Strijd, nabijheid, missie (2): "De weg al gaande maken"

Voor een christen ligt de hemel altijd om de hoek: het leven is zowel een reis als een bestemming.

“Het leven is een reis, geen bestemming": dit is een van de populairste citaten op internet [1]. Een eenvoudige zoekopdracht levert een eindeloze stroom afbeeldingen en posters op, geschikt voor elke smaak: idyllische landschappen met slingerende paden, een meisje op een schommel, of grafische composities in vintage stijl... Maar wat betekent het eigenlijk, dat het leven een reis is en geen bestemming? Misschien is het gewoon een cliché geworden—een zin die blijft omdat ze ons helpt onze fouten te relativeren? Of omdat ze lijkt te suggereren dat het vooral gaat om dat we leven, en minder om hoe of waarvoor we leven? Staan reis en bestemming dan toch tegenover elkaar? Is het doel, in het bijzonder de bestemming van het leven, niet op elk moment van de reis aanwezig?

Natuurlijk vereisen deze vragen om een rustige benadering. Laten we daarom eerst eens kijken hoe deze bekende slogan—het leven is een reis, geen bestemming—mensen in het dagelijks leven inspireert. Neem bijvoorbeeld de wereld van het hardlopen. Daar is het idee om de reis belangrijker te vinden dan de bestemming bijzonder populair. Veel hardlopers, vooral beginners, starten hun traject met ambitieuze doelen: een bepaalde afstand afleggen, hun conditie verbeteren, of gewicht verliezen. Maar vaak blijken die doelen in de praktijk moeilijker te behalen dan verwacht. Een hardloper verwoordde zijn ervaring als volgt:

"Dag na dag faalde ik in mijn opzet. Het werd steeds weer duidelijk dat hardlopen niets voor mij was. Elke wedstrijd werd ik met mijn neus op de feiten gedrukt: ik kon het niveau nog steeds niet aan. Wat ik in het lopen echter niet doorhad, was iets wat ik wél van reizen had geleerd: het belangrijkste is om van de reis te genieten. [...] Ik begon in te zien dat elke race een geschenk is. Elke wedstrijd is een kans om te zijn waar je wilt zijn. Dat besef veranderde het hardlopen. Ontkennen van het plezier dat ik voelde, daar hield ik mee op. Ik stopte met het opeenstapelen van mislukte dagen. Ik begon meer “in het moment” te leven en zag elke wedstrijd als een gelegenheid om te waarderen wat er voor me lag."[2]

Deze hardloper was een belangrijke les aan het leren—een les die ieder van ons kan toepassen op de reis van het leven. Vanuit het geloof weten we dat onze bestemming op elk moment van de reis gestalte krijgt. De christelijke roeping is immers een uitnodiging om hier en nu, onderweg op aarde, al helemaal van God en voor God te leven. En later, in de hemel, zal Hij uiteindelijk “alles in allen” zijn (1 Kor 15,28). Daarom kon de heilige Jozefmaria zeggen: “Het geluk van de hemel is weggelegd voor de mensen die op aarde gelukkig weten te zijn.”[3]

Toch is deze vreedzame vereniging van reis en bestemming niet gemakkelijk te bereiken. Je zou kunnen zeggen dat het het werk is van een heel mensenleven. En het leven is tegelijk kort én lang. Zoals bij die hardloper, kan het ook bij ons gebeuren dat we, kijkend naar het einddoel en dan weer naar onze huidige plek op de weg, ontmoedigd raken. De afstand die nog rest kan verlammend werken, ons de moed ontnemen om verder te gaan. Maar Jezus waarschuwt ons juist voor deze verleiding: «Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden. Maakt u dus niet bezorgd voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed.» (Mt 6,33-34). Wanneer het Koninkrijk van God—de roeping tot heiligheid—de eerste plaats krijgt, wordt elke stap op de weg een kans om te zijn waar je hoort te zijn, en met wie je wilt zijn. Vanuit dat perspectief is de hemel nooit veraf. Het leven is dan niet óf een reis óf een bestemming. Het is allebei.

Laten we eens stilstaan bij enkele aspecten van onze reis naar de hemel. Allereerst is er de diepe zekerheid dat we niet alleen op weg zijn: God zelf is onze metgezel en vriend. Ten tweede worden we uitgedaagd om ontmoediging te overwinnen. Dat doen we door te leren een positieve wending te geven aan je grenzen en zonden. Tot slot is er de overtuiging dat leven in het heden de beste weg is naar het ware geluk—zowel hier op aarde als straks in de hemel.

