Het vuur van de eerste christenen

Het vuur van de eerste christenen Hoe reageerden de eerste christenen op de wereld waarin zij leefden? Men is geneigd om de verspreiding van het evangelie toe te schrijven aan het verrichten van wonderen. Maar het was toch het geloof zelf dat de mensen van alle sociale lagen, leefomstandigheden en culturen aantrok. Het geloof en de liefde tot Christus.

Op het strand, enkele uren voor zonsopgang, wandelt een man. Hij kijkt aandachtig naar de zee. Hij is een bekende in intellectuele kringen. Het duurt niet lang voor hij op dit nu nog uitgestorven strand iemand anders ontmoet: het is een oude man. De intellectueel vraagt zich af wat deze man hier zo vroeg in de ochtend is komen doen, maar hij zegt niets. Hij kijkt alleen naar hem en is verwonderd. De grijsaard bespeurt zijn verbazing, en gaat met hem in gesprek. Hij vertelt hem te wachten op zijn familieleden die op zee zijn.

Het gesprek gaat verder. De intellectueel geeft zijn mening over allerlei onderwerpen: cultuur, politiek, godsdienst. Hij praat graag. De oude man kan luisteren en, als hij onderbreekt, doet hij dat met christelijke geest. In andere omstandigheden zou de intellectueel misschien spottende opmerkingen hebben gemaakt of het gesprek hebben beëindigd. De eenvoud van de oude man werkt echter ontwapenend.

De intellectueel deelt zijn ideeën dan wel niet, maar hij erkent dat ze veel dingen gemeen hebben. Hij krijgt sympathie voor het onschuldige geloof van de oude man. De uren snellen voorbij. Ze nemen afscheid van elkaar. Ze zullen elkaar nooit meer zien.

De intellectueel zal deze ontmoeting nooit vergeten. Hij zal enkele maanden later inzien dat alleen nog de woorden van de oude man zijn dorst naar waarheid lijken te stillen. Een toevallige ontmoeting heeft hem dichter bij het geloof gebracht, hem een ruimere horizon doen ontdekken dan al zijn vroegere gedachten hem lieten zien. Kort daarna zal Justinus, de filosoof, het doopsel ontvangen, en zal hij een van de grootste christelijke geloofsverdedigers worden [1].

Weg naar het geluk

Het is mogelijk dat een dergelijk voorval plaatsvond bij onze vrienden, of bij onszelf. Het verhaal van de heilige Justinus is actueel, want het antwoord op de vragen die de mens zich altijd blijft stellen -de zin van het leven, de mogelijkheid om gelukkig te worden, de weg naar het geluk, het bestaan van het lijden– kan alleen van Christus komen. Toch is het op zich niet vanzelfsprekend dat het geluk en de volheid van het leven zich juist op het Kruis bevinden.

Wellicht is dit de reden waarom we onze aandacht soms afleiden van het probleem. We proberen het lijden koste wat kost te ontvluchten, maar het lijden is onvermijdelijk. We richten ons leven op het succes, de zekerheid die het geld, het plezier ons geven, maar deze funderingen blijken bedrieglijk. Na een tijd gaan ze vervelen en verdwijnen tenslotte. Wat overblijft, is de eenzaamheid van de verloren zoon, de ontreddering van de mens die zijn leven zonder God wilde opbouwen [2].

Moderne mensen in het oude Rome

In Augustinus’ Belijdenissen of het leven van de eerste bekeerlingen, ontdekken we dat hun wezenlijke zorgen dezelfde zijn als die van de hedendaagse mens. Dezelfde angst, dezelfde oplossingen, dezelfde surrogaten, hetzelfde en enige échte antwoord: Christus. Er zijn mensen die deze werkelijkheid ontkennen, door de mensen van de eerste eeuw voor te stellen als mensen die niet bij machte waren om onderscheid te maken tussen werkelijkheid en fictie. Ze stellen het geloof in God voor als iets onmogelijks in het licht van de huidige vooruitgang, als onverenigbaar met de moderne betekenis van het woord vrijheid. Een dergelijke kijk op de eerste christenen –en hun tijdgenoten!– doet hun geen recht: ook het oude Rome kende meer dan genoeg moderne mensen, die de vooruitgang gebruikten voor hun genot, en hun egoïsme verdedigden in naam van de vrijheid.

