De tederheid van God (III): het geopende hart van God, barmhartigheid en apostolaat

Wanneer Jezus de bekoring om alle koninkrijken der aarde te onderwerpen afwijst, laat Hij zien hoe zijn heerschappij over de geschiedenis is. Hoewel het in menselijke ogen misschien naïef lijkt, regeert God door zijn barmhartigheid. En Hij wil dat zijn gezondenen, de christenen, Hem op deze manier aanwezig stellen in de wereld.

‘Mijn koningschap is niet van deze wereld’, antwoordt Jezus wanneer Pilatus Hem over de beschuldigingen van het Sanhedrin ondervraagt. Hij is Koning, maar niet zoals de mensen het begrip koning opvatten: ‘Zou mijn koningschap van deze wereld zijn, dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben, dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd. Mijn koningschap is evenwel niet van hier’ (Joh 18, 36). Een paar uur eerder, in Getsemane, had Hij in soortgelijke bewoordingen tot Petrus gesproken om hem zijn zwaard weer in de schede te laten steken. ‘Of meent ge soms dat Ik niet de hulp van mijn Vader kan inroepen, die Mij dan aanstonds meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen?’ (Mt 26, 53). Het is niet met de kracht van menselijke wapens dat God in de wereld ingrijpt, maar met het ‘tweesnijdende zwaard’ van zijn Woord, dat doordringt tot het raakpunt van ziel en geest’ (Heb 4, 12). Jezus ‘strijdt niet om een machtspositie te consolideren. Als Hij muren afbreekt en zekerheden ter discussie stelt, dan is dat om een bres te openen voor de stortvloed van Barmhartigheid die Hij, met de Vader en de Geest, over de aarde wil uitstorten. Een Barmhartigheid die van goed naar beter gaat: ze kondigt iets nieuws aan en brengt dit nieuwe: ze geneest, bevrijdt en verkondigt het genadejaar van de Heer’.[1]

God kijkt naar ons hart

‘Weliswaar leeft gij in de wereld in verdrukking, maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen, ego vici mundum’ (Joh 16, 33). Vanuit de zaal van het Laatste Avondmaal bemoedigt het priesterlijk gebed van Jezus de leerlingen van alle tijden: de Heer overwint, zelfs wanneer de verkondiging van het Evangelie op grote moeilijkheden stuit, zozeer zelfs dat het erop lijkt dat de zaak van God zal mislukken. Christus vincit, maar volgens een plan dat niet beantwoordt aan de logica van de menselijke macht: ‘mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen niet mijn wegen’ (Jes 55, 8).

‘Heel dat machtsgebied met zijn heerlijkheid zal ik U geven, want het is mij in handen gesteld en ik geef het aan wie ik wil.’ (Lc 4, 5-6) Toen de duivel Jezus alle volken van de aarde toonde, bood hij Hem niet zo zeer luxe en bezittingen aan als wel de onderwerping van de mensen aan zijn wil, door middel van de macht over de hele wereld. De duivel misvormt de belofte van de Vader aan de Zoon in Psalm 2: ‘Vraag Mij en Ik geef u de volkeren tot erfdeel’ (Ps 2, 8); hij verwereldlijkt die belofte: hij stelt een verlossing zonder lijden voor. Maar ‘Jezus is er heel duidelijk over dat het niet de wereldse macht is die de wereld redt, maar de kracht van het kruis, van de nederigheid, van de liefde’.[2] Door die bekoring af te wijzen en voor alle christenen diezelfde weg uit te stippelen, toont Jezus een beeld van wat zijn heerschappij over de geschiedenis inhoudt, ook al lijkt het voor menselijke ogen misschien dwaasheid: God regeert door zijn barmhartigheid. Als zijn koninkrijk niet van deze wereld is, dan is zijn barmhartigheid dat ook niet; maar juist daarom, omdat zijn Rijk ‘vanuit de hemel’ (Lc 1, 78) geboren is, kan hij het omarmen en redden.

‘Een mens kijkt naar het uiterlijk, maar Jahweh naar het hart.’

(1 Sam 16, 7) God zou niet weten wat Hij moest doen met een formele, uiterlijke, maar lege onderwerping. Hij zoekt iedere mens op, Hij klopt aan de deur van iedere mens (Vgl. Ap 3, 20): ‘Geef Mij je hart, zoon, en laat je ogen welgevallen hebben in mijn wegen’. (Spr. 23,26) Zo is de heerschappij van God, die overwint omdat Hij erin slaagt ons te ontwapenen; Hij overwint niet omdat Hij onze verlangens naar geluk onderdrukt, maar omdat Hij ons doet inzien dat die verlangens zonder Hem een doodlopende weg zijn.

