De eerste surnumerairs van het Opus Dei: de studiedagen van 1948

Een online publicatie in drie delen: 70 jaar geleden, in september 1948, organiseerde Jozefmaria Escrivá een bijeenkomst voor 15 mannen waar hij in detail uitlegde wat de roeping van getrouwde leden in het Opus Dei inhoudt. Een artikel gepubliceerd in 'Studia et Documenta' (deel 12).

De heilige Jozefmaria met Mariano Navarro Rubio en zijn vrouw María Dolores Serres, ter gelegenheid van een Romereis in 1958.

Deel I

In 1947 slaagde Jozefmaria Escrivá erin een langverwacht aspect van de oprichting van het Opus Dei te realiseren: de toelating van gehuwde leden of van leden die wensten een gezin te stichten. De definitieve aanzet vond plaats in september 1948, toen hij – nadat hij van de Heilige Stoel een erkenning hiervan had verkregen – een ontmoeting bijwoonde waaraan vijftien personen deelnamen. Daar kwamen de eerste surnumerairs uit voort. Dit artikel beschrijft het verloop van deze dagen, waarin de heilige Jozefmaria veel details van het leven van surnumerairs uitlegde, een verloop dat we gedeeltelijk konden reconstrueren dankzij de aantekeningen en getuigenissen van enkele aanwezigen.

De eerste surnumerairs van het Opus Dei: De studiedagen van 1948

Eén van de belangrijkste mijlpalen in de geschiedenis van het werk van Sint Gabriël in het Opus Dei, waardoor dit uiteindelijk definitief gelanceerd werd, was de studie- en vormingsweek die van 25 september tot 1 oktober 1948 in Molinoviejo (Segovia) plaatsvond. Er namen vijftien personen deel. Aan hen legde de stichter diepgaand uit wat het betekent om surnumerair van het Opus Dei te zijn.

Doel van dit artikel is na te gaan wat de boodschap was die de stichter hen in die dagen heeft overgebracht, met behulp van de beschikbare documenten: met name het dagboek dat tijdens die dagen werd bijgehouden en de persoonlijke herinneringen van de aanwezigen. We hebben ons beperkt tot de aanwezige bronnen in het Archivo General de la Prelatura del Opus Dei (AGP: het algemeen archief van de Prelatuur van het Opus Dei), bestaande uit aantekeningen, correspondentie en getuigenissen van verschillende van de personages van dit artikel, die werden opgesteld na 1975 met het oog op de heiligverklaring van Escrivá. De heilige Jozefmaria sprak de deelnemers tweeëntwintig keer toe en hoewel er van zijn prediking geen volledige transcriptie bewaard is, zijn er aantekeningen van de deelnemers, vooral van Amadeo de Fuenmayor en Tomás Alvira, die ons in staat stellen om in grote lijnen te begrijpen wat hij heeft gezegd.

Voor we ingaan op het voornaamste thema, zullen we verwijzen naar wat onmiddellijk voorafging aan die dagen, in het bijzonder het werk van de stichter om het profiel van de surnumerair te omschrijven vanuit spiritueel en juridisch oogpunt. Daarna zullen we het verloop van de ontmoeting (‘studiedagen’) als zodanig doornemen evenals de prediking van de heilige Jozefmaria.

De roeping tot surnumerair van het Opus Dei:
De route naar een nieuw fenomeen

Vanaf 1928 had de stichter met mensen van alle rangen en standen gesproken over de heiliging midden in de wereld, maar het duurde nog bijna twintig jaar voordat hij aan getrouwde personen of mensen die van plan waren een gezin te stichten een door de Kerk erkende concrete weg kon aanbieden. Dit was mogelijk dankzij de pauselijke goedkeuring van 1947 waardoor getrouwde mensen zich feitelijk konden verbinden aan het Werk, trachtend «de geest en het apostolaat van de instelling te beleven, zonder echter ingelijfd te worden door een juridische band». Deze mogelijkheid betekende een grote stap, want hierdoor erkende men dat gehuwden zich konden heiligen in hun eigen levensstaat, volgens de geest van het Opus Dei. Dit was voor de heilige Jozefmaria niet voldoende: hij hoopte dat in de toekomst de Apostolische Stoel zou goedkeuren dat surnumerairs een plaats zouden krijgen als volwaardige leden, wat op dat moment niet mogelijk was.

