16 oktober 1931: “Abba, Vader!”

Vijfenzeventig jaar geleden, op 16 oktober 1931, bad Jozefmaria in een tram van Madrid met vele zorgen aan het hoofd. Dit gebed - midden op straat - deed hem ten diepste beseffen dat hij een kind van God was. “Abba, Vader,” bad hij hardop.

'Op die dag, die dag, wilde Hij dat jij, samen met mij, altijd de realiteit zou ervaren, op een expliciete, duidelijke en definitieve wijze, dat wij kinderen van God zijn, van deze Vader die in de hemel is en die ons datgene zal geven wat we in de naam van zijn Zoon vragen [...]' (Foto J. Turner)

Op vrijdag 16 oktober ervoer de heilige Jozefmaria in het diepst van zijn hart dat hij een kind van God was. Andrés Vázquez de Prada beschrijft deze gebeurtenis in het eerste deel van zijn biografie over de stichter van het Opus Dei.

“Madrid, 16 oktober 1931. God heeft op een zeer bijzondere manier aan de jonge priester Jozefmaria Escrivá de betekenis willen laten begrijpen van het kindschap Gods. En dit begrip is hem niet doorgegeven in een kerk, maar midden op straat, in een tram. Misschien om hem de grondslag van de universele roeping tot heiligheid te laten begrijpen: God, die we midden onder onze gewoonste en meest dagelijkse bezigheden kunnen ontmoeten, zoals het nemen van een tram, is, in alle omstandigheden, onze Vader!”

'Op die dag, die dag, wilde Hij dat jij, samen met mij, altijd de realiteit zou ervaren, op een expliciete, duidelijke en definitieve wijze, dat wij kinderen van God zijn, van deze Vader die in de hemel is en die ons datgene zal geven wat we in de naam van zijn Zoon vragen [...]' (Foto J. Turner)

De heilige Jozefmaria heeft deze gebeurtenis zelf opgetekend in zijn persoonlijk dagboek. Die notities zijn door Andrés Vázquez de Prada gebruikt zijn in het eerste deel van de driedelige biografie van de stichter van het Opus Dei:

“Feestdag van de heilige Hedwig 1931: ik wilde na de Mis, in de stilte van mijn kerk, blijven bidden. Het lukte niet. Op Atocha [station in Madrid, red.]heb ik een krant gekocht (de ABC) en ben met de tram verder gegaan. Op het moment dat ik dit schrijf, heb ik nog maar één paragraaf van de krant kunnen lezen. Ik voelde een gebed vol liefde opwellen, overvloedig en vurig. Ik ben in deze geestestoestand gebleven in de tram en tot bij mij thuis. Wat ik nu schrijf, is hiervan werkelijk een verlengde, dat slechts onderbroken is om elke woorden te wisselen met de mijnen - die alleen over godsdienst kunnen spreken - en om veelvuldig mijn Virgen de los Besos [een beeld van de H. Maagd van el Pilar dat in zijn huis stond, red.]en ons Kind te kussen.”

Vázquez de Prada voegt eraan toe: Later, wanneer hij zich preciezer zou uiten over zijn gebed van die dag,“het meest hoogstaande gebed” dat hij ooit had gekend, terwijl hij door de straten liep, zal hij een les hieruit leren. De Heer hem heeft doen begrijpen dat het bewustzijn van het goddelijk kindschap een deel moest zijn van het hart zelf van het Werk:

“Ik heb het ingrijpen van de Heer gevoeld, dat Hij in mijn hart en op mijn lippen deed opwellen met de kracht van iets onweerstaanbaars en noodzakelijks, met deze tedere aanroeping: Abba! Pater! Ik was op straat, in een tram (…) Ik heb dit waarschijnlijk hardop geroepen.” “En ik heb door de straten van Madrid gelopen, een uur lang, misschien twee, ik zou het niet kunnen zeggen, ik zag de tijd niet voorbijgaan. Mensen moeten mij voor gek hebben verklaard. Ik heb, met een licht dat niet van mij kwam, deze overweldigende waarheid aanschouwd, die als een gloeiend kooltje in mijn ziel vuur heeft gevat, om nooit meer te doven.”

In de boodschap van 2 oktober 1928, de roeping tot heiligheid in het midden van de wereld, werd de oude en toch nieuwe boodschap van het Evangelie herhaald:estote ergo vos perfecti, sicut et Pater vester caelestis perfectus est; Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.

En op deze dag van oktober werd hij de reikwijdte gewaar, in de geheimvolle diepte van het goddelijk kindschap, van deze wonderlijke werkelijkheid. Niet in relatie tot de wijze waarop hij hieraan zou kunnen voldoen, maar in relatie tot zijn specifieke, zending als stichter. Hij zei hierover tot zijn kinderen:

“Ik kan je vertellen wanneer, het exacte moment en de plaats waar mijn eerste gebed als zoon van God plaats vond. Ik heb geleerd om God Vader te noemen in het Onze Vader van kindsbeen af. Maar te voelen, te zien, verbaasd te zijn over het verlangen van God dat wij Zijn kinderen zijn ... dat was op straat, in een tram. Een uur of anderhalf uur, ik herinner het mij niet, moest ik uitroepen Abba, Pater! In het Evangelie staan enkele prachtige woorden; allen zijn mooi: Niemand dan de Vader weet wie de Zoon is, en wie de Vader is, dat weet alleen de Zoon, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren. (Mat 11, 27). Op die dag, die dag, wilde Hij dat jij, samen met mij, altijd de realiteit zou ervaren, op een expliciete, duidelijke en definitieve wijze, dat wij kinderen van God zijn, van deze Vader die in de hemel is en die ons datgene zal geven wat we in de naam van zijn Zoon vragen [...]”

'Maar te voelen, te zien, verbaasd te zijn over het verlangen van God dat wij Zijn kinderen zijn ... dat was op straat, in een tram.' (Foto: Damiel).

Zelfs in 1971, tijdens een meditatie, had hij nog een levendige herinnering aan die dag, een bevestiging van het onuitsprekelijke merkteken een kind van God te zijn en van hetgeen het Werk is, waarlijk Opus Dei, werk van God:

“Ik begreep dat het goddelijk kindschap een fundamenteel kenmerk is van onze spiritualiteit: Abba, Vader! En dat, levend vanuit hun goddelijke kindschap, mijn kinderen zich vervuld zouden weten van blijdschap en vrede, beschermd door een onneembare muur; en zouden weten hoe apostelen te zijn van deze vreugde, zouden weten om hun vrede uit te dragen, zelfs temidden van eigen lijden of dat van anderen. Juist hierom: omdat we ervan overtuigd zijn dat God onze Vader is …” Bron: A. Vázquez de Prada, The Founder of Opus Dei, Vol. I, pagina 294-296.