Voor mij is leven Christus (VIII): God behagen Heiligheid en perfectionisme

De oproep van de Heer om “volmaakt te zijn zoals uw Vader in de hemel volmaakt is” (Mt 5,48) houdt in dat we leven als kinderen van God, in het bewustzijn van de waarde die wij in zijn ogen hebben, verankerd in de hoop en in de vreugde door het besef dat wij kinderen zijn van zo'n goede Vader.

Midden in de Spaanse Burgeroorlog besloot de heilige Jozefmaria, na enkele maanden op verschillende plaatsen ondergedoken te zijn geweest, de hoofdstad van het land te verlaten. Hij moest ergens een plaats vinden waar zijn leven geen gevaar zou lopen en hij zijn apostolische zending weer kon uitoefenen. Met een groep van zijn geestelijke zonen stak hij op een tocht vol gevaar de Pyreneeën over en slaagde erin Andorra te bereiken. Via Lourdes ging hij naar Pamplona, waar de bisschop hem opnam en onderdak aanbood. Kort na aankomst daar, met Kerstmis 1937, deed hij in zijn eentje een paar bezinningsdagen. Tijdens een moment van gebed schreef hij: “Meditatie: veel koelheid: in het begin was er alleen het kinderlijk verlangen dat ‘mijn Vader-God tevreden zou zijn wanneer hij over mij moest oordelen.’ Dan wakker geschud: ‘Jezus, zeg me iets’, vaak gebeden, vol verdriet om mijn innerlijke kou. – En een aanroeping tot mijn hemelse Moeder – ‘Mama!’ –, en tot de engelbewaarders, en tot mijn kinderen die in de hemel van God genieten… en dan overvloedige tranen en geklaag… en gebed. Voornemens: ‘trouw zijn aan mijn rooster in het gewone leven.’”[1]

Heiligheid is niet hetzelfde als perfectionisme, hoewel we die twee soms kunnen verwarren.

Het zijn intieme aantekeningen waarin hij de toestand van zijn ziel beschrijft, hoe zijn gevoelens en zijn gemoedstoestand ervoor staan, en hij doet dat met grote intensiteit: kilte, tranen, verlangens… Hij zoekt zijn toevlucht bij zijn Liefdes: de Vader, Jezus, Maria. En verrassend genoeg neemt hij, te midden van de grote uitwendige beproeving die men in die tijd beleefde, een besluit dat onbeduidend zou kunnen lijken: trouw zijn aan het tijdschema van het gewone leven. Zonder twijfel is dit een van de grote kwaliteiten van de heilige Jozefmaria: het combineren van een affectieve relatie met God, intiem en hartstochtelijk, met trouw in de dagelijkse strijd in gewone, schijnbaar onbeduidende dingen.

Een risico voor degenen die God willen behagen

Iemand behagen is het tegenovergestelde van hem verdrietig maken, hem teleurstellen. Aangezien wij God willen liefhebben en Hem behagen, is het logisch dat we bang zijn Hem teleur te stellen. Maar soms kan de angst in onze geest en ons hart precies dat teweegbrengen wat we proberen te vermijden. Bovendien is angst een negatief gevoel, dat niet het fundament kan zijn van een vervuld leven. Misschien is dat de reden waarom we “in de Heilige Schrift 365 keer de uitdrukking ‘wees niet bang’ vinden, met al zijn variaties. Alsof de Heer ons wil zeggen dat Hij wenst dat wij elke dag van het jaar vrij zijn van angst.”[2]

Er is een vorm van angst waarvoor de Vader ons aan het begin van zijn eerste brief heeft gewaarschuwd. Hij moedigde ons aan “het ideaal van het christelijke leven uiteen te zetten zonder het te verwarren met perfectionisme, door mensen te leren leven met de eigen zwakheid en met die van anderen; we beleven elke dag met een hoopvol vertrouwen, tot in alle consequenties, op basis van het goddelijk kindschap”.[3] Iemand die naar de heiligheid streeft vreest God te beledigen. Hij is ook bang dat hij Gods liefde niet zal beantwoorden. Een perfectionist daarentegen vreest dat hij de dingen niet goed genoeg doet en is daarom bang dat God boos zal zijn. Heiligheid is niet hetzelfde als perfectionisme, hoewel we die twee soms kunnen verwarren.

