hij ook dat deze zending verwezenlijkt zou worden vanuit het hart van de wereld, door het gewone werk en vanuit een familie. In de eerste jaren legde hij, in enkele woorden samenvattend, uit dat “het hele Opus Dei een thuis is”[1], en hij bedoelde dat deze zending, voor hem betekende de nabijheid van God tegenwoordig te stellen met zijn leven “als vader en als moeder”[2]. Bovendien vertrouwde hij erop dat sommige personen, ook door een goddelijke roeping, zouden willen zorgen voor dit thuis. Zo richtte hij een verzoek in de vorm van een gebed tot de Heer: “Mijn God! Hoe gaan we uw Werk vlot vooruitbrengen, indien u ons niet veel goede roepingen stuurt?”[3]
Deze groep mensen waarvoor de heilige Jozefmaria bad, zou geroepen worden om een eerste kern te vormen waarin dat thuis ging ontstaan; het zou een gedeelte van een verenigde familie zijn om zich broers en zussen te weten, en waarin andere personen de geest van het Werk zouden kunnen ondervinden. Verwijzend naar de eerste christelijke gemeenschap schreef de stichter ook: “Besef dat het heilig Evangelie ons de mensen die de Heer omringden, voorstelt als verdeeld in steeds wijdere concentrische cirkels. Enerzijds is er die talrijke menigte van het volk; dichter bij Jezus bevindt zich de grote schare leerlingen, turba discipulorum eius (Lk 6,17); en nog dichterbij, vlak bij Hem, de kleine groep van de twaalf”[4]. Onmiddellijk na het beschrijven van die “concentrische cirkels” die zich rond Jezus uitbreidden, gaat de heilige Jozefmaria terug naar het heden: op vergelijkbare wijze, legt hij uit, “om dit ragfijn web (…) van ons apostolisch werk uit te breiden; dat alle zielen zonder onderscheid wil bereiken – omdat alle zielen ons interesseren -, zijn de medewerk(st)ers die niet werkelijk tot het Werk behoren en die geen goddelijke roeping hebben, geholpen en ondersteund door de surnumerairs; en dezen door de geassocieerden en de numerairs”[5].
Alle gelovigen van het Werk doen hun best het Evangelie daar waar zij zijn uit te stralen, met hun leven, met hun werk, met hun vriendschap. Allen zijn geroepen om heilig te zijn met volle overgave, omdat daar de volheid van het geluk verborgen ligt. Tegelijkertijd zijn de numerairs met hun bijzondere opdracht om bepaalde noodzakelijke taken te verzorgen (zoals de huiselijke sfeer in de centra, de christelijke vorming of de organisatie van het apostolaat) diegenen die deze kleine kern vormen die geroepen is om het “fundament – de kracht – die heel onze Familie ondersteunt” te zijn.[6]
Een aflossing die in de eerste jaren begon
In de eerste jaren van het Opus Dei kende de heilige Jozefmaria enkele jongeren, studenten en beroepsmensen. Geconfronteerd met de nieuwe horizon van het heilig zijn midden in de wereld, ontvingen ze de gave van het celibaat: ze begrepen dat God hen uitnodigde om hun hart ook af te stemmen op dit concreet aspect van het hart van Christus. De eerste numerairs realiseerden hun apostolaat te midden van hun beroepswerk en terzelfdertijd voelden zij zich geroepen om zorg te dragen voor dat kenmerk eigen aan het Werk: een familie te zijn met bovennatuurlijke banden. Ze wisten zich daarom niet enkel kinderen en broers en zussen, maar ook voortzetters van de inspanningen van de Vader, om zorg te dragen voor het Werk met vaderlijke en moederlijke gevoelens die ze in de spirituele dimensie ten volle konden uitdrukken.
