Voor mij is leven Christus (III): De vorming van de hele persoon in zijn totaliteit

Sommige mensen hebben de neiging, wanneer zij aan vorming denken, dit als kennis te zien. Een dergelijk concept is echter niet voldoende: om de persoon in zijn geheel te bereiken moet men de vorming als een wezen beschouwen. Het gaat om een veel hoger doel: je onderdompelen in het mysterie van Christus en door te beantwoorden aan de genade die Hij je schenkt geleidelijk te worden omgevormd in Christus.

Jezus Christus is ongetwijfeld de liefde van ons leven: niet als de grootste onder onze andere liefdes maar die welke betekenis geeft aan alle andere liefdes, en aan onze interesses, dromen, ambities, bezigheden en initiatieven die onze dagen en ons hart vullen. Vandaar dat wij in ons geestelijk leven “de centrale rol van de Persoon van Jezus Christus”[1] levend willen houden. Hij is de weg om met de Vader verenigd te worden in de Heilige Geest. In Hem wordt het mysterie geopenbaard van ‘wie de mens is’[2] en waartoe wij geroepen zijn. Door het leven gaan met Christus betekent groeien in zelfkennis en dieper doordringen in ons eigen persoonlijke mysterie. Jezus toestaan om het middelpunt van ons leven te worden, leidt er onder andere toe dat wij met nieuw licht de antropologische en christelijke waarde van de verschillende ascetische middelen [herontdekken]; we richten ons op de persoon in zijn totaliteit: intelligentie, wil, hart, relaties met anderen.[3]

Deze persoon die wij moeten worden, zijn wij op de eerste plaats zelf, en dan iedereen met wie wij in contact komen door onze vriendschap en apostolaat. De vorming die wij ontvangen en die wij verlenen, moet de intelligentie, de wil en de gevoelens raken en geen van deze elementen mag worden genegeerd of simpelweg minder belangrijk gevonden worden dan de andere. Hier zullen we ons in de eerste plaats concentreren op de vorming van het gevoelsleven van iedere persoon en we nemen daarbij de behoefte aan een degelijke intellectuele basisvorming als gegeven. De aandacht voor het belang van een algehele vorming zal ons in staat stellen om de grote waarheid te ‘herontdekken’ die wij aantreffen in de identificatie van ‘trouw’ met ‘geluk’ door de heilige Jozefmaria.[4]

Gevormd worden in overeenstemming met het hart van Christus

Sommige mensen neigen ertoe de vorming te beschouwen als opgedane kennis. Op die manier wordt iemand die in de loop van zijn leven goede leerstellige, ascetische en professionele informatie heeft ontvangen beschouwd als iemand die over een goede vorming beschikt. Maar er is meer nodig dan dat. Om de persoon te worden in zijn hele totaliteit, is het nodig dat de vorming wordt gezien als een manier van zijn. Goede professionals beschikken over de informatie en technieken die voor hun beroep vereist zijn, maar zij hebben zich ook iets anders eigen gemaakt. Zij hebben gewoonten ontwikkeld – manieren van zijn – die hen in staat stellen om die kennis en die technieken succesvol toe te passen: gewoonten zoals aandacht hebben voor anderen, concentratie bij het werk, stiptheid, omgang met succes en mislukking, volharding, enz.

Op dezelfde manier betekent een goed christen zijn niet simpelweg de kennis – op een niveau dat past bij iemands plaats in de Kerk en de maatschappij – van de leer van de Kerk over de sacramenten en over het gebed of over algemene en professionele morele normen. Het doel ligt veel hoger: onszelf verdiepen in het mysterie van Christus om het zodoende in zijn hele breedte en diepte te begrijpen (vgl. Ef 3,18), waarmee we zijn leven in het onze toelaten en in staat zijn om met sint Paulus te zeggen: “Ikzelf leef niet meer, Christus leeft in mij” (Gal 2,20). Dat betekent “alter Christus, ipse Christus’’ zijn[5], terwijl we ons door de genade geleidelijk laten veranderen en ons zodoende in Hem laten omvormen.

De genade laten handelen is niet alleen maar iets passiefs; het betekent evenmin alleen maar dat er geen hindernissen op ons pad worden gezet, aangezien de Heilige Geest ons niet in Christus omvormt zonder onze vrije en vrijwillige medewerking. Maar dat is niet genoeg. Onszelf aan de Heer geven, Hem ons leven geven, is niet simpelweg Hem onze beslissingen, onze handelingen geven; het is ook Hem ons hart, onze gevoelens, onze spontaniteit geven. Om dat te doen hebben we een goede intellectuele en leerstellige vorming nodig die onze geest vormt en onze beslissingen beïnvloedt, maar deze leer moet ook diep indalen en ons hart bereiken. En dit vraagt strijd … en het vraagt tijd. Met andere woorden, het vraagt het verwerven van deugden, en hierin precies bestaat de vorming.