Ondertussen begonnen de eerste surnumerairs – Tomás Alvira, Víctor García Hoz en Mariano Navarro Rubio – zich te vormen en te leven naar de geest van het Opus Dei. In een rondschrijven, gedateerd op 5 november 1947, dat verzonden werd naar de directeurs van de centra van het Werk die er toen waren, werden gegevens gevraagd van andere mogelijke kandidaten. Zonder de geïnteresseerden al te informeren vroeg men voor hen te bidden met de intensiteit die de zaak vereiste, want «zoals jullie weten – lezen we in de nota – gaat het om een echte roeping».

Het gezin Alvira in 1957

In december 1947 was Escrivá volop aan het werk om het profiel van de surnumerairs en hun spirituele zorg in detail te omlijnen. In deze taak werd hij bijgestaan door Amadeo de Fuenmayor, die zich in Madrid bevond om samen te werken met de Algemene Raad van het Werk. In een brief van die maand schreef hij onder andere:

Die surnumerairs! Hoeveel hoop heb ik! Amadeo: met al wat je al gewerkt hebt zou je een voorontwerp van Normen kunnen maken, – dat noodgedwongen vooralsnog heel rudimentair moet zijn – voor de surnumerairs. En ook plannen voor de vorming, zoals ik eerder gevraagd heb – zes maanden, en een jaar, om te beginnen – voor de numerairs. Het zou goed zijn te denken aan de voorbereiding van het reglement op basis van de schriftelijke goedkeuring van de congregatie, met het doel aan de wettelijke vereisten te voldoen. En het zou ook goed zijn dat je drie of vier voordrachten voorbereidt als je naar Valencia, Zaragoza, Bilbao, enz. zou gaan om daar met kleine groepen te beginnen. Het spreekt vanzelf dat als het werk begonnen is, men het van dichtbij moet blijven volgen. En waar het begint moet een numerair directeur worden, met een secretaris (we zullen het bespreken: noteer het) surnumerair, die de materiële last van het centrum draagt.

De opdracht van Amadeo de Fuenmayor was, zoals we zien, het profiel van de surnumerair uittekenen en dat uitleggen aan de leden van het Werk die in verscheidene Spaanse steden woonden. Hoewel men tot op dit moment vooral met studenten of jonge mensen gewerkt had, waren er toch enkelen die aan de voorwaarden om surnumerair te zijn beantwoordden.

Een week later antwoordde hij en stuurde een ruwe schets van wat de stichter vroeg. Escrivá antwoordde hem op 18 december 1947:

Voor Amadeo: ik heb de nota’s over de surnumerairs gelezen. Ze lijken me niet erg moedig bij het wijzen op de verplichtingen: volgende week zal ik je het manuscript terugsturen met enkele concrete aanwijzingen. Hoe dan ook mogen we niet uit het oog verliezen dat het hier niet gaat om de inschrijving van enkele mannen in een of andere vereniging, maar om de bovennatuurlijke roeping tot een leven van heiligheid en apostolaat. Het is een grote genade van God surnumerair te zijn!

Surnumerairs zijn geroepen «tot een leven van heiligheid en apostolaat», net als de overige leken en de priesters.

Laten we even stilstaan bij deze paragraaf. Het sleutelwoord – dat de stichter hier onderstreept – is roeping. Surnumerairs zijn geroepen «tot een leven van heiligheid en apostolaat», net als de overige leken en de priesters. De nauwgezetheid van Jozefmaria Escrivá was noodzakelijk: vanwege de mentaliteit van de meerderheid van de surnumerairs die afkomstig waren van de Acción Católica (katholieke actie) of een andere vrome vereniging, bestond het gevaar dat men dacht dat het lidmaatschap van het Opus Dei overeenkwam met een inschrijving zoals in een van die groepen. En dat, zoals we gezien hebben, wilde de stichter vermijden, die beklemtoonde: deel uitmaken van het Opus Dei is een «bovennatuurlijke roeping», niet «een inschrijving van enkele mannen in een of andere vereniging».