Minder dan twee jaar na het begin van het Werk schrijft Isidoro Zorzano aan de stichter: “Iedere dag lijkt me mooier; het is mijn enige droom mee te werken aan dit ideaal”[7]. Op vergelijkbare wijze verlangde Alvaro del Portillo tijdens de burgeroorlog hevig de frontlijn over te steken, “niet om patriottische redenen – hoewel het hem niet aan patriotisme ontbrak – maar omwille van ‘de persoonlijke medewerking aan de zaken die de Vader ons wilde toevertrouwen’”[8], aangezien de heilige Jozefmaria nagenoeg alleen was aan de andere kant van het land. Enkele jaren later, in Valencia, in oktober 1937, zagen Francisco Botella en Juan Jimenez Vargas “de wenselijkheid hun studies snel te beëindigen om meer beschikbaar te zijn, denkend aan de toekomstige uitbreiding van het Opus Dei”[9]. En later, schrijft de zalige Guadalupe Ortiz de Landazuri vanuit Mexico aan de heilige Jozefmaria: “Ik wil Hem (God) zo graag dienen, door zoveel te werken als mijn lichaam toelaat […]; en spiritueel, door mij totaal over te geven en mijn zussen en alle personen te helpen!”[10]. In al deze woorden is het interessant om, meer nog dan de wens het Werk naar verschillende plaatsen te brengen, te wijzen op de persoonlijke overtuiging om voor God te leven, terwijl men voor deze familie leeft.
Toen de stichter van het Opus Dei begon te rekenen op deze groep zonen en dochters, begreep hij dat het Werk zou blijven wat God hem had gevraagd, omdat het altijd een familie zou zijn. Daarom kon hij enige tijd later schrijven: “Ik voel mij niet alleen wanneer jullie met mij waken – cor meum vigilat (Heb. 5,8) – wanneer ik jullie bezorgdheid zie voor de vorming van anderen die continuïteit geven aan het Werk”[11]. Sinds die eerste jaren blijven de numerairs degenen die dat thuis van apostelen vormen, en zorgen voor de familiale kern waarin bij de anderen gemakkelijker verlangens naar heiligheid en naar christelijke omvorming van de wereld kunnen ontvlammen.
Geef het leven van Christus in overvloed
De prelaat van het Werk heeft de zending van de numerairs samengevat toen hij zei dat hun bijzondere taak van dienstbaarheid is om leven te geven aan hun broers en zussen[12]. Juist de gave van het apostolisch celibaat brengt hen ertoe zo dicht bij het hart van Jezus te leven als de heilige Johannes deed: op heel directe wijze werken ze zo samen met de Heer, om dat goddelijk leven door te geven aan alle andere gelovigen van het Werk en aan de personen die dichtbij zijn. Enkel zo, door de liefde van God, zal men “de geest in allen actief en wakker kunnen houden”[13]. Zo kunnen geassocieerden, surnumerairs en medewerkers rekenen op de aanmoediging en steun van een vriend en een broer /zus om op hun beurt, het goddelijk leven te brengen aan hun eigen omgeving.
Numerairs doen deze warmte van een thuis op heel verschillende manieren ontbranden, altijd in een klimaat van broederlijk onthaal en van oprechte vriendschap, terwijl ze ervoor zorgen een levenswijze door te geven die het verstand verlicht en die krachten geeft aan het hart om de geestdrift van apostelen te behouden. Bij dit streven zullen ze soms anderen bijstaan door samen met andere mensen van het Werk activiteiten of instellingen te stimuleren, of door huishoudelijke taken in een centrum uit te voeren; bij andere gelegenheden het avontuur om het Werk naar een nabijgelegen stad of een ander land te brengen, of terwijl ze diegenen bezoeken die aan huis gebonden zijn door ziekte of handicap. Doorslaggevend is niet de concrete activiteit, maar de grootmoedigheid waarmee ze het goddelijk leven in hun hart cultiveren, en hoe ze het aanbieden aan de mensen om hen heen, met “vaderlijke en moederlijke gevoelens”[14].
Overvloedig ontvangen en geven, met edelmoedigheid, zijn typische houdingen voor wie samen met Christus werkt. “Ik ben gekomen opdat zij leven zouden hebben en wel in overvloed” (Joh. 10,10), zegt Jezus in het evangelie van Johannes. De Heer heeft zichzelf helemaal gegeven in Bethlehem en op Golgotha. Met grenzeloze edelmoedigheid verandert Hij water in wijn, en met dezelfde maat vermenigvuldigt Hij de broden en de vissen. Overvloedig zijn ook de wonderbare visvangsten… In zijn zending als Leraar schenkt Jezus zeer overvloedig bij het onderricht en de prediking voor de menigte; bovendien vormt degenen die het dichtst bij hem staan met bijzondere voorliefde: met de apostelen “straalt Jezus liefde uit: Hij vormt hun geesten, versterkt hun wilskracht, corrigeert hun gebreken en intenties, tot Hij hen, met de zending van de Heilige Geest, tot zuilen kan maken waarop de Kerk is gebouwd”[15]. En in deze toewijding, die tot vreugde leidt, zullen de apostelen de Meester navolgen.