We komen niet zelden mensen tegen die bang zijn dat het benadrukken van deugden leidt tot voluntarisme, tot het geven van voorrang aan de wilskracht van een persoon. Niets kan verder van de waarheid verwijderd zijn. Aan de wortel van die verwarring ligt misschien een foutief beeld van wat deugden zijn. Deze worden dan eenvoudigweg gezien als een toevoeging aan onze wilskracht, waardoor de persoon die ze bezit de morele wet kan volgen zelfs wanneer deze tegen zijn eigen neiging ingaat. Deze opvatting is nogal wijdverbreid en komt in feite voort uit het begrip ‘voluntarisme’. De deugd wordt zo opgevat als het vermogen om tegen de eigen neigingen in te gaan wanneer de morele wet dat vereist. Daarin schuilt natuurlijk enige waarheid. Maar het is een onvolledige visie, waarin de deugden worden veranderd in kille kwaliteiten die ertoe leiden dat in de praktijk de eigen neigingen, interesses en gevoelens worden verworpen, wat ongewild de onverschilligheid tot een ideaal zou maken. Alsof het innerlijk leven en de overgave aan God erin bestaan dat we ons niet meer aangetrokken mogen voelen tot andere dingen.

Als de vorming op die manier wordt opgevat, zou het onmogelijk worden om de persoon te worden in zijn hele totaliteit. De intelligentie, de wil en de gevoelens zouden zich dan niet harmonieus ontwikkelen en elkaar onderling helpen. Dan zou een van deze vermogens de overhand krijgen en de andere verstikken. De harmonieuze ontwikkeling van het innerlijk leven daarentegen vereist integratie en leidt zeker niet tot vermindering of verlies van onze interesses en gevoelens. Het doel ervan is niet dat we niet meer worden geraakt door wat er gebeurt, dat we niet zouden geven om wat belangrijk is, dat we niet gekwetst zouden worden door wat pijnlijk is, of dat we ons geen zorgen zouden maken over wat zorgelijk is, noch dat we niet zouden worden aangetrokken door wat aantrekkelijk is. Juist het tegenovergestelde. Het innerlijk leven doet ons hart opengaan en vult het met een grote liefde, die ons in staat stelt om onze gevoelens in een bredere context te zien en die de middelen verstrekt om gevoelens die problemen veroorzaken aan te pakken. Deze liefde helpt juist dat we de positieve en transcendente betekenis kunnen begrijpen van de gevoelens die aangenaam zijn.

Het evangelie laat ons de oprechte bezorgdheid van onze Heer zien voor de rust van zijn leerlingen. En Hij zei tot ze, “Komt nu mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en wat uit te rusten” (Mc 6,31). Wij zien ook hoe zijn hart reageert op het lijden van zijn vrienden, zoals Martha en Maria (vgl. Joh 11,1-44). We kunnen niet aannemen dat Jezus op die momenten alleen maar ‘toneelspeelde’, alsof alles wat er om Hem heen gebeurde Hem diep vanbinnen, vanwege de vereniging met zijn Vader, onverschillig was. De heilige Jozefmaria sprak vaak over het hartstochtelijk liefhebben van de wereld.[6] Hij moedigde ons aan om ons hart in God te plaatsen en door Hem in de anderen, in ons werk, in onze pogingen in het apostolaat. “De Heer wil niet dat wij dor en stug zijn als dode stof.”[7] De beschikbaarheid, bijvoorbeeld, is niet de houding van iemand die het niets uitmaakt om iets te doen, omdat het hem is gelukt zijn belangstelling voor alles kwijt te raken, of misschien om lijden te vermijden als hem iets wordt gevraagd wat hij niet leuk vindt. Eerder is het de nobele houding van iemand die op een bepaald moment in staat is om af te zien van iets wat goed en aantrekkelijk is, om zich te concentreren op iets anders waarin God op hem of haar wacht, omdat het ons diepste verlangen is om te leven voor God. Zo iemand heeft een groot hart, gevuld met interesses en goede ambities, die opzijgezet kunnen worden wanneer dat nodig is, niet omdat we ze verwerpen, of proberen te vermijden dat we erdoor worden beïnvloed, maar omdat ons verlangen om God te beminnen en te dienen nog veel groter is. En het is niet alleen groter, het is – daar is het in veranderd – wat al onze andere interesses omvat en betekenis geeft.