Hoe vaak worden we niet kwaad als we merken dat we ons weer eens hebben laten meeslepen door onze hartstochten, dat we opnieuw hebben gezondigd, dat we te zwak zijn om de eenvoudigste voornemens uit te voeren. We worden boos en gaan denken dat God teleurgesteld is: we verliezen de hoop dat Hij van ons kan blijven houden, dat we echt een christelijk leven kunnen leiden. We worden overmand door verdriet. Op zulke momenten is het goed om te bedenken dat droefheid een bondgenoot is van de vijand: het brengt ons niet dichter bij God, maar verwijdert ons van Hem. We verwarren onze woede en onze boosheid met een vermeende teleurstelling van God. Maar de oorsprong van dat alles is niet onze liefde voor Hem, maar ons gekwetste zelf, onze zwakheid die wij niet accepteren.

Als we in het evangelie lezen: “Weest volmaakt”, willen we deze raad opvolgen, ons leven ernaar richten, maar wij lopen het risico hem op te vatten als “Doet alles volmaakt”. We kunnen gaan denken dat, als we niet alles volmaakt doen, we God niet behagen en geen ware leerlingen zijn. Jezus verduidelijkt echter onmiddellijk de betekenis van zijn woorden: “Weest volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is” (Mt 5,48). Het gaat om de volmaaktheid die God voor ons toegankelijk maakt door ons deelgenoot te maken van zijn goddelijke natuur. Het gaat om de volmaaktheid van de eeuwige Liefde, van de grootste Liefde, van de “Liefde die de zon en de andere sterren beweegt”[4], dezelfde Liefde die ons als vrije wezens heeft geschapen, en ons heeft gered en verlost “toen wij nog zondaars waren“ (Rom 5,8). Voor ons bestaat deze volmaaktheid erin te leven als kinderen van God, ons bewust van de waarde die we in zijn ogen hebben, zonder ooit de hoop en de vreugde te verliezen die voortkomen uit het besef kinderen van zo’n goede Vader te zijn.

Het behagen van God ligt niet in onze handen, maar wel in die van Hem

Met het oog op het gevaar van perfectionisme kunnen we overwegen dat het behagen van God niet in onze handen ligt, maar wel in die van Hem. “Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad” (1 Joh 4,10). Daarom moeten we ophouden God erop te wijzen hoe Hij op ons leven moet reageren. We zijn schepselen, en dus moeten we leren zijn vrijheid te respecteren, zonder Hem op te leggen waarom Hij wel of waarom Hij niet van ons moet houden. Hij heeft ons daadwerkelijk zijn Liefde getoond en dus is het eerste wat Hij van ons verwacht dat we Hem van ons laten houden, op zijn eigen manier.

God houdt in volle vrijheid van ons

Waarom is het zo moeilijk voor ons om Gods logica te begrijpen? Hebben we niet genoeg bewijzen ervan dat God de Vader bereid is ver te gaan om ons gelukkig maken? Is het niet waar dat Jezus zich met een doek omgordde voor de apostelen en hun de voeten waste?

Met woorden van sint Paulus heeft God zijn eigen Zoon niet gespaard om het ons mogelijk te maken voor eeuwig gelukkig te zijn (vgl. Rom 8,32). Hij wilde ons liefhebben met de grootst mogelijke liefde, tot het uiterste toe. Maar soms blijven we denken dat God van ons zal houden in de mate waarin wij ‘voldoen aan’, of in staat zijn om ‘te voldoen aan’. Dit is zeker paradoxaal. Moet een klein kind de liefde van zijn ouders ‘verdienen’? Misschien lijkt het er meer op dat wij onszelf zoeken met zoveel moeite om die liefde te ‘verdienen’. We worden geleid door onzekerheid, door de behoefte naar stabiele, vaste referentiepunten te zoeken en die proberen wij te vinden in onze daden, in onze ideeën, in onze opvatting van de werkelijkheid.

