“Deze mannen brengen onze stad in rep en roer. (…) Zij verkondigen zeden en gebruiken die wij als Romeinen niet mogen overnemen of volgen.” (Hand. 16:20). De prediking van Paulus en Silas werd onderbroken door een groeiend tumult dat eerst leidde tot een openbare oproer, gevolgd door geseling en gevangenschap. Dit is slechts een van de vele episodes in de Handelingen van de Apostelen die de vijandigheid illustreren die de prediking van het Evangelie vanaf het begin uitlokte.
De apostelen en de eerste christenen werden herhaaldelijk gevangen genomen, vernederd en mishandeld. Maar wat het meest opvalt is de kalmte van hun reactie. In deze scène, terwijl Paulus en Silas, gekneusd door de geseling, opgesloten zitten in een kerker, verdoofd en nog steeds niet bekomen van de publieke vernedering, waren ze rond middernacht in gebed en zongen Gods lof, terwijl de gevangenen naar hen luisterden(Hand 16:25). Hun reactie is vergelijkbaar met die van de apostelen in Jeruzalem, na een volstrekt willekeurige geseling: Zij verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren smaad te lijden omwille van de Naam.(Hand 5:41).
De geschiedenis van het christendom kent veel mannen en vrouwen, jong en oud, die lijden verdroegen met een diepe innerlijke vreugde. Vanuit menselijk perspectief is dat nogal verbijsterend. Deze houding zou altijd verbazingwekkend zijn, maar vooral in samenlevingen die het christendom nooit gekend hebben of het uit het oog verloren zijn.
Onze tijdgenoten drukken soms dezelfde verbazing uit die we zien in een brief aan Diognetus uit de 2de eeuw: “Zij [christenen] geven blijk van een bewonderenswaardige en opvallende manier van leven.” Een van de vele aspecten van het leven van de eerste christenen die in contrast stonden met de omringende cultuur was hun houding tegenover plezier en pijn, hun reactie op lijden en hun bereidheid om offers te brengen: “Zij worden ter dood gebracht en komen weer tot leven. [...] Ze worden beschimpt en zegenen; ze worden beledigd en vergelden de belediging met respect; ze doen goed, maar worden gestraft als boosdoeners; en als ze met de dood worden gestraft, verheugen ze zich alsof ze leven krijgen...”.[1] De manier waarop ze het leven in het lijden vonden, tartte elk begrip. Net als het kruis van Christus leek deze manier van kijken en leven waanzin: voor de Joden een aanstoot, voor de heidenen een dwaasheid, maar voor hen die geroepen zijn, joden zowel als heidenen, is Hij Gods kracht en Gods wijsheid. (1 Cor 1:23-24).
Uitdaging en kans
De lucht die we vandaag de dag in veel delen van de wereld inademen is doordrongen van hedonisme, misschien nog wel meer dan in de grote steden van het Romeinse Rijk. Goed wordt vaak gereduceerd tot wat plezier brengt en kwaad tot wat pijn doet. Ook vandaag de dag zijn er mensen die een stoïcijnse houding aannemen, die vechten voor meer zelfbeheersing en veerkracht bij tegenslagen, maar hun onderliggende visie is nog steeds gericht op plezier en pijn, met weinig aandacht voor wat daarbuiten ligt. Dit standpunt komt voort uit verschillende factoren: in een groot deel van de wereld zijn de mogelijkheden om comfortabel te leven verveelvoudigd, plezier en vermaak zijn altijd binnen handbereik en pijnbestrijding is effectiever dan ooit. Dit zijn overwegend positieve ontwikkelingen, zonder twijfel, en toch hebben ze, net als elke verandering in de manier waarop we de wereld ervaren, invloed op de manier waarop het christelijk leven zich ontwikkelt. In deze context kan de bereidheid om te lijden voor Christus of het geloof dat vreugde zijn “wortels heeft in de vorm van het kruis”[2] schokkend lijken, of op zijn minst moeilijk te begrijpen. Dit alles vormt zowel een uitdaging als een kans.
De uitdaging is dat zij die in de wereld dicht bij God willen leven aan hetzelfde worden blootgesteld als hun leeftijdsgenoten. De heersende stroming zou hen er bijvoorbeeld toe kunnen brengen om de boodschap van Jezus te herinterpreteren of af te zwakken. In de kern is dit de verleiding van een goedhartig christendom, zonder het kruis. Toch blijven de woorden van Jezus geldig: Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie, zal het redden. (Mk 8:34-35); Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen: maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. (Jn 12:24). Sterker nog, “Een christendom zonder kruis is een werelds christendom en toont zich onvruchtbaar.”[3] De weg om in Christus te leven en dat leven met anderen te delen loopt via het kruis. Zoals met zoveel andere aspecten van ons geloof, vinden we ook hier een paradox: “om te leven moeten we sterven.”[4]
Maar een hedonistische omgeving biedt ook kansen. Het opvallende gedrag van christenen in zo'n omgeving opent de deur naar gesprekken over de reden van hun hoop (cf. 1 Pt 3:15). Dit is hoe de evangelisatie in de eerste eeuwen vooruitging: het is alsof het contrast met de duisternis, het licht van Christus helderder deed schijnen. Wanneer vandaag de dag een christen leeft met een geest van opoffering en het kruis kalm omarmt, is dat onvermijdelijk een uitdaging voor zijn tijdgenoten. Hun manier om lijden te ervaren - zonder drama, zonder anderen te belasten - is aantrekkelijk, zoals Jezus' geduld en zachtmoedigheid (cf. Mt 11:28-30). Vroeg of laat roept het vragen op die leiden tot gesprekken over geloof: hoe komt het dat christenen het lijden met zo'n kalmte verdragen? Waarom komen ze er niet tegen in opstand? Waar komt hun vreugde vandaan? Hoe kunnen ze afstand doen van sommige goede dingen in het leven, als ze ervan genieten zoals ieder ander? Wat heeft dit alles te maken met de christelijke God? Wat voor verschil maakt hun offer voor de wereld?