Vreugde vinden in het beoefenen van de deugden

De vorming van deugden vereist strijd, om de eigen neiging te overwinnen wanneer deze het moeilijk maakt om goed te handelen. Dit is het stukje waarheid dat zit in de beperkte – voluntaristische – opvatting van de deugd, waarnaar we eerder verwezen. Maar de deugd bestaat er niet in tegen onze neigingen in te gaan, maar dat we deze neigingen goed kunnen inzetten. Het doel is niet dat we in staat moeten zijn om gewoonlijk onze gevoelens opzij te zetten om onszelf door een externe regel te laten leiden, maar eerder om onze gevoelens op zo’n manier te vormen dat we blij kunnen zijn over het goede dat wij doen. De deugd is juist die vreugde om het goede, zodat we er ‘zin in hebben’ om juist te handelen: “[Gelukkig de mens] die vreugde beleeft aan de wet van de Heer, zijn wet overpeinst dag en nacht” (Ps 1,2). Zo gezien is de deugd dus de vorming van ons gevoelsleven en niet de gewoonte om zich systematisch daartegen te verzetten.

Zolang de deugden nog niet ontwikkeld zijn, kan ons gevoelsleven een goede handeling tegenwerken, en dit moeten we overwinnen. Maar het doel is niet eenvoudigweg het overwinnen van weerstand, maar veeleer dus het ontwikkelen van onze ‘zin’ om goed te handelen. Wanneer men de deugd bezit, kan het doen van het goede nog steeds moeilijk zijn, maar het wordt met vreugde uitgevoerd. Laten we een voorbeeld geven. ‘s Morgens op tijd opstaan – ‘de heldhaftige minuut’[8] – zal ons waarschijnlijk altijd moeite kosten; misschien komt de dag wel nooit dat wij bij het horen van de wekker ons niet geneigd voelen even langer in bed te blijven. Maar als we ons gewoonlijk inspannen om onze luiheid uit liefde voor God te overwinnen, komt er een moment dat dat ons vreugde geeft, terwijl het toegeven aan onze gemakzucht ons dan tegenstaat en een slechte smaak in onze mond achterlaat. Evenzo, als we de deugd van de eerlijkheid bezitten, voelt het stelen van een product uit de supermarkt niet alleen verboden; het voelt ook lelijk en onaangenaam: het gaat tegen onze neiging en ons hart in. Deze vorming van onze gevoelens waardoor we vreugde ervaren bij het goede en ongenoegen bij het kwade, is niet een bijkomstig gevolg van de deugd, maar juist een wezenlijk kenmerk. Vandaar dat de deugd ons in staat stelt van het goede te genieten.

Dit is niet een louter theoretisch denkbeeld. Het is voor ons juist van groot praktisch belang dat we, wanneer we tegen onze neiging ingaan, beseffen dat we ons niet aan het aanwennen zijn om het onszelf moeilijk te maken, maar dat we positief leren van het goede te genieten, zelfs als het op dat moment betekent dat we tegen de stroom op moeten roeien. Op deze manier maakt de vorming van de deugden dat onze vermogens en gevoelens leren zich te concentreren op wat werkelijk onze diepste verlangens vervult, terwijl we daarnaast – altijd ondergeschikt aan het doel – belang hechten aan de middelen om dat doel te bereiken.

De slotanalyse luidt: deugden vormen is leren hoe je gelukkig wordt, hoe je kunt genieten van wat werkelijk geweldig is; dat is, kort gezegd, je voorbereiden op de hemel. Als ‘vorming’ betekent groeien in deugden, en de deugden zijn een zekere orde in onze gevoelens, kan men concluderen dat alle vorming vorming van ons gevoelsleven is. Wanneer iemand dit leest, zou hij kunnen tegenwerpen dat bij de inspanning om deugden te verwerven het doel op de eerste plaats is bepaalde handelingen te verrichten, en niet zozeer de juiste ordening van het gevoelsleven. Hij zou daaraan misschien zelfs kunnen toevoegen dat wij de deugden juist aanduiden als gewoonten die gericht zijn op ons handelen. Dat is waar. Maar als de deugden ons helpen om goed te doen, is dat omdat ze ons helpen ons er goed bij te voelen. Het menselijk wezen handelt altijd om iets goeds te bereiken. Het morele probleem is uiteindelijk waarom datgene wat níet goed is, voor ons in een bepaalde situatie goed schijnt te zijn. Dat dit gebeurt is te wijten aan de wanorde in onze neigingen, waardoor wij de waarde overdrijven van het goede waarop een van deze neigingen zich richt, zodat we dit begeerlijker vinden dan een ander goed waarmee het in strijd is. Maar het ‘moeilijker te bereiken goed’ heeft objectief gezien een grotere waarde, omdat het overeenkomt met het algehele goed van de persoon.