De eerste christenen hebben, met de hulp van de genade, weerstand kunnen bieden aan dezelfde moeilijkheden als wij. Het is zelfs goed mogelijk dat hun moeilijkheden objectief groter waren dan de onze, want ze leefden in een wereld voor wie het christelijk gedachtegoed vreemd was. Een wereld waarin, naast een tot dan toe ongekend technisch en cultureel niveau, woorden als ‘rechtvaardigheid’ of ‘gelijkheid’ voorbehouden waren aan een kleine elite; waar misdaden tegen het leven gemeengoed waren; waar het publiek vermaak bestond in het aanschouwen van andermans dood. Men spreekt wel eens over de moderne wereld als over een post-christelijke wereld, in negatieve zin. Een dergelijke bewering vergeet dat zelfs degenen die de boodschap van Christus willen ontkennen, de menselijke verdiensten van deze eerste christenen niet links kunnen -noch willen– laten liggen. De gemeenschappelijke bodem is duidelijk voor alle mensen van goede wil, en zij ontbreken nooit. In zekere zin is de werkelijkheid, sinds Christus, christelijk.

De vroomheid van de eerste christenen

Hoe reageerden de eerste christenen op de wereld die hun omgaf? Het is soms verleidelijk om de verspreiding van het evangelie toe te schrijven aan buitengewone tekenen en wonderen. Men kan ten onrechte denken dat, als ze verdwenen zijn, men zich alleen nog kan neerleggen bij de dwalingen die ons omringen.

We vergeten dan dat Christus dezelfde is, gisteren, vandaag en voor altijd, dat zijn arm niet korter is geworden. En we vergeten ook dat het merendeel van de eerste christelijke gemeenschappen geen enkel buitengewoon teken heeft gezien. Het geloof was het wonder dat de mensen uit alle lagen van de maatschappij, levensomstandigheden en culturen aantrok. Het geloof en de liefde voor Christus.

Hun heldhaftige eenheid van leven

De eerste christenen waren zich ervan bewust een nieuw leven te leiden. Iets zo eenvoudig en subliem als het doopsel [3] had van hen andere mensen gemaakt: niets kon nog hetzelfde zijn als vroeger. Ze waren de bewaarders en begunstigden van de liefde van Jezus voor alle mensen. God woonde bij hen in. Daarom probeerden de eerste christenen op ieder moment de goddelijke wil te vervullen, te handelen met de volgzaamheid van de Zoon aan de plannen van zijn Vader.

Zo komt het dat, door hun dagelijkse leven, door hun heldhaftige eenheid van leven –vaak alleen al heldhaftig door hun standvastigheid- Christus de omgeving waarin ze leefden, nieuw leven heeft ingeblazen. Zij konden goede instrumenten van God zijn, omdat ze altijd hebben willen handelen zoals Jezus zelf. De heilige Justinus zal in de oude man op het strand de persoon herkennen die hem tot het geloof heeft gebracht, zelfs al kwam zijn bekering pas later.

Priscilla en Aquila hebben de mogelijkheden van Apollos ontdekt. We zien nu dat de gevolgen van deze ontmoetingen van onschatbare waarde zijn. Het is niet mogelijk om te denken aan de apologeten zonder Justinus, aan de verbreiding van het christendom zonder Apollos. Toch speelde alles zich af in een oogwenk. Wat zou er gebeurd zijn als de oude man niet het initiatief had genomen en niet aan Justinus had gevraagd of ze elkaar al kenden? Als Priscilla of Aquila, vol bewondering voor Apollos’ welsprekendheid, hun eigen weg waren gegaan? We weten het niet. Wat we wel weten, is dat ze gevolg hebben gegeven aan de ingevingen van de heilige Geest die hen naar die ontmoeting heeft geleid en God heeft hun volgzaamheid veel vrucht laten dragen. In hen is werkelijkheid geworden wat de heilige Jozefmaria verwachtte van zijn kinderen en van alle christenen: ieder van u moet zich inspannen om een apostel van apostelen te worden [4].

Intens gebedsleven

Dat zij in staat waren om te beantwoorden aan de ingevingen van de Geest in hun ziel, kwam in de eerste plaats doordat ze een intens gebedsleven onderhielden. Ze wisten verschillende momenten in hun leven vrij te houden om met de Heer om te gaan. Ze lieten dit niet over aan het toeval. Ze gingen ervan uit dat de ontmoeting met de Heer tijdens de rest van de dag afhing van deze momenten van intimiteit met Hem.

