Hem kennen en jezelf kennen (VIII): Op de geschikte tijd

Elizabeth, de nicht van Maria, laat ons zien hoe geduld en volharding kunnen veranderen in overgrote vreugde.

Toen Elizabeth Maria haar huis zag binnenkomen, besefte ze dat deze geen meisje meer was. Ze had haar waarschijnlijk van haar geboorte af zien opgroeien, en ze had gemerkt dat Maria heel bijzonder was. Later hadden ze ver van elkaar gewoond. Toen ze haar nu terugzag, werd ze vervuld van vreugde. De evangelist vertelt ons, dat ze haar ontving ‘met luide stem’: “Waaraan heb ik het te danken, dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt?” (Lc 1,43). Ze beleefde een diepe vreugde, die voortkwam uit een leven vol gebed. Zowel zij als Zacharias werden volgens de Schrift als heiligen – rechtvaardigen – beschouwd, en de mensen keken met een zekere bewondering naar hen (vgl. Lc 1,6). Maar alleen zij tweeën wisten alles wat er achter zoveel jaren met God stak: het waren ervaringen die onuitsprekelijk waren, zoals ons allen gebeurt. De vreugde van Elizabeth kwam voort uit een verleden vol verdriet en hoop, van tranen en wederwaardigheden, waarin alles haar relatie met God steeds dieper had gemaakt. Alleen zij kende de verwarring die het feit dat zij geen moeder kon worden in haar had geschapen, omdat dat voor iedere vrouw in Israël de grootste zegen was. Maar de Heer had haar dit willen laten doormaken om haar tot een grotere intimiteit met Hem te verheffen. God laat ons ons gebed ervaren op de manier die iedere keer het beste bij ons past.

Een smeekbede die is verhoord

Onze relatie met God, ons gebed, heeft ook altijd iets unieks, iets onuitsprekelijks, zoals dat van Elizabeth; het heeft iets van de eenzame vogel op het dak (vgl. Ps 102,8), die God, zoals de heilige Jozefmaria zei, kan laten opstijgen als de adelaars totdat we niets anders zien dan de zon. Alleen God weet wat de geschikte tijden en momenten zijn voor iedereen. Hij wenst die intimiteit die ons met Hem vergoddelijkt veel meer dan wij ons kunnen voorstellen. Maar het feit dat Hij alleen de tijden kent – zoals Hij het geschikte moment voor de geboorte van Johannes de Doper kende – mag ons er niet van weerhouden om op elk moment naar een grotere intimiteit met onze Heer te verlangen. Het belet ons ook niet om er voortdurend om te vragen, om het hoogste te zoeken, en onze nek uit te steken tussen de mensen of zo nodig in een boom te klimmen zoals Zacheüs om Jezus langs te zien komen. We kunnen ons voorstellen dat Elizabeth haar hart vele malen tot God heeft verheven en dat ze haar echtgenoot tot hetzelfde heeft aangespoord, totdat hij uiteindelijk hoorde: “uw gebed is verhoord; uw vrouw Elizabeth zal u een zoon schenken, die gij Johannes moet noemen” (Lc 1,13).

Elizabeth had samen met haar man zonder ophouden gedurende hun hele leven tot God gebeden.

Wat tenslotte een gebed vol vertrouwen op de Heer zou worden, moest voor Elizabeth door de zuiverende oven van de tijd en tegenslagen gaan. In de avond van haar leven bleef God nog steeds verborgen in een cruciaal aspect: waarom leek het alsof Hij haar gebeden van zo vele jaren niet had verhoord? Waarom had Hij haar geen kind gegeven? Was zelfs het priesterschap van haar man niet genoeg? In die openlijke nood, in haar biddende zwakheid of in de schijnbare stilte van God, werden haar geloof, haar hoop en haar liefde gezuiverd; niet alleen omdat ze volhardde, maar ook omdat ze zich elke dag liet omvormen, door de wil van de Heer altijd en in alles te aanvaarden. Misschien is juist de vereenzelviging met het kruis – waarop Elizabeth in zekere zin vooruit was gelopen – de beste manier om de waarachtigheid van ons gebed te bewijzen: “niet mijn wil, maar uw wil geschiede” (Lc 22,42). Als de rechtvaardigen van het Oude Testament in deze aanvaarding leefden en Jezus die houding tegenover zijn Vader daarna tot de reden voor zijn hele leven maakte, dan zijn wij christenen eveneens geroepen ons met God op deze manier te verenigen. Het is altijd de juiste tijd om zo te bidden: “Mijn spijs is, de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen” (Joh 4,34).