Misschien is dit beter te begrijpen met een voorbeeld. In een bepaalde situatie kunnen we onszelf verscheurd voelen tussen het vertellen van de waarheid of niet. De natuurlijke neiging die wij hebben voor de waarheid laat het ons zien als een goed. Maar wij hebben ook de natuurlijke neiging om de waardering van anderen te zoeken. Als we denken dat de waarheid ons in een slecht daglicht zal stellen, zullen we liegen ‘beter’ – een gróter goed – vinden. De twee neigingen zijn met elkaar in conflict. Welke zal de voorkeur krijgen? Het zal ervan afhangen welke van de twee goede zaken – de waarheid vertellen of de waardering van anderen krijgen – belangrijker voor ons is en in deze beoordeling speelt ons gevoelsleven een beslissende rol. Als dit goed geordend is, zal het ons verstand helpen om te zien dat de waarheid kostbaar is en dat de waardering van anderen niet wenselijk is als wij daarvoor de waarheid geweld aan moeten doen. (Deze liefde voor de waarheid boven andere goede daden die ook aantrekkingskracht voor ons hebben, is precies wat we oprechtheid noemen.) Maar wanneer het verlangen om goed te lijken sterker is dan de aantrekkingskracht van de waarheid, houdt ons verstand ons gemakkelijk voor de gek. Zelfs als ons verstand weet dat liegen níet goed is, oordeelt het nóg dat het in dit geval juist – ‘beter’ – is om te liegen. Hoewel we dus heel goed weten dat het verkeerd is om te liegen, denken we dat het in deze specifieke situatie goed voor ons is.

Een goed geordend gevoelsleven helpt ons om goed te handelen omdat het ons op voorhand helpt om iets als goed te zien. Daarom is het zo belangrijk om onze gevoelens correct te vormen. Hoe krijgen we dit gedaan? Voordat we een poging wagen om deze vraag te beantwoorden, is het interessant om te wijzen op een paar dingen die noodzakelijk zijn om dit onderwerp succesvol aan te pakken.

De gevoelens en de wil

We hebben net gesteld dat een goed geordend gevoelsleven ons helpt om goed te handelen. Het omgekeerde is ook waar: goed handelen helpt ons om orde te brengen in ons gevoelsleven.

We weten uit ervaring – en het is goed om dat niet te vergeten als we willen vermijden dat we gefrustreerd en ontmoedigd worden – dat we onze gevoelens niet direct kunnen controleren: als we ontmoediging voelen, kunnen we het probleem niet simpelweg oplossen door te besluiten ons gelukkig te voelen. Hetzelfde geldt als we ons op een gegeven moment dapperder of minder verlegen willen voelen, of als we ons niet bang of beschaamd willen voelen, of om de aantrekkingskracht niet te voelen van iets dat wij als ongeordend beoordelen. Soms kunnen wij wensen ons op ons gemak te voelen bij een persoon tegenover wie wij – om redenen waarvan wij erkennen dat ze onbeduidend zijn – een zekere onvrijwillige afwijzing voelen. Toch zijn we niet in staat om die afwijzing te overwinnen en wij beseffen dat het besluit om gewoon met die persoon om te gaan, het probleem niet oplost. Kortom, een beslissing van onze wil om invloed uit te oefenen op onze gevoelens is niet genoeg. Echter, het feit dat onze wil niet direct onze gevoelens kan beheersen, betekent niet dat ze er helemaal geen invloed op heeft.

In de ethiek wordt de controle die de wil over de gevoelens kan uitoefenen ‘politiek’ genoemd, omdat het lijkt op de invloed die een bestuurder heeft op de beslissingen van zijn onderdanen; hij kan ze niet direct controleren, aangezien ze vrij zijn. Maar hij kan wel bepaalde maatregelen nemen – bijvoorbeeld de belastingen verlagen – in de hoop dat deze via de vrije wil van de burgers bepaalde effecten – bijvoorbeeld een toename van consumptie of investeringen – zullen hebben. Ook wij kunnen bepaalde handelingen verrichten waarvan we hopen dat ze concrete gevoelens teweeg zullen brengen. Men kan er bijvoorbeeld aan denken dat een apostolaatswerk veel goed zal doen, in de hoop ons moediger te voelen om een gift te vragen voor dit apostolische initiatief. Of we kunnen stilstaan bij ons goddelijk kindschap, in de hoop dat een tegenslag in ons beroep dan minder impact op ons gevoel heeft. We weten ook dat veel alcohol drinken ons een gevoel van euforie kan geven; en dat wij door bewust eraan te blijven denken hoe slecht wij door iemand behandeld zijn, dit in ons binnenste gevoelens van woede kan opwekken. Dit zijn een paar voorbeelden van de invloed – altijd índirect – die de wil op korte termijn kan uitoefenen op onze gevoelens.