De heilige Jozefmaria wenste dat alle gelovigen van het Werk heel verbonden zouden zijn met het Kruis en, in het bijzonder de numerairs, voor die specifieke zending van dienstbaarheid. Hij verwoordde zo op heel aanschouwelijke wijze dat ze hun leven zouden besteden met een vreugdevolle opoffering, om deze grote zending in de wereld mogelijk te maken. “Onze Heer (…) verlangt dat er in het Werk een groep aan het Kruis wordt genageld: het Heilig Kruis zal ons blijvend maken, altijd met dezelfde geest van het Evangelie, die het apostolaat van actie ten gevolge zal hebben als heerlijke vrucht van gebed en offer”[16]. Daar waar Jezus, de heilige Maagd, de heilige vrouwen en de jonge heilige Johannes zijn, daar is de bron van het goddelijk leven in overvloed, dat wordt uitgestort in de sacramenten en in de christelijke naastenliefde.
Enkele manieren om “leven te geven”
Alle aspecten van het leven van numerairs kunnen bijdragen tot het versterken en inspireren van hun zending. De ijver om zich te heiligen in het werk, de professionaliteit waarmee ze betrokken zijn in de christelijke vorming van anderen, de vriendschap met verwanten en collega’s, de eigen persoonlijkheid, smaak, hobby’s en interesses: het zijn allemaal dimensies die niet alleen in harmonie gebracht kunnen worden met de persoonlijke roeping, maar die deze verrijken en versterken. Meer nog: het is op deze weg dat ze hun grotere zin vinden.
Vertrekkend van ieders eigen persoonlijkheid zijn er verschillende manieren waarop men voor het Werk kan zorgen als bovennatuurlijke familie. In de eerste plaats geeft een numerair leven in overvloed wanneer hij/zij persoonlijk een leven leidt dat geïnspireerd is door de goddelijke genade. Het leven van de heilige Johannes en dat van de broer en zussen van Bethanië is verhelderend voor de manier om het menselijke en het goddelijke te verenigen. Het gemeenschappelijke is dat hun hart dicht bij het hart van de Meester was, een mogelijkheid waarover wij ook nu beschikken: “Als al jouw gedachten en verlangens op het tabernakel gericht zijn, zullen de vruchten van heiligheid en apostolaat overvloedig zijn!”[17] Het is in het levend contact met Diegene die bron van leven is dat in werkelijkheid alle geluk en alle vruchtbaarheid op het spel staan. Met andere woorden, wanneer de eigen levensstijl vervuld is van een bovennatuurlijke zin, is het gemakkelijker anderen aan te zetten tot deze manier van leven in normale omstandigheden. Daarom is het essentieel het eigen innerlijk leven en de eigen menselijkheid te cultiveren om de zending leven te geven aan broers en zussen in het Werk tot een goed einde te brengen. De Kerk, en in haar het Opus Dei, groeit door aantrekkingskracht.
Een tweede manier om leven te geven is een liefde voor mensen te cultiveren, dat is het verlangen om Christus naar de anderen te brengen en hen op hun pad te begeleiden met een oprechte vriendschap, “van persoon tot persoon” [18]: met waarachtige belangstelling voor elkeen, met nabijheid en openheid voor allen, betrokken zijn bij het leven van de ander, trachtend zich rekenschap te geven van hun werkelijkheid; zich aanpassend aan hun manier van zijn, van denken, aan hun tijd. Het Opus Dei is geen geheel van activiteiten die georganiseerd worden, maar het zijn alle personen die deel uitmaken van dat thuis, en alle personen die daarin een beetje de warmte van Jezus ondervinden. In die zin is de vriendschap zelf de beste leerschool: in die omgeving ontwikkelt zich op natuurlijke wijze en haast zonder er zich rekenschap van te geven, het vermogen tot luisteren, tot empathie, tot dialoog en tot oprechte zorg voor de ander. Een hart dat uit liefde de gave van het celibaat omarmt, zoekt voortdurend die vriendenkring uit te breiden, omdat het behoefte heeft anderen te doen ontbranden met de liefde die het in zich draagt.