In de heersende theologische en kerkrechterlijke opvattingen van die tijd bestond de neiging om een leven van volledige overgave te identificeren met het religieuze leven, e.d., en dus voorbehouden aan ongehuwden. Voor de heilige Jozefmaria daarentegen was het duidelijk dat er in het Opus Dei «één enkele en enige roeping» was. Zonder vergelijkingen te maken, presenteerde het Opus Dei zich – in deze zin – als een nieuwe realiteit, hoewel het in die jaren in de Kerk niet ontbrak aan initiatieven die probeerden het leven van de katholieke leek opnieuw leven in te blazen en zelfs een specifieke huwelijksspiritualiteit aan te bieden. Zo was er bijvoorbeeld de Cursillos de Cristiandad [lezingenreeks over het christendom], die definitief van start gingen tussen eind augustus 1948 en begin 1949. Of ook de beweging van de Focolari – opgericht door Chiara Lubich en diocesaan goedgekeurd in 1947 – waar de politicus Igino Giordani, vader van vier kinderen, in 1948 lid van werd: de eerste gehuwde focolarino, beschouwd als medestichter van de beweging. Of de Equipes Notre-Dame, die eind jaren dertig opgezet werden door pater Henri Caffarel, en die in 1947 hun Statuut publiceerden waarin ze de fundamenten van hun huwelijksspiritualiteit vastlegden.

We nemen de draad van het verhaal weer op: op Kerstdag 1947 schreef de heilige Jozefmaria opnieuw naar Madrid: «Amadeo: herzie het project – of voorontwerp – van de surnumerairs, onderstreep de gehoorzaamheid (zonder uitdrukkelijke toestemming zal men geen deel kunnen uitmaken van een vereniging) enz.».

We zien hier dat de stichter wilde benadrukken dat de roeping tot het Opus Dei een volledige overgave en een werkelijke gehoorzaamheid inhield. Hij legt hier niet het waarom uit van de deze eis, maar men kan denken dat hij de versnippering van krachten wilde vermijden en wellicht mogelijke afgunst of ook de mogelijke verwarring dat men tenslotte het Werk toch als een vereniging méér zou beschouwen, waaraan men een deel van de tijd kon besteden naast andere vrome activiteiten, en niet zozeer als een echte roeping van God die een totale overgave vereist. Om die redenen was het prudent te bepalen dat surnumerairs in voorkomende gevallen toestemming zouden vragen voor het lidmaatschap van dergelijke verenigingen.

Op 1 januari 1948 schreef hij aan de drie, die in die periode de admissie als surnumerair gevraagd hadden:

Voor Tomás, Víctor en Mariano.

Mijn zonen, moge Jezus jullie behoeden! Mijn geliefd drietal: Op dit moment is het mij onmogelijk jullie een voor een te schrijven: maar ik zend jullie de eerste brief, die in 1948 uit mijn pen komt. Ik vertrouw het jullie in ernst toe. Jullie zijn de kiem van duizenden en duizenden broers, die vlugger zullen komen dan we denken. Hoeveel en hoe goed moet er gewerkt worden voor het Rijk van Jezus Christus!

"Ik werk alles uit wat betreft de surnumerairs: er komen mooie en grote verrassingen. Wat is de Heer goed!"

Kort daarop zou de stichter tenslotte een idee krijgen voor een oplossing van het probleem dat we hier verhalen. Het gebeurde tijdens een reis naar Milaan, van 11 tot 16 januari, waarop hij vergezeld werd door Alvaro del Portillo en Ignacio Sallent. Tijdens de terugreis naar Rome riep de heilige Jozefmaria herhaaldelijk «ze passen erin!», een soort van 'eureka!' (ik heb het gevonden!) omdat hij begrepen had hoe hij de Heilige Stoel kon voorstellen dat de surnumerairs “er in zouden passen” en ten volle lid zouden zijn van het Opus Dei. Direct bij zijn terugkomst in Rome schreef hij aan de mensen van Madrid: «Ik werk alles uit wat betreft de surnumerairs: er komen mooie en grote verrassingen. Wat is de Heer goed! Dat die drie, Amadeo, mijn werk toevertrouwen aan de allerheiligste Maagd. Ik beloof hun een grote vreugde».