Talrijke teksten uit de eerste eeuwen stellen ons in staat om beter te weten hoe de christenen uit die tijd hun geloof beleefden. Bij het opstaan, dankten ze God op hun knieën. Driemaal in de loop van de dag baden ze het Onze Vader, zonder dit te herleiden tot een herhaling van woorden: de commentaren van de Vaders en de eerste kerkelijke schrijvers laten zien hoe ze dit gebed in verband brachten met hun gewone werkzaamheden.

Dit gebed leidde hen onder andere binnen in hun goddelijk kindschap, dat zich niet beperkte tot een abstracte realiteit. Als ze baden voor hun vijanden, zochten ze naar een manier om voor hen te getuigen van de liefde van God. Als ze vroegen om het dagelijks brood, brachten ze dit in verband met de Eucharistie en dankten God voor zo’n grote gave. In dezelfde smeekbede ontdekten ze de noodzaak om vrij te zijn van de aardse goederen, zonder meer te willen dan het noodzakelijke en ook zonder een overdreven gevoel van gemis over wat hen zou kunnen ontbreken.

Het Onze Vader werd de samenvatting van het hele Evangelie en de norm voor het christelijke leven. De momenten die ze kozen voor dit soort gebed herinnerden hun aan de geheimen van het geloof en de noodzaak om zich gedurende de hele dag met Jezus te verenigen, uur na uur: “Het is zeker dat de heilige Geest over de apostelen neergedaald is op het derde uur […] De Heer werd gekruisigd op het zesde uur en op het negende uur heeft hij onze zonden gewassen in zijn bloed [5].” De catechese, de vorming die zij ontvingen, scheidde het christelijke mysterie nooit van het leven zelf.

Wachters in de aanwezigheid van de Heer

Veel christenen vastten op woensdag en vrijdag, de dies stationis. Het werk ging door en het hele leven was getint door het sterke verlangen om waakzaam te blijven, dat zich vertaalde in de smeekbede voor de anderen. Zoals soldaten die de wacht houden, beschouwden degenen die deze gewoonte volgden zichzelf als wachters in de aanwezigheid van de Heer.

En deze vroomheidsoefening had een weerslag op hun omgeving: “Uitgaande van het eten dat je van plan was te nemen, zul je het bedrag kunnen uitrekenen dat je die dag zou hebben uitgegeven, en je zult het aanbieden aan een weduwe, een wees of een noodlijdende” [6]. Wat is die band toch ontroerend die door alle eeuwen van het christendom de ware vroomheid verbindt met de naastenliefde!

Kracht om van Christus te getuigen

De Eucharistie nam een voorname plaats in. De toewijding aan het woord van God, de gebeden en het breken van het brood [7] beperkte zich niet alleen tot de zondagen. Sommige teksten van de eerste christelijke schrijvers laten ons mensen zien die de Heilige Communie doordeweeks ontvingen, zelfs al kostte het inspanning om het vrijwillige vasten niet te onderbreken.

Elk offer leek klein om de eenheid met Jezus te versterken. Mannen en vrouwen die wisten dat, als ze sterker met Christus verbonden waren, het ook des te eenvoudiger was om te ontdekken wat God van hen verwachtte, en om de gelegenheden te herkennen die Hij had voorzien om zoveel mensen te leiden naar het volmaakte geluk.

Deze vroomheidsoefeningen werden niet ervaren als verplichte normen van het geloof. Het was een logische manier om te beantwoorden aan de ontvangen genade. God had zichzelf aan de mensen gegeven, hoe zouden de mensen kunnen nalaten om Hem te zoeken, met Hem om te gaan? Daarom waren ze niet tevreden met een minimum en steunden ze op alles wat eer kan geven aan God door met Hem om te gaan [8].

Uit deze vroomheidsnormen – zo zou je ze kunnen noemen – haalden zij de kracht om van Christus te getuigen temidden van hun werkzaamheden of om contemplatief te leven, want ze hadden begrepen dat God gebruik wilde maken van al hun daden om zijn Rijk te verkondigen. Ze vergaten niet dat veel grote dingen afhankelijk waren van hun overgave aan de wil van God. [9].