Een moment om te onthouden

Misschien had Elizabeth zelf de vlam van het gebed van de oude Zacharias brandend gehouden, totdat er uiteindelijk een engel aan haar man verscheen: aan haar, die onvruchtbaar werd genoemd, zou de Heer een kind geven want “voor God is niets onmogelijk” (Lc 1,36). Zo laat Elizabeth zich – na een onontbeerlijke loutering die God verwezenlijkt in degene die dat toelaat – per aspera ad astra (“via moeilijkheden naar de sterren”) leiden en roept zij eindelijk in haar gebed uit wat wij na zo veel jaar dagelijks blijven herhalen: “Gij zijt de gezegende onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot” (Lc 1,42).

DE VOLHARDING IN HET GEBED, DAG IN DAG UIT, IS EEN WEG VAN LOUTERING

Het besef dat onze weg naar God een diepe vereenzelviging met het Kruis met zich meebrengt, is essentieel om te begrijpen hoe iets wat soms lijkt te stagneren in werkelijkheid vooruitgang is. In plaats van te leven in afwachting van betere tijden, of van een gebed naar onze eigen smaak, zullen we dus dankbaar de spijs accepteren die God ons wil geven: “Als we om ons heen kijken beseffen we dat er veel spijzen worden aangeboden die niet van de Heer komen en die ogenschijnlijk meer bevredigend zijn. Sommigen voeden zich met geld, anderen met succes en ijdelheid, weer anderen met macht en eerzucht. Maar het voedsel dat ons werkelijk voedt en verzadigt, is alleen dat wat de Heer ons geeft. De spijs die de Heer ons aanbiedt is anders dan de andere spijzen, en misschien lijkt die ons niet zo lekker als bepaalde voedingsmiddelen die de wereld ons aanbiedt. Dan dromen we van ander voedsel, zoals de Joden in de woestijn, die verlangden naar het vlees en de uien die ze in Egypte aten, maar ze vergaten dat dit voedsel werd gegeten aan de tafel van de slavernij. Ze hadden op die momenten van bekoring een herinnering, maar een zieke herinnering, een selectieve herinnering. Een slavengeheugen, geen vrij geheugen.[1] Daarom is het goed ons af te vragen: wat wil ik eten? Wat is mijn herinnering? Die van de Heer die mij redt, of die van het vlees, de knoflook en de uien van de slavernij? Met welke herinnering verzadig ik mijn ziel? Wil ik vast voedsel eten of me blijven voeden met melk? (vgl.1 Kor 3,2).

In het leven kan de verleiding opkomen om achterom te kijken en, zoals het geval was met de Israëlieten, te verlangen naar de knoflook en de uien van Egypte. Ze kregen tenslotte genoeg van het manna, een voedsel dat zij destijds als een zegen en een teken van bescherming zagen (vgl. Num 21,5). Zoals ook ons kan gebeuren, vooral als we lauw worden door de basisregels van het gebed te verwaarlozen: de ingetogenheid zoeken, het verzorgen van de details van de vroomheid, de beste tijd kiezen, liefdevol zijn … Dan is het met des te meer reden het moment om in ons gebed en in de geestelijke lezing terug te denken en ons te herinneren aan dat vaste voedsel waarover sint Paulus spreekt, een voedsel dat horizonten voor ons leven opent.