Veel belangrijker echter is de invloed die de wil op lange termijn uitoefent over onze neigingen, aangezien deze invloed precies datgene is wat ze vormgeeft, wat ze vormt. Het is een invloed die optreedt zelfs zonder dat het subject het bedoelt. Dit gebeurt omdat vrijwillige handelingen niet alleen iets teweeg kunnen brengen in de wereld buiten ons, maar vooral een innerlijk effect veroorzaken: zij dragen bij tot het scheppen van een affectieve verbondenheid met het goede waarheen de wil zich beweegt. Uitleggen hoe dit gebeurt, valt buiten het bestek van deze bladzijden, maar we willen hier in ieder geval twee punten onder de aandacht brengen.

Het goede willen

Het eerste is dat het goede waarop de wil zich innerlijk richt – en waarmee connaturaliteit (verbondenheid) wordt geschapen – heel anders kan zijn dan het goede dat uiterlijk te zien is. Twee mensen die dezelfde opdracht uitvoeren, kunnen twee heel verschillende dingen doen. De een probeert misschien alleen maar om geen slechte indruk te maken bij de opdrachtgever, terwijl de ander de bedoeling heeft om dienstbaar te zijn. Deze tweede persoon is bezig een deugd te verwerven en de eerste niet, want die wil alleen maar vermijden dat zijn opdrachtgever een slechte indruk van hem krijgt. In het geval van de eerste persoon is het waar dat het uitvoeren van de ontvangen opdracht beter is dan het weigeren hiervan. Maar zo lang dit niet wordt gevolgd door een serie verdere stappen, zal deze persoon niet groeien in deugd, hoe vaak deze handeling ook wordt herhaald. Vandaar dat het erg belangrijk is om onze bedoelingen voortdurend te corrigeren, te zuiveren, om beetje bij beetje de motieven te omarmen waarvoor het echt de moeite waard is iets te doen, en zo onze gevoelens daarnaar te vormen.

We hebben allemaal de ervaring, de onze of die van anderen, dat het naleven van regels uiteindelijk een last wordt, als we zelf niet achter die regels staan. Het voorbeeld van de oudste zoon in de parabel waarschuwt ons voor dit gevaar (vgl. Luc 15,29-30). Tegelijkertijd brengt het oprecht zoeken naar het goede dat deze regels willen bevorderen, vrijheid en vreugde met zich mee. Uiteindelijk zouden we kunnen zeggen dat niet zozeer het doen ons vormt als wel het willen: niet alleen wat ik doe is belangrijk, maar ook wat ik wil wanneer ik het doe.[9] De vrijheid is daarom de beslissende factor. Het is niet voldoende om iets te doen; we moeten het willen doen. We moeten het doen “omdat we dat graag willen; bovennatuurlijker kan het niet”.[10] Omdat we alleen zo in deugd groeien, dat wil zeggen, leren te genieten met wat werkelijk goed is. Het alleen maar doen om het gedaan te hebben[11] is niet bevorderlijk voor de vrijheid, de liefde of de vreugde. Wanneer we echter begrijpen waarom een bepaalde handeling groots en waardevol is en ons laten leiden door de juiste motieven ervoor, dan ervaren we onze vrijheid en versterken we onze liefde en vreugde.

Vorming op lange termijn

Het tweede punt van overweging is dat het gewoonlijk een langzaam proces is om een emotionele connaturaliteit met het goede waardoor onze gevoelens onze wil ondersteunen – te verwerven. Als deugdzaamheid alleen zou betekenen dat we de weerstand van ons gevoel om goed te handelen kunnen overwinnen, was het in veel kortere tijd te bereiken. Maar we weten al dat een deugd niet stevig gevormd is zolang een goede daad geen positief gevoel geeft.[12] Vandaar dat we geduldig moeten zijn in onze strijd, want het kan misschien wel jaren duren om dit te bereiken. De weerstand tegen de goede daad die wij gedurende die tijd zullen blijven voelen, moet niet worden opgevat als mislukking, of als een teken dat onze strijd onoprecht of halfslachtig is. Het is een vooruitgang waarin iedere stap gewoonlijk klein en bijna onmerkbaar is. Pas na verloop van tijd, als we terugkijken, zullen we beseffen dat we verder zijn gekomen dan we hadden gedacht. Als wij bijvoorbeeld boze reacties willen overwinnen, zullen we beginnen met ons in te spannen de externe uitingen ervan te onderdrukken. Misschien lijkt het in het begin dat we er helemaal niet in slagen. Maar als we volhouden, zullen de keren dat we onszelf onder controle hebben steeds vaker voorkomen en na verloop van tijd zullen we ons gewoonlijk kunnen beheersen. Toch is dit nog niet genoeg, aangezien het niet ons doel is om de externe uitingen te onderdrukken, maar om onze innerlijke reacties te vormen, dus om ons zachtmoediger en vreedzamer te voelen. En tenslotte wordt deze kalmere reactie opgenomen in onze manier van zijn. De strijd is dus langer, maar wie kan ontkennen dat hij aantrekkelijk, bevrijdend en opwindend is? Het doel van deze strijd is het bereiken van innerlijke vrede bij het zoeken naar en doen van Gods wil, en niet alleen maar het ‘met geweld’ onderdrukken van onze gevoelens.