‘Hoe Ik hen ook riep, ze liepen van Mij weg’ (Hos 11, 2), klaagt de Heer door de mond van de profeet Hosea. Maar hoewel wij ons tegen Gods oproepen kunnen verzetten, wij christenen weten dat God, als we een kiertje in de deur van onze ziel openlaten, zich uiteindelijk een weg naar ons leven baant en dat we ons dan overgeven aan zijn niet-aflatende liefde: deze is ‘de barmhartigheid onderweg, een barmhartigheid die elke dag een stap vooruit probeert te zetten, een stapje verder, vooruit over het niemandsland, waar onverschilligheid en geweld heersen’.[3] Daarom straalt het apostolaat dat uit het geloof voortkomt sereniteit uit: ‘Het gaat er niet om negatieve campagnes te voeren of anti-wat-dan-ook te zijn. Integendeel: we moeten op een positieve manier leven, vol optimisme, jeugdig, blij en met innerlijke vrede’.[4]

Liefhebben met de Liefde van God

‘Bij het zien van die menigte mensen werd Hij door medelijden bewogen, omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder.’(Mt 9, 36) Gods blik op de zielen is geen boze blik, maar een barmhartige: Hij wil door middel van zijn kinderen iedereen bereiken. ‘Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest die ons werd geschonken.’(Rom 5, 5) Hij doet ons ondergedompeld in deze goddelijke Liefde leven, die het vitale klimaat, de familiesfeer is waarin God ons wil binnenleiden, nu al op aarde en daarna in alle eeuwigheid. De heilige Jozefmaria zegt: ‘Onze liefde is wel iets anders dan sentimentaliteit of simpele kameraadschap, en ze is ook niet de minder zuivere bedoeling anderen te helpen om onszelf van onze superioriteit te overtuigen. Liefde is in goede harmonie leven met de naaste, is (…) het beeld van God vereren dat in iedere mens aanwezig is, door te zorgen dat de ander dat beeld ook beschouwt, waardoor hij zich tot Christus zal kunnen wenden’.[5] Het gaat er dus om God, die in mij leeft, via mij te laten liefhebben: liefhebben met Gods liefde.

‘De Liefde… is een liefde waard!’[6] In deze woorden die de heilige Jozefmaria vaak heeft overwogen, zien we het oneindige Hart van God en het hart van de mensen, dat klein is maar in staat om groter te worden om grootse dingen te ondernemen. Gods Liefde is werkelijk de liefde van ons leven waard als het eraan gewijd wordt ons door Hem te laten vullen en zijn barmhartigheid met volle handen te verspreiden. Dit is een oproep voor grootmoedige personen, een uitnodiging om een hoge vlucht te nemen, die bijna altijd verborgen zit in het prozaïsche weefsel van het dagelijks leven: ‘Een barmhartig hart hebben betekent niet een zwak hart hebben. Wie barmhartig wil zijn heeft een sterk, flink hart nodig, gesloten voor de verleider, maar open voor God. Een hart dat zich laat doordrenken door de Geest en zich laat leiden over de paden van de liefde die ons naar onze broeders en zusters leiden. Kortom, een arm hart dat zijn eigen armzaligheid kent en alles geeft voor de ander’.[7]

Onze sandalen uitdoen ten overstaan van de heilige grond van de ander

Een arme van hart heeft geen arm hart. Wie ‘zijn eigen armzaligheid kent’ is in staat om vervuld te worden met de rijkdom van Gods liefde. ‘De God die onze bitterheid deelt, de God die mens werd om ons kruis te dragen, wil ons hart van steen veranderen en ons oproepen om ook te delen in het lijden van anderen; hij wil ons een “hart van vlees” geven (...) dat medelijden voelt en ons leidt naar de liefde die geneest en helpt.’[8] We zullen dan met ieder ander zij aan zij staan, niet alleen als iemand die veel te onderwijzen heeft, maar ook als iemand die veel te leren heeft. Hoe meer we in staat zijn van anderen te ontvangen, des te stralender zal alles wat God in onze ziel heeft gelegd worden. Het is het hart dat werkelijk tot het hart spreekt ─ cor ad cor loquitur ─ zoals de zalige John Henry Newman scherp opmerkte [9]: wie ‘zijn sandalen uittrekt ten overstaan van de heilige grond van de ander’[10], wie zich door hem laat verrassen, kan hem pas dan werkelijk helpen. ‘Als je een vriend ziet die in het leven een misstap heeft begaan en is gevallen, ga hem of haar dan je hand geven, maar geef die hand op een waardige manier. Ga naast hem staan, luister naar hem. (...) Laat hem praten, laat hem vertellen en dan, beetje bij beetje, zal hij zijn hand naar jou uitsteken en zul je hem helpen in de naam van Jezus Christus. Maar als je meteen tegen hem begint te preken en hem ervan langs geeft, nou, dan laat je die arme jongen slechter achter dan hij al was’. [11]