Met de kracht van de liefde

Daarom was het vroomheidsleven onafscheidelijk van een diepgaand apostolaat. In sommige gevallen merkten de vrienden van de eerste christenen veranderingen op in hun manier van leven. De waardigheid van het leven van een christen is onverenigbaar met veel handelingen die toen, zoals nu, normaal werden gevonden.

De christenen maakten gebruik van dit contrast om te getuigen van hun hoop en hun nieuwe gedrag. Ze lieten uitkomen hoe hun houding beter overeenstemde met de menselijke waardigheid en bevestigden, dat hun geloof niet voor hen verborgen hield wat goed is in de wereld: “Ik ga, op de Saturnaliën, niet vanaf de vroege ochtend naar de baden om niet én de nacht én de ochtend te verliezen, toch neem ik wel een bad, op een geschikt en heilzaam uur, om de warmte van mijn bloed te behouden. […] ik ga op de feesten van Liber niet op straat aan tafel zitten, maar waar ik ook eet, eet ik toch hetzelfde als jij.” [10]

Ze legden uit dat hun houding het hun mogelijk maakte hun hart vrij te houden voor God en voor de anderen, want “als we de gedachten ontvluchten, verwerpen we nog sterker de werken” [11]. Zo vernietigden ze de drogredenen van een puur uiterlijke moraal, want wat een mens onzuiver maakt, is wat uit zijn hart komt [12].

Werken aan een meer rechtvaardige wereld

Sommige bekeringen tot het christendom waren niet zichtbaar voor de buitenwereld, althans niet in eerste instantie. Velen stonden, al voor hun doopsel, bekend om hun rechtschapenheid: de heilige Justinus, de consul Sergius Paulus [13], Pomponia Grecina [14], de senator Apolonius [15], de familie Flavius [16] en vele anderen kunnen als voorbeeld dienen.

De Romeinse geschiedschrijvers hebben een paar beroemde namen in de herinnering bewaard, maar de meeste eerste christenen waren gewone mensen die, geleid door de genade, de waarheid van de boodschap van de Heer hebben erkend. Omdat ze het geloof op een volwassen leeftijd hebben ontdekt, hebben hun beroep en hun sociale relaties een nog grotere waarde gekregen; ze hebben de omgeving geschapen, waarin Christus in hen en door hen zou handelen.

In geen geval hebben ze besloten om zichzelf uit te sluiten of aanvaard om uitgesloten te worden van de maatschappij, waarin ze opgegroeid waren en waar ze van hielden. Ze schipperden natuurlijk niet met wat de Heer kon beledigen, maar ze probeerden zichzelf te overtreffen in de vervulling van hun plichten met de overtuiging dat hun handelen bij zou bijdragen tot het ontstaan van een meer rechtvaardige wereld.

Apostolaat van de eerste christenen De getuigenissen zijn talrijk, maar het beste bewijs van hun houding is misschien het overtuigde apostolaat van de eerste christenen. Achter de geschiedenis van elke bekering vinden we iemand die in daden heeft laten zien dat zijn keuze goed was en waarachtig. Een man of een vrouw die het leven tegemoet ging met vastberadenheid en vreugde.

Op het moment van handelen, zochten de christenen geen valse alternatieven voor hun openbare en het privé-leven. Ze leefden zoals Christus zelf leefde. Dit kwam in botsing met de mentaliteit van de tijd, toen velen de godsdienst zagen als een instrument ten dienste van de samenhang van de maatschappij.

Een dergelijke verwarring zien we bijvoorbeeld in het relaas van de marteldood van de heilige Justinus. De prefect Rusticus was bijvoorbeeld niet bij machte om de woorden van de martelaar te aanvaarden of te begrijpen, waarin hij zijn verantwoordelijkheid en zijn persoonlijk initiatief uitdrukte: “We komen bij elkaar, daar waar ieder wil, daar waar hij kan. Denk je echt dat we allemaal op dezelfde plaats samenkomen? Nee, dat is niet zo […] Ikzelf woon boven een zekere Martinus, bij het bad van Timotheüs. […] Aan alle mensen die bij me wilden komen, heb ik de leer van de waarheid doorgegeven.” [17]

Hun apostolaat was het gevolg van de volle vrijheid en het initiatief van de kinderen van God. De grote sociale omwenteling die ze voortbrachten was altijd het gevolg van een indrukwekkend aantal persoonlijke veranderingen.