Wandel nederig met je God

In het Oude Testament staat het korte boek Micha vol met bestraffende profetieën. Door zijn profeet klaagt God de Samaritanen aan wegens hun afgoderij, wijst Hij zijn volk op hun lege, uiterlijke vormen van aanbidding, en kondigt Hij—voor het eerst—de val van Jeruzalem aan. Maar dat is niet alles: zijn boodschap is ook een verkondiging van hoop en verlossing. Micha's missie is niet alleen om het kwaad te veroordelen, maar ook om het volk eraan te herinneren dat God heel dichtbij is: «Jahwe heeft u gezegd wat goed is, mens, en wat Hij van u verlangt: Hij wil niets anders dan dat gij u houdt aan het recht, dat gij de trouw eerbiedigt, en u tegenover uw God ootmoedig gedraagt.» (Mi 6,8)

De Heilige Geest—want Hij is het die door de profeten spreekt—nodigt ons niet uit om naar een verre God toe te lopen, alsof Hij ergens aan het einde van een lange weg op ons wacht. Nee, Hij roept ons op om samen met God te wandelen. God vergezelt ons in alles. Hij is betrokken bij elk aspect van ons leven: wat we denken, waar we naar kijken, wat we zeggen, wat we verlangen: "Jezus Christus—God en Mens—begrijpt mij en zorgt voor mij, want Hij is mijn Broer en mijn Vriend."[4]

Wandelen met God betekent dat ik alle momenten van mijn leven—groot en klein—met Hem deel. Dat ik alles met Hem bespreek, naar Hem luister, en me openstel voor wat Hij van mij vraagt, ook als dat onverwacht is. Het betekent aanvaarden dat Hij me kan leiden over paden die ik nooit zelf zou hebben gekozen of zelfs maar had kunnen bedenken. Wie met een vriend wandelt, is bereid om zowel te spreken als te luisteren. Zo wandelden ook de leerlingen van Emmaüs. Ze wisten niet wie de vreemdeling was die zo aandachtig naar hen luisterde en met zoveel kracht tot hen sprak. En toch: ze wandelden met hun Broeder en hun Vriend—met God zelf. En God opende voor hen nieuwe, onverwachte horizonten. (Lc 24,13-35). «Heer, hoe groot zijt Gij altijd! U ontroert me echter, wanneer Gij U aan ons gelijk maakt om ons te volgen, ons te zoeken, in ons dagelijks gezwoeg. Heer, verleen ons de eenvoud van geest, de heldere blik, de klaarheid van verstand die het mogelijk maken U te begrijpen, als U zonder enig uiterlijk teken van uw heerlijkheid komt.»[5]

God wil ook dat we nederig met Hem wandelen. Wat betekent dit? Hijzelf stelt het ons voor in een van de kortste gebeden in het Psalter: «Heer, niet verheft zich mijn hart, mijn ogen vermeten zich niet. Ik begeef mij niet in wat te groot is, te wonderbaarlijk voor mij. Neen, bedaren liet ik, verstillen mijn ziel als een kind bij zijn moeder geborgen; als dat kind zo voel ik mijn ziel.» (Ps 131,1-2). Nederig wandelen met God betekent werken zonder te streven naar resultaten of successen die buiten mijn macht liggen—of die misschien helemaal niet bij mij passen. Het is leren tevreden zijn met wat ik heb, met wat God mij geeft, met wat het leven op mijn pad brengt. En dát beleven... met volle intensiteit. De paradox is juist deze: wanneer we nederig met God wandelen, blijken we tot veel grotere dingen in staat dan we ooit hadden durven denken. «Heb je niet gezien hoe Jezus’ ogen glansden, toen de arme weduwe in de tempel haar bescheiden aalmoes offerde? - Geef jíj Hem wat je geven kunt».[6]

Gebruik je fouten om te groeien

«Juist omdat de genade onze natuur aanneemt, maakt ze ons niet in een handomdraai tot supermensen”, schrijft de Paus. «Zo’n bewering zou een blijk van te groot vertrouwen in onszelf zijn.»[7] De kwetsbaarheid, de moeilijkheden, de vergissingen – ze maken eenvoudigweg deel uit van de levensweg. Deze realiteit aanvaarden betekent niet dat we ons erbij neerleggen of ons verzoenen met zonde; het betekent gewoon dat we onze beperkingen en ons eigen tempo accepteren, en ook dat van de werkelijkheid.

