De blijdschap en het bovennatuurlijk en menselijk optimisme zijn te verenigen met vermoeidheid, met pijn, met tranen - wij hebben tenslotte een hart -, en met moeilijkheden in ons geestelijk leven of in het apostolaat.
Hij, perfectus Deus, perfectus Homo, volmaakt God, volmaakt Mens, bezat alle geluk van de hemel, maar wilde vermoeidheid, uitputting, tranen en verdriet ervaren..., opdat wij begrijpen dat we heel menselijk moeten zijn, als we heel bovennatuurlijk willen zijn.
De Smidse, 290
Als we moe worden —van het werk, de studie, apostolische activiteiten— als de hemel betrekt, dan moeten we onze blik opslaan naar Christus. Naar Jezus, die goed is, naar Jezus die moe is, naar Jezus die honger en dorst heeft. Heer, wat laat Gij U gemakkelijk begrijpen! Wat maakt U het ons gemakkelijk U te beminnen! U toont uzelf als een van de onzen, geheel aan ons gelijk behalve in de zonde, opdat we voelen, dat wij met uw hulp onze kwade neigingen kunnen overwinnen en al onze fouten te boven kunnen komen. Vermoeidheid, honger, tranen; Het is allemaal van geen belang. Christus heeft ook vermoeidheid gekend, Hij heeft honger gehad, Hij heeft dorst gehad, Hij heeft geweend. Het enige dat van belang is, is de strijd —een gevecht dat we graag aangaan, want de Heer is steeds aan onze zijde— om de wil te volbrengen van de Vader die in de hemel is (vgl. Joh 4, 34).
Vrienden van God, 201