Het enige antwoord: Christus
Al deze vragen, die soms ook in de harten van christenen opkomen, hebben uiteindelijk “maar één echt antwoord, een definitief antwoord: Christus aan het kruis."[5] De reden waarom christenen bereid zijn tegen hun verlangens in te gaan, te vasten en offers te brengen voor anderen; de reden waarom ze in staat zijn het lijden met vreugde te dragen, zonder er al te veel van te maken, is dat ze weten dat, op een mysterieuze maar daadwerkelijke manier, Jezus' passie zich blijft ontvouwen door de geschiedenis heen. “In het leven van de Kerk, in haar moeilijkheden en beproevingen, blijft Christus, in de krachtige woorden van Pascal, in doodsangst tot het einde van de wereld.”[6]
Jezus “lijdt nu nog steeds in zijn ledematen, in de hele mensheid die de aarde bevolkt en waarvan Hij het Hoofd is, de eerstgeborene en de Verlosser.”[7] Als christenen dit ten diepste begrijpen, is het niet meer dan logisch dat ze de Heer niet alleen willen laten met het gewicht van het kwaad en het lijden in de wereld. Hun bereidheid om te lijden komt dus niet voort uit een puriteins moralisme dat plezier met argwaan bekijkt; noch is het slechts een ascetische keuze of een stoïcijnse benadering. Het is, in de waarste zin van het woord, compassie (van het Latijnse com-passio, “lijden met”): een perceptie van het lijden dat Jezus' hart doorboort en een verlangen om Hem te vergezellen, om ons hart af te stemmen op Zijn hart. Zoals Sint Paulus zegt, Op het ogenblik verheug ik mij dat ik voor u mag lijden en in mijn lichaam aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van zijn lichaam, dat is de Kerk. (Kol 1:24).
De heilige Ignatius van Antiochië uitte hetzelfde verlangen rond het jaar 110, op weg naar zijn martelaarschap: “Staat mij toe mijn God in het lijden na te volgen. Hij in wie God woont, moge begrijpen wat ik verlang, laat hij medelijden met mij hebben, want hij weet wat mij kwelt.” Deze heilige zette de visie van de wereld op het leven en de dood op zijn kop: “Verhindert mij niet te leven, verlangt niet dat ik sterf. Offert mij, die naar God verlangt, niet op aan de wereld, verleidt hem niet met het materiële...”[8] Nogmaals, het is dezelfde geest die Paulus ertoe bracht om te overwegen: ik beschouw alles als verlies, want mijn Heer Christus Jezus kennen gaat alles te boven. Om Hem heb ik alles prijsgegeven. Om Christus houd ik alles zelfs voor vuilnis, als het erom gaat Hem te winnen en één te zijn met Hem (Phil 3:8-9). Als we moeten lijden en goede dingen moeten loslaten om bij Jezus te zijn, dan zullen we dat doen; niet omdat deze dingen op zichzelf waardeloos zijn, maar omdat ze boven Jezus verkiezen zou zijn als het zoeken naar parels in een riool.
Bloeddruppels
Opoffering - of er nu voor gekozen wordt wanneer de Heer het vraagt, of aanvaard wanneer Hij het toestaat, maar altijd uit liefde - wordt op een werkelijk christelijke manier beleefd vanuit het hart van Christus, dat wil zeggen, met dezelfde gezindheid welke ook Jezus bezielde (Fil 2:5). Als we “met Hem mee willen voelen”, die compassie met Hem willen ervaren, dan kan het overwegen van de passie van de Heer een grote hulp zijn. Wat voelt Jezus op het kruis? Onder de vele inzichten die zo'n overdenking kan bieden, kunnen we opmerken dat Christus' hart van nature terugdeinst bij het vooruitzicht van pijn, maar dat Hij die toch vrijwillig aanvaardt als een daad van liefde, met de hoop op de opstanding. Jezus geeft zichzelf, in het vertrouwen dat niets van wat Hij zal lijden verspild is, dat geen van zijn inspanningen tevergeefs zijn; dat het kruis zal worden omgevormd tot de boom des levens.