Een andere manier om leven te geven is juist door de geest van het Werk naar je eigen beroepswerk te brengen. Met de eigen ervaring op dat vlak, kan men de vorming van de gelovigen van het Werk die men begeleidt heel erg verrijken. Wanneer een numerair goed werkt, christelijk, uit liefde voor God, terwijl hij tracht te zorgen voor dat gemeenschappelijke thuis en voor de anderen, terwijl hij de sociale en culturele dynamiek van het moment kent, zonder de persoonlijke zelfontplooiing te meten in functie van doelstellingen die de persoon naar het tweede plan plaatsen. Wanneer men werkt terwijl men ervoor zorgt al deze attitudes te beleven, stelt men een gezonde professionele ambitie ten dienste van de eigen roeping. Zo leert men uiteindelijk als eerste wat men daarna zal proberen over te brengen aan de broers of zussen. Veelzeggend in die zin is de perceptie van degenen die met Luis Gordon samenwerkten, een van de eerste numerairs. Ze beschouwden hem als een “vader van de arbeiders van zijn fabriek, die ze oprecht beweend hebben bij zijn dood”[19]; ze wezen er bovendien op dat “men moeilijk zo’n grote ziel als de zijne zal ontmoeten onder de mensen die in de drukte van de wereld en midden in de zakenwereld leven (…). Hij droeg zijn kostbaar leven helemaal op, terwijl hij zijn werk heiligde en de liefhebbende vader was van de armen en een voorbeeldig model als patroon van de arbeiders van zijn fabriek, waar hij een moeilijk op te vullen leegte achterlaat”[20].
Tenslotte ontstaat nog een andere manier om leven te geven aan anderen door interesse en smaak te cultiveren voor reflectie, altijd gericht op de dienst aan de anderen. Wie door vriendschap en christelijke vorming zijn best doet om anderen te helpen, om zout en licht te zijn in de samenleving, heeft op zijn beurt behoefte aan een zeker vermogen tot beschouwing, studie en begrip van de hedendaagse wereld. Met de woorden van de heilige Jozefmaria: “Opdat al mijn zonen en dochters haarfijn de ware leer zouden kunnen geven aan miljoenen zielen, hebben jullie- hebben wij – de plicht op de hoogte te zijn van de zaken, ook tijdelijke, die op enige wijze te maken hebben met de Kerk, de Paus, de zielen”[21]. De filosofische, theologische en culturele vorming is een prioriteit voor wie apostel te midden van de wereld wil zijn en voor wie een bijzondere verantwoordelijkheid draagt in de vorming van anderen die op hun beurt ook apostelen zijn.
Beschikbaarheid van het hart
Al deze manieren van leven geven vormen een dagelijkse houding om zijn leven te richten op de anderen, door hun het meest waardevolle ten dienste te stellen: tijd, genegenheid, verworven kennis, gebed, enz. Dat is wat de Vader beschikbaarheid van het hart genoemd heeft: “de effectieve vrijheid alleen voor God te leven en, door Hem, voor de anderen, verbonden met de wil om zorg te dragen voor taken die nodig zijn in het Werk”[22]. De dimensie van zorg en dienstbaarheid vergroot feitelijk het hart en brengt het beste dat iemand heeft aan het licht. Men vermijdt op die manier dat de persoonlijke middelen als verborgen munten zouden zijn en geen vrucht opleveren (cf. Mt 25,25), of dat ze veranderen in een schuilplaats waar enkel plaats is voor iemand zelf.
De manier om Christus te volgen, om elk van de deugden te beleven, past zich aan de bijzondere roeping waartoe eenieder geroepen is aan. Ten volle bewust van hun seculariteit beleven numerairs de deugden in overeenstemming met die bijzondere roeping alles achter te laten om Christus te volgen, terwijl ze fundament van een familie zijn. “Alles is geoorloofd! Maar niet alles is heilzaam”, schrijft de heilige Paulus. “Alles is geoorloofd! Maar niet alles is stichtend. Niemand zoeke zijn eigen belang, maar dat van de naaste.” (1 Kor 10,23-24). Tegelijkertijd uit deze beschikbaarheid van het hart zich ook in de openheid – meer zelfs, in het verlangen – om in de mate van de mogelijkheden de plaats van het thuis en van het beroepswerk aan te passen aan de noden van de anderen; zo zal men kunnen garanderen dat allen gemakkelijk de steun en de begeleiding kunnen vinden die ze in het Opus Dei zoeken.
