Het werk van de toekomst: waardigheid en plaats van ontmoeting

De pandemie heeft een grote invloed op werkgelegenheid en de wijze waarop gewerkt wordt in de hele wereld. In deze brief schrijft Fernando Ocáriz ons over de ware dimensie van het werk. Hij helpt ons om er een rijker beeld van te krijgen, het gaat immers om meer dan het zuiver economische aspect. Een artikel van de prelaat van het Opus Dei over de Dag van de Arbeid gepubliceerd door Aleteia.

Op 1 mei vierden we wereldwijd de Dag van de Arbeid. De menselijke activiteit van het werk omvat de mens in al zijn dimensies: intelligentie, wil, gevoelens, ambities. “Het is de eerste roeping van de mens: te werken. En dit geeft hem waardigheid” (paus Franciscus, 1 mei 2020). Ter gelegenheid van de werelddag van de arbeid, gedenken velen van ons de heilige Jozef, arbeider.

De pandemie raakt nog steeds miljoenen mensen in hun werk: banenverlies en toenemende onzekerheid. Deze twee wonden, werkeloosheid en bestaansonzekerheid, roepen vragen bij ons op over het werk van de toekomst.

Op veel plaatsen heeft de gezondheidscrisis de persoonlijke relaties in het werk verplaatst naar de beeldschermen in de eigen woning, met zowel positieve als negatieve aspecten. In internetwerken zien we de voordelen van de techniek en haar grenzen en beperkingen. Enerzijds is er vooruitgang geboekt op het gebied van de efficiëntie en zijn er obstakels die onoverkomelijk leken uit de weg geruimd; maar tegelijkertijd merken wij dat de menselijke persoon behoefte heeft aan echte, en niet aan virtuele, relaties om anderen te doen delen in wat ieder van ons in zijn hart draagt.

De tijd die sinds het begin van de pandemie is verstreken, bevestigt ons ook dat de crisis universeel is, dat zij de hele mensheid treft, en dat de arbeid in het middelpunt van een betere toekomst zou moeten staan. Het behouden en het scheppen van werkgelegenheid, met de creativiteit van hen die het welzijn van anderen nastreven, is vandaag de dag misschien een van de plichten van de naastenliefde.

In het kader van zoveel gebroken persoonlijke situaties, biedt het werk ons de mogelijkheid om vooruitgang te boeken in nog andere dimensies ervan: het vermogen ons over anderen te ontfermen en voor ze open te staan. Op de plaats waar gebrokenheid en ontferming samenkomen, komt het verlangen naar transcendentie weer op, naar het boven onszelf uitstijgen, naar het zorgen en verzorgd worden, naar het helpen en geholpen worden, de eerste gevolgen van de erkenning van onze kwetsbaarheid. Een werk, waarin plaats is voor waardigheid en ontmoeting, wordt een dialoog met onszelf en met de anderen. Het biedt een gezamenlijk doel, het wekt gevoelens van begrip op, het werkt mee om ‘wij’ te zeggen, doordat het helpt verschillen te overwinnen en wederzijdse kennis te bevorderen; het verrijkt ons door de uitwisseling van menselijke talenten en door het deelnemen aan creatieve processen.

Zo wordt de ware dimensie van het werk duidelijk, als een ‘plaats’ waar wij allen iets kunnen bijdragen, en niet alleen in zijn economische aspect. De gemeenschappelijke roeping van mannen en vrouwen om te werken verenigt ons in de taak om de wereld en haar relaties te ‘herscheppen’. Want wanneer het werk op verschillende manieren aan waardigheid inboet, wordt de persoon in zijn diepste wezen misvormd.

Bij het zoeken naar nieuwe oplossingen, omdat er geen weg terug lijkt te zijn, stimuleert de liefde voor anderen de creativiteit om samen met onze medemensen die nieuwe wegen te vinden. Er is niet slechts één weg, er zijn er vele, maar geleid door dienstbaarheid, een integrerend aspect van het algemeen welzijn. Hoe dan ook, de waardigheid van het werk is gebaseerd op de liefde: “Het grote voorrecht van de mens is dat hij kan liefhebben en boven het kortstondige en voorbijgaande kan uitstijgen. Hij kan andere schepselen beminnen en een ‘jij’ en een ‘ik’ uitspreken dat vol inhoud is. En hij kan God beminnen die de deur van de hemel voor ons opendoet, ons in zijn gezin opneemt en ons in staat stelt om ook met Hem vertrouwelijk te spreken, van aangezicht tot aangezicht.

Daarom mag de mens zich niet beperken tot het maken van dingen, tot produceren. Het werk vloeit voort uit liefde, is een uiting van liefde en gericht op liefde” (heilige Jozefmaria Escrivá, Christus komt langs, nr. 48).

Fernando Ocáriz

Prelaat van het Opus Dei

Aleteia