Bij de uitleg van het beginsel dat tijd boven ruimte gaat [13], wijst paus Franciscus erop dat “voorrang geven aan de tijd betekent zich meer bezighouden met het beginnen van processen dan met het bezitten van ruimte.”[14] In het innerlijk leven is het de moeite waard om realistisch en grootmoedig processen op te starten. En we moeten bereid zijn te wachten op de vruchten. “Dit principe maakt het mogelijk op lange termijn te werken zonder de obsessie van onmiddellijke resultaten. Het helpt moeilijke en ongunstige situaties of veranderingen in de plannen die de dynamiek van de werkelijkheid oplegt, te verdragen. Het is een uitnodiging om de spanning tussen volheid en beperking te aanvaarden door aan de tijd prioriteit te geven.”[15] Het is belangrijk dat het besef van onze beperkingen niet ons verlangen lamlegt om de volheid die God ons biedt te bereiken; en ook dat dit nobele verlangen niet naïef ontkent dat wij beperkt zijn.

Door de lat in onze vorming hoog te leggen, door het streven om niet alleen goede daden te verrichten, maar om goed te zijn, zullen wij een deugdzame handeling kunnen onderscheiden van wat we een handeling kunnen noemen die lijkt op een deugd. Deze laatste is een handeling die overeenkomt met een deugd en stap voor stap bijdraagt aan het verkrijgen ervan, maar die, aangezien ze nog niet voortkomt uit een volgroeide gewoonte, vaak nog afstand moet nemen van gevoelens die in de tegenovergestelde richting werken. Daarentegen is een deugdzame handeling er een die geniet van het tot stand brengen van het goede, zelfs als dit inspanning vraagt. Dit is het doel.

Een algehele vorming die onze emotionele reacties vormgeeft is een langzaam proces. Degenen die dit nastreven mogen niet vervallen in de naïeve poging om hun gevoelens aan hun wil te onderwerpen, door de gevoelens die hen niet bevallen te onderdrukken of door te proberen gevoelens op te wekken die ze graag willen hebben. We beginnen te begrijpen dat onze strijd eerder gericht moet zijn op onze vrije beslissingen waardoor wij in het streven om Gods wil te vervullen op deze gevoelens reageren, waarbij wij het gedrag dat zij in ons oproepen accepteren of verwerpen. Want het zijn deze beslissingen die – indirect en op de lange termijn – tenslotte ons binnenste waar deze gevoelens uit voortkomen vormen.

Een innerlijke wereld

Naarmate we groeien in de deugden, voeren we niet alleen met groter gemak en vreugde een goede daad uit, maar kunnen we ook beter vaststellen wat goed is om op een concreet moment te doen. “Want opdat gij in staat zijt ‘uit te maken wat God van u wil en wat goed is, wat Hem bevalt, wat zeer goed en volmaakt is (Rom. 12, 2), is weliswaar de kennis van de wet Gods in het algemeen nodig, maar zij volstaat niet; een soort van 'connaturaliteit' [natuurlijke band] tussen de mens en het waarlijk goede is absoluut noodzakelijk. Zo'n connaturaliteit schiet wortel en ontplooit zich in de deugdzame houdingen van de mens zelf.”[16] Dit is voor een groot deel te danken aan het feit dat onze emotionele reactie de eerste stem is die we horen wanneer we de correctheid van een bepaalde manier van handelen beoordelen. Zelfs voordat ons verstand overweegt of het goed is of niet dat we iets plezierigs gaan doen, hebben we de aantrekkingskracht al gevoeld. De deugd, voor zover zij het goede affectief aantrekkelijk maakt, zorgt ervoor dat de stem van ons gevoel reeds een zeker morele evaluatie (nl. met betrekking tot het algemeen welzijn van de persoon) over deze daad inhoudt. Het betekent dat, om terug te komen op het voorbeeld dat we eerder zagen, hoewel we worden aangetrokken door de mogelijkheid een goede indruk te maken, liegen ons wordt voorgehouden als een onaangename handeling.

