Deel III: De eerste surnumerairs van het Opus Dei, de studiedagen van 1948

Een online publicatie in drie delen: 70 jaar geleden, in september 1948, organiseerde Jozefmaria Escrivá de eerste bijeenkomst voor 15 mannen waar hij in detail uitlegde wat de roeping van getrouwde leden in het Opus Dei inhoudt. Een artikel gepubliceerd in 'Studia et Documenta' (deel 12).

Emiliano Amann, met andere bewoners van DYA (Madrid) op het terras van de residentie, in mei 1936. Emiliano is de eerste van rechts.

Deel III
De studiedagen van 1948 in Molinoviejo zoals de aanwezigen ze zagen.

We hebben al indrukken weergegeven van Amadeo de Fuenmayor, degene die het dagboek schreef, van de vreugdevolle voldoening die er onder de aanwezigen heerste naarmate de stichter voor hun ogen het panorama ontplooide van een overgave aan God als surnumerairs.

Wij zullen nu enkele impressies geven van verschillende aspecten van die studiedagen die in het geheugen van velen onder hen is gegrift.

De familiesfeer en de prediking van de heilige Jozefmaria

Een van de uitdagingen voor wat de vorming betreft in deze nieuwe etappe in de geschiedenis van het Opus Dei, was het aan de surnumerairs overbrengen van de geest van kindschap en broederlijkheid, die karakteristiek is voor het Werk en die de stichter essentieel vond. Tot dan toe waren er enkel numeraire leden die zich deze aspecten hadden eigen gemaakt, in meer of mindere mate. Het viel nog te bezien hoe mensen die minder gelegenheden hadden om met elkaar om te gaan en die de stichter minder vaak zouden kunnen zien deze spirituele aspecten zouden beleven.

Overbrengen van de geest van kindschap en broederlijkheid

Daarom kan men de voldoening begrijpen die blijkt uit een andere aantekening van Fuenmayor: «Ik kan niet nalaten te vermelden dat de drie die deze week de Vader hebben leren kennen – Hermenegildo [Altozano], Juan C. [Caldés], en Pedro [Zarandona] – spontaan en ieder afzonderlijk hebben aangegeven dat ze een grote genegenheid voor hem voelden. Het is wonderlijk te zien hoe allen bewogen zijn door die geest van kindschap». En op een andere plaats noteert hij: «Het is fantastisch om te zien hoe diegenen die elkaar drie dagen geleden nog nooit gezien hadden, met elkaar omgaan als oude vrienden, als echte broers die elkaar innig liefhebben. Zij merken het zelf en praten er vol verwondering over».

Die sfeer was voor een groot deel te danken aan de aanwezigheid en het voorbeeld van de stichter. Hierover vertelt Alvira jaren later:

De Vader schonk allen aandacht, hij moedigde ons aan, hij was goedgehumeurd zoals gewoonlijk. Wat de Vader zei drong in allen diep door en er ontstond een sfeer van grote vriendschap. Vandaag, na zoveel jaren, blijft deze ware vriendschap ons, wanneer we elkaar zien, aan die dagen herinneren die we samen met de Vader doorbrachten, terwijl we onderricht kregen en nieuwe wegen zagen voor ons geestelijk leven, en die ons zoveel goed deden.

Juan Caldés herinnert zich hem «altijd overlopend van vreugde, (...) steeds met een lach op de lippen en soms een hartelijke schaterlach». In de vrije momenten speelden ze voetbal of gingen ze zwemmen, zongen ze of luisterden naar muziek en in de samenzijns na het middag- of avondeten vertelden ze elkaar herinneringen en gebeurtenissen. «We spraken allemaal met elkaar als een familie waarvan de leden elkaar innig liefhebben – herinnert Ivars zich –. De meesten kende ik voorheen niet; toch leek het me alsof ik altijd met hen samengeleefd had. Het samenzijn was een echt feest».

Zo herinnerde Juan Caldés zich de stichter:

Vanaf het ogenblik dat hij ons ontving (in de zitkamer dicht bij de kapel) met enkele vriendelijke woorden (“dit is jullie huis; welkom; het is armoedig maar het is met liefde ingericht”), voelde ik me sterk aangetrokken door iets speciaals; later, in de loop van de studieweek, werd deze aantrekking concreter, omdat men in iedere Mis, in iedere meditatie de genade van God voelde die van hem uitging en die uit zijn woorden vloeide.