Aangetrokken met de kracht van een magneet

Herinneringen oproepen in het gebed is veel meer dan gewoon ergens aan denken: het heeft te maken met het begrip ‘herdenking’, dat kenmerkend is voor de godsdienst van Israël: dat wil zeggen dat het om een heilbrengende gebeurtenis gaat die het werk van de verlossing tegenwoordig stelt. Het herdenkend gebed is het opnieuw spreken over iets wat al bekend is, een herinneren van het verleden dat opnieuw in de tegenwoordige tijd wordt beleefd.

De centrale momenten van onze relatie met God worden door ons telkens anders begrepen en beleefd. Dit is misschien wat er met Elizabeth gebeurde toen ze vanuit haar pas verkregen moederschap op een nieuwe manier zag wat God met haar voor ogen had.

Naarmate de jaren verstrijken, in het ritme van onze overgave en ons tegenstribbelen, laat de Heer ons de verschillende diepten van zijn mysterie zien. Hij wil ons heel hoog brengen, als in een spiraal die langzaam in cirkels opstijgt. We kunnen ook níet opstijgen en in horizontale cirkels blijven ronddraaien, of we kunnen ook weer diep naar beneden vallen of helemaal uit de spiraal wegdraaien en de omgang met onze schepper verwaarlozen …, maar Hij houdt niet op in zijn pogingen om ons te bereiken: Hij heeft een plan van uitverkiezing en rechtvaardiging, van heiliging en verheerlijking (vgl. Rom 8,28-30).

HET HERDENKINGSGEBED STELT ALLE GOEDE DINGEN DIE GOD AAN ONS HEEFT GEDAAN OPNIEUW TEGENWOORDIG

Zoals zoveel auteurs beschrijft de heilige Jozefmaria dat proces met enorm veel realisme en schoonheid. De ziel gaat “naar God, als een stuk ijzer dat door de magneet wordt aangetrokken. Zij begint Jezus op een effectieve manier lief te hebben, met een lieflijke ontroering.”[2] Als wij de mysteries van het goddelijk kindschap overwegen, onze vereenzelviging met Christus, onze liefde voor de wil van de Vader, ons verlangen om medeverlossers te zijn …, en we voelen aan dat dat alles een gave van de Heilige Geest is, dan kunnen we beter inschatten wat we aan Hem te danken hebben. En dan groeit onweerstaanbaar onze dankbaarheid. We gaan openstaan voor zijn ingevingen, die veel frequenter zijn dan we denken: “Het zijn, althans het kunnen heel goed zijn, de gewone verschijnselen van onze ziel: een liefderijke dwaasheid die ons leert lijden en leven.”[3]

Zo ontdekken wij vol verwondering de onmetelijkheid van de liefde die we gedurende ons hele leven van God hebben ontvangen: dag na dag, jaar na jaar... al in de schoot van onze moeder! “Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad, en Hij heeft zijn Zoon gezonden om door het offer van zijn leven onze zonden uit te wissen” (1 Joh 4,10). We ontdekken overweldigd dat we ondergedompeld zijn in een fascinerende, zorgzame, ontwapenende liefde. Zo gebeurt het met Elizabeth: “Dit heeft de Heer voor mij gedaan toen het Hem behaagd had mijn schande bij de mensen weg te nemen” (Lc 1,25). Na jaren van duisternis wordt ze er zich van bewust oneindig bemind te worden door degene die de bron is van alle liefde; en dat op een manier die ze niet verdient, evenmin ten volle kan begrijpen en er helemaal niet aan kan beantwoorden “Waaraan heb ik het te danken, dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt?” (Lc 1,43). Hoe is het mogelijk dat God zoveel van mij houdt? En ook, met enige verwarring en berouw: hoe kan het dat ik dat niet eerder heb beseft? Waar had ik mijn gedachten?