Op een impliciete maar duidelijke manier vinden we dit uitgedrukt in een heel kort punt van De Weg: “Waarom rondkijken, als je ‘je wereld’ in je draagt?”.[17] De heilige Jozefmaria stelt kijken naar de buitenwereld tegenover onze innerlijke wereld. En het is die relatie die de waarde bepaalt van de blik van buiten, die wordt gezien als al dan niet passend volgens iemands binnenwereld. Een deugdzaam persoon hoeft deze externe blik niet te onderdrukken als niet passend, want de innerlijke wereld – ‘mijn wereld’ – verwerpt haar. Als wij een rijke innerlijke wereld hebben, vermijden wij niet alleen daadwerkelijk wat ons kwaad doet, maar vormt het ook geen groot gevaar omdat we het afstotend vinden: het wordt niet alleen als slecht ervaren, maar ook – en al bij voorbaat – als lelijk, onaantrekkelijk, uit de toon, misplaatst... Natuurlijk kan het op een bepaalde manier aantrekkelijk zijn, maar het is gemakkelijk om die aantrekkelijkheid te verwerpen, omdat het de schoonheid en de harmonie van onze interne wereld vernietigt. Als we daarentegen niet ‘onze wereld in ons dragen’, zal het vermijden van deze externe blik een grote inspanning vergen.

Realisme

Dit alles laat zien hoe het groeien in deugden ons steeds realistischer maakt in onze benadering van het leven. Sommige mensen denken – normaliter onuitgesproken – dat leven volgens de deugden inhoudt dat men zijn ogen sluit voor de realiteit. En dit om een heel nobele reden, want door op deugdzaam te handelen keren we een deel van deze wereld onze rug toe, hopend op een beloning in de volgende. In werkelijkheid is het leven als Christus, het navolgen van zijn deugden, datgene wat ons echt openstelt voor de realiteit om ons heen en voorkomt dat onze gevoelens ons bedriegen bij het beoordelen ervan en bij het beslissen hoe wij erop moeten reageren.

Armoede bijvoorbeeld betekent niet dat we met het oog op het eeuwig leven afzien van de waarde van materiële zaken. Eerder is het zo dat alleen iemand die daarvan onthecht leeft, werkelijk materiële goederen op hun juiste waarde weet te schatten: hij vindt ze niet slecht, noch kent hij er een belang aan toe dat ze niet hebben. Wie zich daarentegen niet inspant om op deze manier te leven, zal er uiteindelijk een grotere waarde aan toekennen dan ze in werkelijkheid hebben, en dit zal zijn beslissingen beïnvloeden: hij zal weinig realistisch zijn, ook al beschouwen anderen hem als een echte man van de wereld, iemand die weet hoe hij zich in bepaalde milieus moet gedragen. Een sober mens weet van een goede maaltijd te genieten; terwijl iemand die deze deugd niet bezit dit genoegen een belang zal toekennen dat het objectief niet bezit. Iets dergelijks zou van iedere andere deugd gezegd kunnen worden. Zoals Jezus tot Nicodemus zei: “Wie de waarheid doet, gaat naar het licht” (Joh 3,21).

Een ‘deugdzame’ cirkel

Kortom, ons gevoelsleven oriënteren in de juiste richting, verheldert onze blik; het is als het reinigen van de vlekken op onze bril die de erfzonde en de persoonlijke zonden erop hebben achtergelaten en die het ons moeilijk maken de wereld te zien zoals ze werkelijk is. “Laten we het rustig zeggen: de ‘onverlostheid’ van de wereld bestaat in de onleesbaarheid van de schepping, in de onherkenbaarheid van de waarheid; een situatie die noodzakelijkerwijs leidt tot de heerschappij van het pragmatisme en zo de macht van de sterken de god van deze wereld laat worden”.[18]

Een goed geordend gevoelsleven helpt ons verstand om de schepping te lezen, de waarheid te herkennen, vast te stellen wat werkelijk goed voor ons is. Dit juiste oordeel van ons verstand maakt een vrije beslissing gemakkelijk. De goede handeling die uit deze keuze voortkomt, geeft ons connaturaliteit met het goede dat wij nastreven en brengt daardoor orde aan in ons gevoelsleven. Hierdoor komen we in een echte ‘deugdzame cirkel’ terecht die ons ertoe brengt ons steeds vrijer te voelen, heer en meester te zijn over onze eigen handelingen. Dan zullen wij ons in staat voelen ons werkelijk aan God te geven. Want alleen iemand die zichzelf bezit, kan zichzelf geven.