Dit was geen losstaande indruk. Jaren later herinnerden andere aanwezigen zich van de prediking van de heilige Jozefmaria: «Gewoonlijk becommentarieerde hij een passage uit het evangelie – merkt Antonio Ivars op. Het was onmogelijk om verstrooid te raken. Het leek alsof hij zich tot ieder persoonlijk richtte. Hij sprak in het enkelvoud en zei nooit 'jullie' maar 'jij' of 'jij en ik'».

Tomás Alvira en zijn toekomstige echtgenote Francisca Dominguez, toen ze nog verloofd waren.

Tomás Alvira en zijn toekomstige echtgenote Francisca Dominguez, toen ze nog verloofd waren.

Het panorama van de roeping

De heilige Jozefmaria rekende op de ervaring van de vormingsweken die reeds jaren met de numeraire leden plaatsvonden.[98] Maar deze studiedagen vereisten heel wat aanpassingen en een voorafgaand begrip van de eigenschappen van een surnumerair waarover eigenlijk alleen de stichter beschikte. Afgaande op de getuigenissen van de aanwezigen kwam de boodschap luid en duidelijk over. Ángel Santos bijvoorbeeld herinnerde zich de ideeën die hij gedurende die dagen kreeg. Als je die nu leest geven ze een goede samenvatting van de essentiële karakteristieken van een surnumerair:

Ons gewone werk heiligen, en zo de volheid van het christelijk leven zoeken; de wereld heiligen van binnenuit door ons innerlijk leven en het vervullen van onze gewone plichten als christen; contemplatief zijn op een natuurlijke wijze te midden van onze dagelijkse bezigheden; apostolaat van vriendschap en vertrouwen dat ons hele bestaan omvat en de vriendschap verheft tot de toppen van de naastenliefde; zaaiers van vrede zijn en ons huis veranderen in een lichtend en blij thuis. En dat alles op eigen verantwoordelijkheid – zonder de ambitie iemand te willen vertegenwoordigen, zonder klerikale neigingen – karakteristiek voor een volwassen lekengelovige. Anders dan een religieuze roeping, maar in dienst van de Kerk. Daarvoor zouden we van nu af aan kunnen rekenen op een passende doctrinaire vorming, geestelijke leiding, broederlijke warmte en aanmoediging voor persoonlijke initiatieven.

Voor sommigen was deze aanpak nieuw. Allen kenden sinds korte of langere tijd de ideeën van de stichter, zelfs al hadden ze hem niet persoonlijk ontmoet, maar misschien had tot nu toe niemand zo'n compleet en duidelijk beeld van wat het leven van een surnumerair precies inhield.

Zoals we reeds zeiden, beleefden de aanwezigen sinds jaren hun geloof intens, en verschillenden hadden actief deelgenomen aan het lekenapostolaat. Toch is belangrijk wat Mariano Navarro Rubio schreef, speciaal verwijzend naar die dagen in Molinoviejo:

heiligheid voor leken, terwijl men ons overal elders beschouwde als een soort tweederangs katholieken.

Mijn gebruikelijke mentaliteit, van jongs af gevormd in de Acción Católica, werd overvallen door enkele ideeën die mij agressieve nieuwigheden leken, ten aanzien van de manier waarop ik tot dan toe religie begrepen had. De Vader sprak voortdurend over het gewone werk heiligen met een aandrang die zonder twijfel wees op een belangrijk punt; over het apostolaat met andersdenkenden – van vriendschap met protestanten en joden – dat op dat moment nogal vreemd leek; over ascese met een glimlach, samen met dat andere wonderlijke idee van het contemplatieve leven te midden van de wereld. Dat alles deed denken aan religieuze heropleving, aan levende glorie. Ineens zag men alles zoals voorheen, maar met een andere kleur. Er dook een beeld op, tegelijk optimistisch en veeleisend, dat sprak van roeping tot heiligheid voor leken, terwijl men ons overal elders beschouwde als een soort tweederangs katholieken. Vooral het huwelijksleven toonde zich met een religieuze rijkdom die voor mij, en ik geloof voor allen, tot dan ongekend was.

Tijdens een samenzijn met de heilige Jozefmaria in Tajamar (Madrid) in 1972: achteraan, met bril, Juan Caldés.