In plaats daarvan is het voldoende dat wij naar God, onze Vader, kijken en in Zijn liefde rusten. Bij de Doop van Jezus en bij zijn Gedaanteverandering, zegt de stem van God de Vader dat hij welbehagen vindt in zijn Zoon. Ook wij zijn gedoopt en door Jezus’ Lijden delen wij in zijn intieme leven, zijn verdiensten, zijn genade. Daardoor kan God de Vader met welgevallen en vreugde naar ons kijken. De Eucharistie geeft ons, onder andere, een heel duidelijke boodschap over wat God voor ons voelt: Hij verlangt ernaar bij ieder van ons te zijn, Hij is bereid op ons te wachten zo lang als nodig is, verlangend naar intimiteit en beantwoorde liefde.

De strijd van een verliefde ziel

Het ontdekken van de Liefde die God voor ons heeft, is het grootste motief dat we kunnen vinden om lief te hebben. Evenzo is “de beste motivatie om te besluiten het Evangelie mee te delen (…) het met liefde te overwegen, te blijven stilstaan bij de bladzijden ervan en het met het hart te lezen”.[5] Het zijn geen abstracte ideeën. We zien het in voorbeelden zo menselijk als de bezetene van de Gerasenen die, nadat hij door Jezus was bevrijd en zag hoe zijn landgenoten de Meester verwierpen, Hem smeekte “bij Hem te mogen blijven” (Mc 5,18). We zien het ook bij Bartimeüs, die na van zijn blindheid genezen te zijn “zich bij Hem aansloot op zijn tocht”(Mc 10,52). We zien het tenslotte in Petrus: pas nadat hij de diepte van de Liefde van Jezus had ontdekt, die hem na zijn verraad vergeeft en vertrouwt, kan hij beantwoorden aan zijn oproep “volg Mij” (Joh 21,19). De ontdekking van Gods liefde is de krachtigste motor voor ons christelijk leven. Hierin ligt de bron van onze strijd.

De heilige Jozefmaria heeft ons altijd aangemoedigd om het te bekijken vanuit het perspectief van ons goddelijk kindschap: "Kinderen… Wat doen ze niet hun best om zich in het bijzijn van hun ouders goed te gedragen! En kinderen van koningen, in het bijzijn van hun vader, de koning, hoe doen ze niet hun best om de koninklijke waardigheid te bewaren!
En jij… weet jij niet dat je altijd in tegenwoordigheid bent van de grote Koning, God, je Vader?”[6] Gods aanwezigheid vervult zijn kinderen niet met angst. Zelfs niet als ze vallen. Simpleweg omdat Hij zelf ons zo duidelijk mogelijk heeft willen zeggen dat zelfs als we vallen, Hij op ons wacht. Als de Vader uit de gelijkenis wil Hij niets liever dan ons tegemoetkomen zodra we Hem verlaten, en ons omhelzen en ons met kussen overladen (vgl Luc 15,30).

Geconfronteerd met de mogelijke vrees God te bedroeven, kunnen we ons afvragen: verenigt deze vrees me met God? Doet ze me meer aan Hem denken, of richt ze mij op mijzelf: op mijn verwachtingen, mijn strijd, mijn prestaties? Brengt het me ertoe God om vergeving te vragen in de biecht, en met vreugde vervuld te worden in de wetenschap dat Hij mij vergeeft? Of brengt het me tot wanhoop? Helpt het me om met vreugde opnieuw te beginnen, of sluit het me op in mijn verdriet, in mijn gevoelens van hulpeloosheid, in de frustratie die voortkomt uit een strijd die gebaseerd is op mijn eigen kracht... en op de resultaten die ik behaal?