‘Martelaar’ en ‘getuige’

Het onbegrip was voor de eerste christenen een stimulans om hun geloof in daden te laten zien. De liefde tot God kwam tot uiting in het martelaarschap. De marteldood werd begrepen als een getuigenis, maar als de marteldood de hoogste vorm was van getuigen, waren de meeste christenen zich er ook van bewust, dat ze een geestelijk martelaarschap moesten weerspiegelen, door in hun leven dezelfde liefde te bewijzen die de martelaren bewoog.

Eeuwenlang konden de woorden ‘martelaar’ en ‘getuige’ onderling verwisseld worden, want ze betekenden hetzelfde. Onze voorouders in het geloof wisten dat het Evangelie beter begrepen kon worden als zijzelf zich als christenen zouden gedragen en dat dubbelzinnigheid aanleiding zou geven tot aanstoot, “want als de heidenen op onze lippen de woorden van God horen, staan ze vol verwondering over hun schoonheid en grootsheid, maar als ze ontdekken dat onze daden niet overeenkomen met de woorden die we uitspreken, beginnen ze onmiddellijk godslasterlijk te worden en beweren dat het om een vals verhaal gaat en om bedrog.” [18]

“Noodzaak van de liefde”

Benedictus XVI heeft ons herinnerd aan de noodzaak om de liefde zó te uiten: “De liefde tot de naaste, geworteld in de liefde tot God, is vooral een taak die elke gelovige aangaat.” [19] Wat is het een boeiende taak om hier en nu de liefde tegenwoordig te stellen die de mens zonder ophouden nodig heeft! [20] Een liefde die de eerste christenen beoefend hebben in hun zorg voor de maatschappij, hun beroepsethiek, hun rechtschapen leven en hun gevoel voor vriendschap en trouw. Ten slotte, door hun eenheid van leven.“Wij zijn altijd en in alles ondubbelzinnig en in overeenstemming met onszelf, omdat we gehoorzamen aan de rede zonder haar geweld aan te doen.” [21]

De eerste christenen navolgen

In het licht van deze overwegingen is het gemakkelijk te begrijpen, waarom de heilige Jozefmaria zijn dochters en zonen aangemoedigde om de eerste christenen na te volgen. Het is boeiend om te leven zoals zij hebben geleefd: de overweging van de geloofsleer tot we haar ons eigen hebben gemaakt, de ontmoeting met Christus in de Eucharistie, het persoonlijke gesprek –dat wil zeggen een gebed zonder anonimiteit– in de tegenwoordigheid van God, moeten de diepste kern zijn van ons gedrag [22].

Zo zullen ons werk, ons gewone leven, getuigenis afleggen van wie we zijn: christelijke medeburgers die met vreugde willen beantwoorden aan de geweldige uitdagingen van ons geloof, in alle volheid beleefd [23].

We zullen de verbijstering meemaken van de eerste leerlingen voor de eerste vruchten van de wonderen die ze verrichten in naam van Christus en, zoals zij, zullen wij kunnen bevestigen: “We hebben zoveel invloed om de omgeving waarin we leven!” [24]

[1] Vgl. heilige Justinus, Dialogus cum Tryphone, 2.

[2] Vgl. Lc 15,16.

[3] Gesprekken met Mgr. Escrivá, nr. 24.

[4] De Weg, nr. 920.

[5] Heilige Cyprianus, De Dominica oratione, nr. 35.

[6] Hermas, De Herder, Vergelijking V, 4.

[7] Vgl. Hnd 2, 42.

[8] Vgl. Tertullianus, De oratione, 27.

[9] Vgl. De Weg, nr. 755.

[10] Tertullianus, Apologeticum, 42.[11] Athenagoras, Legatio pro christianis, 33.

[12] Mt 15, 18-19.

[13] Vgl. Hnd 13, 7.

[14] Tacitus, Annales, 13, 32.

[15] Vgl. Suetonius, Vita Domitiani, 10, 2.

[16] Vgl. Suetonius, Historia Romana, 67, 14.

[17] Martyrium S. Iustinii et sociorum, 75.

[18] Pseudo-Clemens, Homilia [Secunda Clementis], 13.

[19] Benedictus XVI, Litt. enc. Deus caritas est, nr. 20.

[20] Vgl. ibid., nr. 31.

[21] Athenagoras, Legatio pro christianis, 35.

[22] Als Christus nu langskomt, nr. 134.

[23] Cf. ibid.

[24] De Weg, nr. 376.

Documentos, augustus 2006