Het “ja” op de roeping

Volgens de getuigenissen die we hebben was het hen duidelijk dat het Opus Dei geen vereniging was gebaseerd op tijdelijke omstandigheden. Uit de uitleg van de stichter begrepen ze goed dat het iets anders was. Antonio Ivars schreef:

Het Werk was heel jong en het breidde zich snel uit. (...) Een poster herinnerde eraan dat 'de wateren zullen stromen' en op een fonteintje in een van de gangen kon men lezen 'inter medium montium pertransibunt aquae'. Het Werk wilde een intraveneuze injectie zijn in de bloedsomloop van de maatschappij. Alles lag bij het 'unum neccessarium' [‘slechts één ding is nodig’]: de persoonlijke heiligheid, iedereen op zijn plaats in zijn eigen werk, strevend naar perfectie voor de glorie van God, zichzelf vergetend en zonder rumoer.

Juan Caldés schreef de woorden van Escrivá neer: «’Jullie zullen wonderbaarlijke dingen zien’. Maar altijd, altijd als een 'geschenk van God', als een bewijs van liefde van de Voorzienigheid». «Door zijn commentaren – noteerde Carlos Verdú – sprak hij ons met zoveel vertrouwen over dingen, gebeurtenissen en de toekomstige ontwikkeling van het Werk, (...), de Vader verzekerde ze op zo’n manier dat hij de indruk gaf dat hij ze al als voldongen feiten zag.”

Die week – voegt Ivars eraan toe – was beslissend voor allemaal. Alles was duidelijk en alles was eenvoudig. Het was bovendien logisch en redelijk. We zouden dezelfde blijven, dezelfde dingen doen, maar steeds gericht op een doel: de persoonlijke heiligheid. (...) We hoorden deze lumineuze woorden: «Jullie zullen een leven leiden als een mooi verhaal vol avontuur en liefde». En jaren later, veel jaren later, konden we bevestigen dat het allemaal waar was.

Gedurende de twee laatste dagen – herinnert Ángel Santos zich – «ging de Vader met ieder van ons afzonderlijk wandelen aan de oever van de beek op het terrein. Mijn conversatie bestond vooral uit het uitspreken van dank voor het prachtige geschenk dat hij me gaf doordat ik bij het Werk kon horen en mijn leven aan God toewijden binnen mijn burgerlijke staat als burger en gewone christen».

Manuel Pérez Sánchez herinnert zich ook een gesprek waarin de heilige Jozefmaria hem onder andere zei: «Laat mij je beschikbaarheid weten, in volle vrijheid; ik wil jullie absoluut niet dwingen. Als je er niet klaar voor bent, zeg het me dan vrijuit, doe het niet voor mij. Of je nu surnumerair wordt of niet, ik hou evenveel van jullie». Silverio Palafox, de dokter uit Valencia, herinnert zich het persoonlijke gesprek met de stichter:

Hij nam me bij de arm, krachtig en vriendelijk tegelijk. Ik was letterlijk verbaasd over de dingen die hij wist, niet alleen van mijzelf, maar ook over 'vrij ongewone dingen' die me erg interesseerden en waarover de meesten niets wisten of die ze verkeerd begrepen of waar ze vreesden dieper op in te gaan: de eerste oorsprong van het leven, de evolutie, biologische beginselen van de seksualiteit en van het denken, hygiëne, op de natuur gebaseerde medicijnen...

Twee dingen zijn in mijn geheugen gegrift; het eerste: «Dank God voor de roeping die Hij je gegeven heeft als beloning dat jij je broer geholpen hebt de zijne te volgen». En het andere: «Ik ben erg blij dat jij met veel vroomheid, voorzichtigheid en vorming de [Christelijke] leer betrekt bij al die thema’s die in handen van de marxisten, vrijmetselaars en materialisten zijn...». En meesterlijk gaf hij een humoristisch voorbeeld: «Omdat het mij ook erg blij zou maken als ik een stierenvechter als zoon in het Opus Dei zou hebben; maar ik kan aan niemand zeggen dat hij stierenvechter moet worden zodat ik zou kunnen opscheppen dat er stierenvechters zijn in het Werk... Ieder moet doen wat hij wil».”

Ook Pedro Zarandona herinnerde zich duidelijk die ogenblikken «toen hij langs de oever van de kleine beek wandelde die over het terrein liep, heel dicht bij het oude dennenbos. In een intiem en eenvoudig gesprek nam hij mij af en toe bij de arm in een vertrouwelijk gebaar en sprak met woorden vervuld van geloof en liefde voor God over de grootheid van de roeping van overgave te midden van de wereld, terwijl men het werk en de gewone dingen van elke dag heiligde. Die woorden sterkten mij in de beslissing die ik enkele maanden eerder had genomen, namelijk om admissie te vragen in het Werk».

een intiem en eenvoudig gesprek nam hij mij af

Het dagboek van die dagen eindigt aldus: «Deze week is ten einde, en ze blijft in onze herinnering als een droom, een echte droom. De Heer heeft nieuwe horizonten voor ons onthuld, die ons met blijdschap en vreugde vervullen. En zij keren terug naar huis en naar hun werk om hetzelfde leven voort te zetten, maar met duidelijke doeleinden, goddelijke dromen en een roeping tot heiligheid».