Jezus zweette bloed bij het naderen van de passie, een fysiologische reactie die zeer zelden voorkomt in situaties van extreme stress of angst. Het menselijk hart van Jezus onthult op dat moment zijn perfecte gevoeligheid; Hij ziet lijden en kwaad voor wat ze werkelijk zijn: iets weerzinwekkends. Ook al lijkt dit vanzelfsprekend, toch is het goed om te onthouden dat Jezus het lijden en het kruis niet omwille van zichzelf koos; Hij aanvaardde ze vrijwillig als de “prijs van onze verlossing.”[9] In zijn gebed tijdens Zijn doodsstrijd vraagt Jezus zijn Vader: “Als het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan.” (Mt 26,39), waarmee Hij ons laat zien dat het goed is om te proberen het lijden te vermijden. Maar toch: niet zoals Ik wil, maar zoals Gij wilt, voegt Hij eraan toe; want in het licht van Gods liefde is het niet alleen goed om het kruis te aanvaarden, maar zelfs om het te omhelzen.
Als onze Heer angst voelde op de vooravond van zijn passie (vgl. Mt 26,37-38), dan zou het ons niet moeten verbazen dat ons hart iets soortgelijks voelt wanneer we geconfronteerd worden met pijn of opoffering. Natuurlijk is deze weerstand niet alleen extern; soms kunnen we het schandaal van het kruis in onszelf voelen. De zonde is een open wonde in de wereld en in onze natuur, een wonde die zo echt is dat hij een oprecht verzet opwekt, niet alleen tegen pijn, maar zelfs tegen goedheid, liefde en het Koninkrijk van God....[10] Bevrijding van zonde gebeurt niet zonder een pijnlijke strijd: in deze wereld, in ons leven, zegeviert goedheid niet moeiteloos. Daarom is de liefde van God, de zuivere liefde die gewonde liefde kan genezen, op mysterieuze wijze verbonden met het lijden. De heilige Teresa van Calcutta begreep dit goed: “Liefde vraagt offers. Maar als we liefhebben tot het pijn doet, zal God ons zijn vrede en vreugde geven... Lijden op zich is niets, maar lijden gedeeld met de passie van Christus is een wonderbaarlijk geschenk”.”[11]
In Getsemane voelde Jezus in zijn vlees die menselijke weerstand tegen de verlossende wil van de Vader. Maar hoewel Hij er van nature tegenop zag, onderging Jezus het kruis niet tegen Zijn wil; Hij aanvaardde het vrijwillig...: Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf. (Jn 10:18). De passie en het kruis waren het resultaat van de vrijwillige verloochening van Christus door de gezagsdragers van zijn tijd, een weerspiegeling van de weerstand van het menselijk hart tegen Gods liefde, een weerstand die nog steeds zichtbaar is in de herhaaldelijke martelaren in de geschiedenis van de Kerk, zelfs tot op de dag van vandaag. Toch verandert Jezus deze vrije beslissing van zijn tijdgenoten in een daad van liefde: Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt (Lk 22:19). Jezus weet dat deze daad van zelfgave nodig is om liefde weer mogelijk te maken in de wereld: Hij moet ons liefhebben tot het einde toe (vgl. Joh 13,1); Hij moet al onze haat, onze onverschilligheid, onze ellende omarmen... Die omhelzing begon een “liefdevolle transformatie”[12]] die van ons een antwoord vraagt, een “ja” tegen het kruis. Alleen zo kunnen ons persoonlijke verhaal en dat van de wereld samen met Hem de verrijzenis ingaan.
[1] Brief aan Diognetus, nrs. 5-6.
[2] Heilige Jozefmaria, De Smidse, nr. 28; Christus komt langs, nr. 43.
[3] Paus Franciscus, homilie, 14-IX-2021.
[4] Heilige Jozefmaria, De Weg, nr. 187.
[5] Heilige Jozefmarie, Christus komt langs, nr. 168.
[6] Benedictus XVI, homilie, 18-IX-2010. Cf. Pascal, Pensées, 553, ed. Brunschvicg. Augustinus predikte enkele eeuwen eerder hetzelfde: “Christus is nu verheven boven de hemelen, maar hij lijdt op aarde nog steeds alle pijn die wij, de leden van zijn lichaam, moeten dragen” (Preek over de Hemelvaart van de Heer, ‘Niemand is ooit opgevaren naar de hemel, behalve degene die uit de hemel is neergedaald’. op vatican.va).
[7] Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 168.
[8] Heilige Ignatius van Antiochië, Brief aan de Kerk van Rome, hoofdstuk 6.
[9] Heilige Agustinus, Uiteenzetting over Psalm 20, 11,8. Cfr. 1 Pt 1:18-19; 1 Co 6:20; Is 53:5.
[10] Vgl. Rm 5:12-17; 8:1-13.
[11] Heilige Teresa van Calcutta, citaat Brian Kolodiejchuk (ed.) Come Be My Light, Rider, New York, 2006, pg. 146.
[12] “Greater than your heart: Contrition and Reconciliation,” op opusdei.org