De glimlach van Maria

Een gebeurtenis in het leven van de heilige Jozefmaria kan ons helpen dit beter te begrijpen. Het is een van de aantekeningen over zijn innerlijk leven die hij schreef om de taak van zijn geestelijk leidsman te vergemakkelijken. Hoewel het een beetje lang is, is het de moeite waard om het in zijn geheel te citeren:

“Vanmorgen – zoals altijd gebeurt als ik het nederig vraag, ongeacht de tijd dat ik naar bed ga –, werd ik wakker uit een diepe slaap, alsof ik werd geroepen, in de zekerheid dat het tijd was om op te staan. En inderdaad, het was kwart voor zes. Gisteravond heb ik zoals gewoonlijk de Heer gevraagd mij de kracht te geven om mijn luiheid bij het opstaan te overwinnen, want – ik beken het tot mijn schaamte – zoiets kleins kost me enorm veel moeite en er zijn nogal wat dagen dat ik, ondanks die bovennatuurlijke ‘wekker’, nog wat langer in bed blijf liggen. Vandaag bad ik, toen ik zag hoe laat het was, ik worstelde … en ik ben in bed gebleven. Eindelijk, om kwart over zes volgens mijn wekker (die al een tijdje kapot is) stond ik op en knielde vol vernedering op de grond, mijn gebrek erkennend – serviam! –, ik kleedde me aan en begon mijn meditatie. Welnu: tussen half zeven en kwart voor zeven zag ik geruime tijd hoe het gezicht van mijn ‘O.L.V. van de kussen’ vol vreugde en blijdschap was. Ik heb aandachtig gekeken: ik geloof dat zij glimlachte, die indruk gaf het mij, hoewel haar lippen niet bewogen. Heel rustig heb ik mijn Moeder veel lieve dingen gezegd.”[7]

De heilige Jozefmaria had zich voorgenomen iets te doen wat misschien ook voor ons soms een strijd is: op tijd opstaan. En dat was hem niet gelukt. Het was iets wat hem vernederde. Maar hij verwarde zijn kwaadheid en zijn vernedering niet met de grootmoedigheid van Gods hart. En hij zag de allerheiligste Maagd naar hem glimlachen, na die mislukking. Is het niet waar dat we de neiging hebben om te denken dat God tevreden met ons is wanneer – en soms alleen wanneer – we de dingen goed doen? Waarom verwarren we onze persoonlijke voldoening met de glimlach van God, met zijn tederheid en zijn genegenheid? Is Hij niet even ontroerd wanneer we na een nieuwe val weer opstaan?

Zoeken naar de blik in Maria's ogen zal ons weer aansteken met haar vreugde

Vaak zullen we O.L.V. gezegd hebben, dat ze bij de Heer voor ons ten beste moest spreken– ut loquaris pro nobis bona –. Misschien hebben we ons die gesprekken tussen haar en haar Zoon wel eens voorgesteld. In ons gebed mogen we ons mengen in die intimiteit tussen Jezus en Maria en hun liefde voor ieder van ons overwegen.

“Maria's glimlach zoeken is geen vrome of achterhaalde sentimentaliteit, maar eerder de terechte uitdrukking van de levende en diep menselijke relatie die ons verenigt met degene die Christus ons als onze Moeder heeft gegeven. Ernaar verlangen de glimlach van O.L.V. te aanschouwen betekent niet dat we ons laten leiden door een te vrije verbeelding.”[8] Benedictus XVI sprak deze woorden in Lourdes over de kleine Bernadette. Bij haar eerste verschijning, voordat Maria zich voorstelde als de Onbevlekte, glimlachte zij alleen maar naar haar. “Maria liet haar eerst haar glimlach zien, alsof het de meest geschikte ingang was om haar mysterie te openbaren.”[9]

We willen die glimlach ook zien en erin leven. Onze fouten — hoe groot ze ook mogen zijn — zijn niet in staat deze uit te wissen. Als we weer opstaan na onze val, kunnen we haar blik zoeken en we zullen weer door haar vreugde worden aangestoken.


[1] De Weg. Kritisch-historische ed., noot bij nr. 746.

[2] Paus Franciscus, boodschap voor de 33e Wereldjongerendagen, 25-3-2018.

[3] F. Ocáriz, pastorale brief, 14-2-2017, nr. 8.

[4] Dante Alighieri, Goddelijke Komedie, Paradijs, Canto 33.

[5] Paus Franciscus, apost. exh. Evangelii Gaudium, 24-11-2013, nr. 264.

[6] H. Jozefmaria, De Weg, nr. 265.

[7] A. Vázquez de Prada, The founder of Opus Dei, dl. 1, noot 139.

[8] Benedictus XVI, homilie, 15-9-2008.

[9] Ibid.

Diego Zalbidea