Waaruit bestond de oplossing die hem had doen uitroepen: «ze passen erin!»? Het ging erom uit te leggen dat de surnumerairs «zich naar vermogen zouden wijden aan de dienst van het Instituut, en als middel voor hun heiliging en apostolaat hun eigen gezins- en beroepsbezigheden zouden aanwenden; (...) zij beleven dezelfde geest en, volgens hun mogelijkheden, dezelfde gewoonten als de numeraire leden; hoewel men hen enkel die taken zou kunnen toevertrouwen die compatibel zijn met hun verplichtingen in hun eigen gezin en in de maatschappij».

Met andere woorden, het verschil met de numerairs betrof de inzet voor de interne taken in het Opus Dei en daarbij omvat het domein voor de dagelijkse heiliging van de surnumerairs de 'eigen gezinsbezigheden' naast de professionele en sociale activiteiten, die de numerairs ook hebben. Dus de surnumerairs beleven dezelfde geest en dezelfde roeping, maar besteden minder of meer tijd «in dienst van het Instituut».

Ik zeg jullie enkel dat zich voor het Werk een immens apostolisch panorama opent, zoals ik in 1928 zag.

Dit was niet een vindingrijke uitleg om door de procedure voor de goedkeuring te komen. Het lijkt erop dat de stichter een nieuwe ingeving had ontvangen over een essentieel punt van het charisma: de eenheid van roeping. Hij was heel blij over deze vondst zoals hij op 29 januari 1948 aan de zijnen in Madrid schreef: «Jullie zullen het zien wanneer ik jullie bij mijn terugkeer spreek. Ik zeg jullie enkel dat zich voor het Werk een immens apostolisch panorama opent, zoals ik in 1928 zag; en dat alles binnen de meest strikte canonieke regels, wat tot nu toe onmogelijk leek. Wat een vreugde dit alles te kunnen doen in dienst van de Kerk en van de zielen!»

Meteen begon hij een statuut voor te bereiden dat aan de Statuten van 1947 moest worden toegevoegd om voor te leggen aan de Heilige Stoel «met het doel dat –naast de numerairs– ook andere leden, alleenstaand of gehuwd, van welke achtergrond of beroep dan ook, lid zouden kunnen worden van het Opus Dei. In zijn aanvraag benadrukte mgr. Escrivá dat het ging om iets dat reeds voorzien was vanaf het begin van het Werk: “iam a prima ipsius Instituti delineatione” [“vanaf de eerste uiteenzetting van het Instituut”]». Op 2 februari werd de aanvraag overhandigd en anderhalve maand later, op 18 maart 1948, keurde de Congregatie, met de handtekening van de secretaris Mgr. Luca Pasetto en de paraaf van de ondersecretaris Arcadio Larraona, het aangeboden statuut goed.

Ondertussen had de heilige Jozefmaria niet stilgezeten. Op 4 februari schreef hij naar Madrid: «Ik ga deze dagen in Rome benutten om alles wat betrekking heeft op de surnumerairs uit te werken: hoe breed en diep is het kanaal dat zich aandient!... We moeten heiligen zijn, en onze mensen elke dag intellectueel beter voorbereiden, ... en we moeten voldoende priesters hebben».

In de volgende maanden nam de stichter andere stappen. Hij regelde dat gedurende de zomer aan de numeraire leden alles betreffende de surnumerairs en de medewerkers uitgelegd werd en hij bepaalde voor de zomer het formele begin van deze nieuwe fase: «Laten we tijdens de zomer het werk met de surnumerairs voorbereiden en zonder twijfel zal alles wat de Heer wil van deze mensen, van deze zonen!, bereikt worden. Laus Deo [God zij geloofd]».

Onder andere voorbereidingen werd er ook een meerdaagse workshop georganiseerd waarvoor verschillende bekenden werden uitgenodigd aan wie men wilde voorstellen om surnumerair te worden, samen met de zes die dat toen al bevestigd hadden.