Ángel Santos, links, met José Antonio Galarraga in 1944.

CONCLUSIES

In het licht van de documenten en de getuigenissen die we onderzocht hebben kan men enkele conclusies trekken. Ten eerste slaagde de stichter erin bij de aanwezigen het fundamentele idee van wat de surnumerair in het Opus Dei was over te brengen: dat het om een roeping ging om zich te heiligen midden in de wereld. Zoiets in 1948 zeggen was verrassend, zelfs voor diegenen die de heilige Jozefmaria van vroeger kenden en vertrouwd waren met de geest van het Opus Dei. Allen wisten dat de huwelijksstaat niet onverenigbaar was met een intens christelijk leven, maar die beschouwen in termen van roeping met al wat die term inhield toen en nu, was nog iets anders.

De verrassing en de vreugde die deze ontdekking in de groep veroorzaakte was groot. Het waren mensen die zich wilden overgeven aan God en verschillenden onder hen hadden zich vroeger voorgesteld priester of numerair te worden, om zich dan te realiseren dat dit niet hun weg was. Nu hadden ze tenslotte hun roeping gevonden.

Voor zover wij weten was Escrivá's boodschap aan die groep gehuwde mannen of mannen met het perspectief een gezin te vormen, niets anders dan wat hij gezegd had tot groepen mannen of vrouwen die deze roeping in het celibaat wilden beleven. De thema’s die altijd terugkeerden in zijn prediking waren de voorrang voor het contemplatief leven, de heiliging van de realiteit van wereld en werk, het verantwoordelijk handelen in tijdelijke kwesties, terwijl men God en de maatschappij diende op zijn eigen plaats met het verlangen de christelijke geest zoveel mogelijk uit te stralen, zonder vrees om belangrijke of prestigieuze posten te bezetten als God hen daartoe riep. Er is, om zo te zeggen, geen specifieke boodschap voor de surnumerairs.

Silverio Palafox met enkele vrienden in 1944 in de Residentie Moncloa (Madrid). Hij is de eerste van rechts.

De biografie van de deelnemers toont ons een ietwat heterogene groep wat vorming, herkomst of eerdere kennis van het Werk betreft. Tezelfdertijd kan men enkele gemeenschappelijke trekken herkennen: allen hadden een universitaire opleiding of waren, zoals twee onder hen, officieren bij de zeemacht. Het waren verdienstelijke professionals, en verschillenden werden later in Spanje hooggeplaatste persoonlijkheden op wetenschappelijk, politiek, cultureel en economisch vlak. Ook zullen sommigen bezorgdheid tonen en zich inzetten voor initiatieven met een sociale weerslag. Wat hun politieke lidmaatschap of ideologie betreft, wordt in de documenten van het archief die we raadpleegden niets vermeld en dat is voor een groot deel terug te voeren op het feit dat men in het Opus Dei vermijdt de anderen te vragen naar hun opinie op dat vlak, om hun vrijheid te eerbiedigen. Van sommigen, zoals Fontán, weten we dat hij heel dicht bij Francisco Franco stond, terwijl Navarro Rubio minister werd in het regime, hoewel hij gewoonlijk beschouwd werd als een katholieke technocraat, en van Altozano weten we dat hij een aanhanger was van de monarchie. We kunnen aannemen dat de rest de ideeën deelde van de meeste katholieken die de burgeroorlog meegemaakt hadden en aan de nationale kant stonden.

Sinds 2 oktober 1928 waren er twintig jaar voorbijgegaan, en de stichter had in het licht van het stichtings-charisma en van de eigen ervaringen in die jaren een praktisch definitieve visie kunnen ontwikkelen over de surnumerairs, die hij hen in die dagen voor een groot deel meedeelde en die na enkele maanden vorm zou krijgen in de 'Instruccion para la obra de san Gabriel' [Instructie voor het werk van sint Gabriel]. Vanaf dat moment zou dat deel van het Opus Dei zich definitief ontwikkelen: van de 2404 mannelijke leden en van de 550 vrouwen die het Opus Dei begin 1950 telde waren er 519 mannelijke en 163 vrouwelijke surnumerairs.