Ieder goed gebed bereidt ons hart voor om te weten wat we moeten vragen (vgl. Rom 8,26), en om te ontvangen wat we vragen. Een beetje liefde voor God in elk detail van vroomheid, groot of klein, vergemakkelijkt de weg. Dat moment komt dichterbij door in de omgang met Jezus Hem vol genegenheid bij zijn naam te noemen en Hem zonder schaamte onze liefde te tonen. We moeten volhouden en direct beantwoorden aan de kleine aanrakingen van zijn liefde. “Ons in een gedenkend gebed de mooie, grootse dingen te binnen brengen die de Heer in het leven van ieder van ons heeft gedaan, doet het christelijk hart veel goed.”[4] Daarom raadde de heilige Jozefmaria in zijn prediking altijd aan: “Laat ieder van ons eens nadenken over wat God voor hem heeft gedaan.”[5]

God is alles en dat is voldoende

Heel vaak zal Elizabeth hebben teruggedacht aan wat de Heer aan haar had gedaan. Hoe was haar leven veranderd! En hoe stoutmoedig moet ze zijn geworden! Vanaf dat moment krijgt haar hele gedrag een bijzondere rijkdom. Ze verbergt zich maandenlang uit bescheidenheid, zoals de profeten deden, om met gebaren het goddelijk handelen te symboliseren (vgl. Lc 1,24); ook ziet ze helderder in wat ze moet doen om zijn plannen te volgen: “Nee! Hij moet Johannes heten.” (Lc 1,60). Ze is ook in staat om het werk van God in haar nicht Maria aan te voelen: “Zalig zij die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is” (Lc1,45). Elizabeth handelt als iemand die met haar hele hart met God omgaat.

Net zo moet er in ons gebed liefde en strijd zijn, lofprijzing en eerherstel, aanbidding en smeekgebed, gevoel en verstand. We moeten alle toetsen durven aanslaan, het hele kleurenpalet durven gebruiken, want we hebben nu begrepen dat het er niet om gaat iets na te leven, maar om met ons hele hart te beminnen. Onze vroomheidsoefeningen, de personen, de bezigheden van elke dag… zijn hetzelfde als voorheen, maar ze worden niet meer op dezelfde manier beleefd. Zo wordt onze vrijheid van geest vergroot, het is dit vermogen en deze houding om uit liefde te handelen, in het bijzonder door bereid te zijn dat te doen wat God in een concrete situatie van ons verwacht.[6] Wat zich eerder voordeed als een lastige verplichting, wordt een gelegenheid om de Liefde te ontmoeten. Het blijft moeite kosten ons te overwinnen, maar nu worden deze inspanningen met vreugde verricht.

HET GEBEDSLEVEN LIET DE HEILIGE ELIZABETH GOD ONTDEKKEN ACHTER DE DAGELIJKSE GEBEURTENISSEN

Tegenover de onmetelijkheid van de ontdekte liefde en onze armzalige menselijke beantwoording barst ons hart uit in een diep gebed van genoegdoening en eerherstel; er komt een verdriet op dat voortkomt uit onze eigen zonden en dat ons beweegt tot een persoonlijk berouw. De overtuiging groeit dat “God alles is, en ik niets ben. En dat is genoeg voor vandaag.”[7] Zo kunnen wij veel beschermende laagjes van ons afgooien die ons contact met Hem bemoeilijken. Er ontstaat ook een oprechte, diepe en expliciete dankbaarheid jegens de Heer, die verandert in aanbidding, wanneer we “Hem erkennen als God, als Schepper en als Verlosser, als Heer en Meester van al wat bestaat, als oneindige en barmhartige Liefde”.[8] Daarom is het goed, alle sleutels tot ons hart te gebruiken, zodat ons gebed veelzijdig en verrijkend is en het niet volgens versleten kaders verloopt; of ons gevoel er nou wel of niet bij meespeelt, want wat we van God smaken, is nog niet God: Hij is oneindig veel groter.

Rubén Herce


[1] Paus Franciscus, Homilie op het Hoogfeest van Corpus Christi, 19-6-2014.

[2] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr.296.

[3] Ibid., nr. 307.

[4] Paus Franciscus, Homilie in Santa Marta, 21-4-2016.

[5] Vrienden van God, nr. 312.

[6] Van de Vader, Brief 9-1-2018, nr. 5.

[7] Heilige Johannes XXIII, Il giornale dell’ anima, 1964.

[8] Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 2096.

Foto door: Anne Nygard on Unsplash