* * *
Johannes kon zien hoe dat thuis van Jezus, begonnen in Galilea en Judea, zich zelfs buiten de bekende landen verspreidde. De wereld begon dat thuis te worden. Het was precies daar begonnen waar Johannes zelf woonde, op het moment dat Jezus aan de voet van het kruis tegen hem zei: "Zie uw moeder. En vanaf dat moment nam de discipel haar in zijn huis" (Joh 19,27). Wie zou niet langs dat thuis komen om samen met de Maagd vervuld te worden van Gods liefde? Daar zouden ze vertrouwelijke gesprekken voeren, samen bidden, herinneringen ophalen aan vroegere avonturen en dromen over de toekomst. En, onder de impuls van Maria, zouden ze dat thuis hernieuwd verlaten, met het verlangen om die liefde te verspreiden, in "concentrische cirkels", tot ze de hele wereld bereiken.
[1] Carta27 (brief 27), nr. 11.
[2] Woorden van de heilige Jozefmaria opgetekend in S. Bernal Mgr Escriva de Balaguer, Ontmoeting met de Stichter van het Opus Dei. Hoofdstuk 4.
[3] L. Martinez Ferrer, “Vicente Rodriguez Casado: niñez, juventud y primeros años en el Opus Dei (1918-1940)”, Studia et Documenta, vol. 10,2016, p. 216.
[4] Carta (brief) 27, nr.6.
[5] Ibidem, nr.7. Dat de medewerkers geen goddelijke roeping hebben wil zeggen, in deze context, dat ze geen roeping tot het Werk hebben. Ze hebben daarentegen, zoals de heilige Jozefmaria altijd predikte, de goddelijke roeping tot heiligheid van allen.
[6] Ibidem, nr.5.
[7] I. Zorzano, brief vanuit Malaga, van 5 september 1930, geciteerd in J. M. Pero-sanz, Isidoro Zorzano; hoofdstuk 9, opschrift 1.
[8] L. Martinez Ferrer, Vicente Rodriguez Casado: niñez, juventud y primeros años en el Opus Dei (1918-1940), Studia et Documenta, vol. 10, 2016, p. 235.Het citaat komt uit Alvaro del Portillo, De Madrid a Burgos, p. 2 (3), AGP, APD, D-19114.
[9] C. Anchel, Francisco Botella Raduan: los años junto a san Joszmaria, Studia et Documenta, vol. 10, 2016, p. 174.
[10] Brief aan de heilige Jozefmaria vanuit Mexico D.F., van 29 juni 1950, uit Letras a un santo, online editie van het Informatiebureau van het Opus Dei, 2018.
[11] Carta27, nr.60.
[12] Cf. herderlijke brief, 20-X-2020, nr. 10.
[13] Carta 27, nr. 76.
[14] Ibidem, nr.23.
[15] Ibidem, nr. 9.
[16] Instruccion sobre el espiritu sobrenatural de la Obra, nr.28. Toen hij deze woorden becommentarieerde benadrukte Mgr Fernando Ocariz: “Onze Vader [de heilige Jozefmaria] duidt niet aan wie deze groep aan het kruis genageld vormen, maar Don Alvaro, wijst in de nota die deze paraaf toelicht, dat men hier reeds kan zien hoe de verschillende manieren om de roeping tot het Werk meegedeeld zijn of erop gezinspeeld wordt. Voor de context kunnen we denken dat men in dit geval vooral verwijst naar de numerairs” (pastorale brief, 20-X-2020).
[17] De Smidse, nr. 835.
[18] De Voor, nr. 191.
[19] P.P. Ortuñez Goicolea, “Luis Gordon Picardo. Un empresario en los primeros años del Opus Dei (1898-1932)”, Studia et Documenta, vol. 3, 2019, p. 132.
[20] Perlas Divinas, publicatie van de Hermanas Oblatas de Santisimo Redentor,[Oblate zusters van de allerheiligste Verlosser] jaar IV, 45; p. 348; uit Studia et Documenta, vol. 3, 2009, p. 133, nt. 56.
[21] Instruccion sobre la obra de San Miguel, nr. 32.
[22] Cf. pastorale brief, 20-X-2020, nr. 11.