Tegenwoordig komt een christen mensen tegen die in de meest uiteenlopende situaties verkeren. Als hij hen werkelijk met een open hart tegemoet treedt, zal hij in hun ziel iets kunnen achterlaten van ‘de vrede van God die alle begrip te boven gaat’ (Fil 4, 7); en iedereen op zijn eigen manier zal een stempel drukken in hun ziel. Soms zal het gaan om christenen die hun geloof nooit hebben beleefd, die het kort na hun eerste Communie hebben losgelaten of die, misschien na jaren van godsdienstige praktijk en zelfs vurigheid, zijn bezweken voor de verlokkingen van gemakzucht, relativisme en lauwheid. In veel andere gevallen zullen het mensen zijn die nog nooit in een persoonlijk gesprek over God hebben horen praten. Sommigen zullen in het begin terughoudend zijn, omdat ze denken dat ze zich moeten verdedigen tegen een inbreuk op hun vrijheid. Zoals altijd zal onze sereniteit als kinderen van God dan het beste wapen zijn: ‘Verheugt u in de Heer, te allen tijde. Nog eens: verheugt u! Uw vriendelijkheid moet bij alle mensen bekend zijn. De Heer is nabij’. (Fil 4, 4-5) De barmhartigheid van God zal ons ertoe aanzetten om open te staan voor iedereen, zoals Jezus (Vgl. Mt 9, 10-1; Joh 4, 7 e.v.); en, ook zoals Jezus, om ons door iedereen te laten vinden (Vgl. Lc 7, 36; 19, 6-7), om bij de mensen te zijn; om hun verwarringen op ons te nemen, zonder de problemen over het hoofd te zien; om ernaar te streven horizonten voor hen te openen, beginnend bij waar zij zijn; om hen vastberaden maar zachtmoedig iets te eisen, zonder op te houden hen de hand te reiken.

‘De Kerk wordt, met Christus verenigd, geboren uit een doorstoken Hart. Uit dit hart dat wagenwijd openstaat ontvangen wij het leven.’[12] Elk waarachtig apostolaat is ook altijd een apostolaat van de Biecht: anderen helpen om de overvloedige barmhartigheid van God te ervaren, die op ons wacht als de vader van de verloren zoon, vol verlangen om ons de vaderlijke omhelzing te geven die ons zuivert en in staat stelt om Hem en de anderen weer in de ogen te kijken. ‘Als u zich om welke reden dan ook van Hem hebt afgekeerd, reageert u dan met de nederigheid van het beginnen en opnieuw beginnen; doe alle dagen als de verloren zoon, doe het elke vierentwintig uur meer dan eens; met de nederigheid om uw berouwvol hart in de biecht te laten zuiveren. Dat is werkelijk het wonder van Gods liefde. Door dit schitterende sacrament zuivert de Heer uw ziel en doet uw blijdschap en kracht overvloeien om niet te versagen in uw strijd en het niet moe te worden naar God terug te keren, ook al lijkt alles duister. Bovendien beschermt de Moeder van God, die ook onze Moeder is, u met de liefderijke zorg van een moeder en zij leidt uw schreden.’[13]

Het lijkt misschien overbodig om te zeggen, maar we weten dat het dat niet is: de uitverkorenen van Gods barmhartigheid zijn onze broeders en zusters in het geloof. ‘Want als iemand zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, kan hij God niet liefhebben die hij nooit heeft gezien.’ (1 Joh 4, 20) Ons eerste apostolaat is in ons eigen gezin en onder hen die het huis van God vormen, dat de Kerk is. Onze ijver voor de zielen zou een schijnvertoning zijn als ons hart ongevoelig zou zijn voor de andere christenen. God wil dat ze veel liefde ontvangen, zodat ze die op hun beurt kunnen geven. Daarom is het nodig om, bijvoorbeeld, de gewenning te overwinnen die soms optreedt in het samenleven met degenen die het dichtst bij ons staan, de afstanden die worden gecreëerd wanneer we ons alleen laten leiden door onze natuurlijke genegenheid, of de kleine spanningen van het dagelijks leven. ‘Over de eerste volgelingen van Christus werd gezegd: Ziet, hoe zij elkaar liefhebben! Kan datzelfde ook van jou en van mij gezegd worden, op ieder ogenblik?’[14] God verwacht veel van de broederlijke liefde van de christenen, opdat de stortvloed van zijn Barmhartigheid [15] zijn weg vindt onder de mensen, opdat de wereld met de kracht van de Geest weet dat de Vader zijn Zoon heeft gezonden en ons heeft liefgehad zoals Hij. (Vgl. Joh 17, 23)


[1] Paus Franciscus, homilie, 24-3-2016

[2] Benedictus XVI, audiëntie, 13-3-2013. 

[3] Paus Franciscus, homilie, 24-3-2016.

[4] Hl. Jozefmaria, De Voor, nr. 864

[5] Hl. Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 230.

[6] Hl. Jozefmaria, De Weg, nr. 171.

[7] Paus Franciscus, boodschap voor de veertigdagentijd, 4-10-2014.

[8] Kard. Joseph Ratzinger, presentatie van de Kruisweg, 25-3-2005.

[9] Dit is het motto dat hij koos toen hij kardinaal werd.

[10] Paus Franciscus, apost. Exh. Evangelii Gaudium, 24-11-2013, nr. 169

[11] Paus Franciscus, toespraak, 16-2-2016. 

[12] Hl. Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 169.

[13] Hl. Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 230. 214.

[14] Hl. Jozefmaria, De Voor, nr. 921.

[15] Vgl. paus Franciscus, homilie, 24-3-2016.