De vorming is alleen integraal, als ze al deze niveaus bereikt. Met andere woorden, er is alleen sprake van ware vorming wanneer de verschillende vermogens die bij de menselijke handelingen een rol spelen – verstand, wil, gevoelens – zijn geïntegreerd: ze strijden niet met elkaar, maar werken samen. Als we er niet in slagen om onze gevoelens op een juiste manier te vormen, dat wil zeggen wanneer de deugden worden begrepen als slechts een toegevoegde kracht voor onze wil waardoor we onze gevoelens kunnen negeren, ervaren we de morele normen en de strijd om ernaar te leven als onderdrukkend en kunnen we geen authentieke eenheid van leven leiden. Want we zouden binnen in ons altijd machtige krachten voelen die proberen ons weg te trekken uit de positieve richting en onevenwichtigheid teweegbrengen. We kennen deze instabiliteit goed, want ze is ons uitgangspunt. Maar we kunnen haar stap voor stap overwinnen, naarmate we deze krachten in harmonie met elkaar brengen. Dan zal het moment komen dat ‘omdat ik het wil’, wat de ‘meest bovennatuurlijke reden’ is, begint te betekenen: omdat ik het fijn vind, omdat het me aantrekt, omdat het overeenkomt met mijn manier van zijn, omdat het in overeenstemming is met de innerlijke wereld die ik heb gevormd. Kortom, omdat ik heb geleerd mij de gevoelens van Christus Jezus eigen te maken.

Zo maken we voortgang naar het aantrekkelijke en verheven doel waar sint Paulus ons op wijst: “Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde” (Fil 2,5). En wij beseffen dat wij ons zo bekleden met de Heer Jezus Christus (vgl. Rom 13,14). “Het leven van Christus is het leven van ons. (…) De christen moet daarom leven naar het leven van Christus en zich de gevoelens van Christus eigen maken, zodat hij met de heilige Paulus kan uitroepen: non vivo ego, vivit vero in me Christus (Gal 2,10), ik leef niet meer, Christus leeft in mij.”[19] Trouw is precies dat: leven, willen en voelen als Christus – niet omdat wij ‘onszelf vermommen’ als Christus, maar omdat dit onze eigen manier van zijn en leven is geworden. Als we dan Gods wil volgen, trouw zijn, zijn we werkelijk vrij, omdat we doen wat we willen, waar we van houden, wat we graag doen. Intens vrij en intens trouw. Intens gelovig en intens gelukkig.


[1] Fernando Ocáriz, pastorale brief, 14-2-2017, nr. 8.

[2]2e Vaticaans Concilie, past. const. Gaudium et Spes, 7-12-1965, nr. 22.

[3] Fernando Ocáriz, pastorale brief, 14-2-2017, nr. 8.

[4] In het Spaans: ‘fidelidad’ en ‘felicidad’. Vgl. H. Jozefmaria, De Voor, nr. 84: “Je geluk op aarde is één met je trouw aan het geloof, aan de zuiverheid en aan de weg die God voor je heeft bepaald.” Vgl. ook bv. H. Jozefmaria, Instructie mei 1934/14-9-1950, nr. 60; Instructie 8-12-1941, nr. 61; H. Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 189.

[5] H. Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 96.

[6] Het volstaat om bij wijze van voorbeeld de titel te noemen van de homilie ‘De wereld hartstochtelijk liefhebben’ in Gesprekken, nrs. 113-123.

[7] H. Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 183.

[8] H. Jozefmaria, De Weg, nr. 206.

[9] In werkelijkheid is, vanuit een moreel standpunt gezien, wat ik doe precies datgene wat ik wíl doen. Maar voor ons doel hier is het niet nodig om nader uit te leggen waarom dat zo is.

[10] H. Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 17.

[11] Vgl. zalige Alvaro, Brief, September 1995, in Familiebrievendl. I, nr. 8.

[12] Het zou uit het voorgaande duidelijk moeten zijn dat dit niet betekent dat voor het goede geen inspanning nodig is, of, wat op hetzelfde neerkomt, dat het kwade niet langer aantrekkelijk is.

[13] Vgl. apost. exh. Evangelii gaudium, nrs. 222-225.

[14] Ibid., nr. 223, cursief in het origineel.

[15] Vgl. apost. exh. Evangelii Gaudium, nr. 223.

[16] H. Johannes Paulus II, enc. Veritatis Splendor, nr. 64. De tekst waarnaar verwezen wordt is van de H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae, II-II, q. 45, a. 2.

[17] H. Jozefmaria, De Weg, nr. 184.

[18] Joseph Ratzinger, Jezus van Nazareth, dl. II, hfdst. 7, blz. 175.

[19] H. Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 103.

Julio Dieguez