Maar onze trots laat dat maar moeilijk toe. De duivel weet dat ook, en hij beperkt zich er niet toe ons te verleiden om ons van God weg te trekken. Zodra hij daarin geslaagd is, probeert hij bovendien nog ‘op het gevallen paard te slaan’. Hij maakt gebruik van onze zonden en onze kwetsbaarheid om ons te ontmoedigen, want hij weet dat dat een doeltreffende manier is om ons te doen afhaken op onze levensweg. Daarom moeten we leren om onze valkuilen en kleinheid om te keren in iets positiefs — om er lessen uit te trekken, wijsheid en groei. Dat klinkt misschien vreemd, maar het is één van de belangrijkste en meest fundamentele principes van de innerlijke groei. De grote geestelijke meesters hebben dat al eeuwenlang zo begrepen.

Er zijn mensen, schrijft een van hen, die “zich regelmatig verbazen over hun fouten, verontrust raken, zich schamen; ze worden boos op zichzelf en eindigen ontmoedigd . Dit zijn even zovele gevolgen van eigenliefde, gevolgen die veel schadelijker zijn dan de fouten zelf.”[8] Die laatste zin is opvallend. Schaamte, innerlijke onrust en ontmoediging die ons overvallen wanneer we onze grenzen en mislukkingen onder ogen zien, doen veel kwaad. Ze verwijderen ons van God en maken ons juist kwetsbaar voor zonde—ironisch genoeg precies datgene wat ons in eerste instantie ontmoedigde. Het is een vicieuze cirkel die ons belemmert om ons met God te verzoenen, om Hem onder ogen te komen en eenvoudigweg te zeggen: "Het spijt me. Vergeef me, Heer."

Soms kunnen we onszelf niet vergeven. Misschien komt dat doordat we meer gehecht zijn aan ons eigen ideaalbeeld van volmaaktheid dan aan God zelf. Dan ontbreekt het ons aan de nederigheid om opnieuw te beginnen. “Je moet nooit de moed verliezen, hoe vaak je ook valt; je moet tegen jezelf zeggen: ‘Al val ik twintig keer, honderd keer per dag, ik zal elke keer weer opstaan en mijn weg vervolgen.’ Wat maakt het immers uit of je onderweg bent gevallen, als je het einde maar haalt? God zal het je niet kwalijk nemen.”[9] Het belangrijkste is dus dat we steeds opnieuw opstaan en de weg hervatten—hoe vaak dat ook nodig is. Berouw over onze zonden kan een springplank worden die ons opnieuw in de armen van God brengt: «Laat misstappen en nederlagen ons niet meer van Hem scheiden. Evenals het zwakke kind dat zich vol berouw in de stevige armen van zijn vader werpt, zullen wij, jij en ik, ons vastklampen aan het juk van Jezus. Slechts dit berouw en deze nederigheid zullen onze menselijke zwakheid omzetten in goddelijke kracht.»[10]

Leef in het heden

De enige manier om onze levensweg af te leggen, is stap voor stap. Niemand beklimt een berg in één sprong — zeker niet als het om een hoge top gaat. Soms is er eerst een periode van training en gewenning nodig. We zullen in etappes moeten reizen, af en toe kamperen, onze krachten herwinnen met een goed gekozen uitrusting, en intussen genieten van het gesprek en het landschap, dat bij elke stap verandert. Kortom, we moeten ons richten op wat hier en nu is — of met andere woorden: leren leven in het moment.

Leven in het heden betekent dat ik het huidige moment erken als het enige waarin ik Gods genade kan ontvangen en Zijn wil kan volbrengen. De vijand weet dat maar al te goed, en daarom zal hij er alles aan doen om ons zo ver mogelijk van ons hier en nu weg te trekken — door ons te kwellen met een verleden dat ons teleurstelt, of met een toekomst die ons angst inboezemt; of door ons te verliezen in gedachten over wat had kunnen zijn, of wat misschien nog zal gebeuren. En als hij daarin slaagt, dan begint onze liefde al af te koelen — want liefde leeft enkel in het heden.[11]

Leven in het heden betekent niet dat we het verleden en de toekomst negeren, maar dat we ze op hun juiste plaats zetten. Vrede hebben met het verleden — verzoend zijn met God en met anderen… en ook met onszelf, door te aanvaarden wie we zijn en wie we geworden zijn. En vrede hebben met de toekomst, omdat God wel degelijk meeleeft met onze plannen en dromen, maar ons toch vooral in innerlijke rust wil zien. In manibus tuis tempora mea, zegt een andere psalm. In uw handen ligt mijn tijd, mijn leven (cfr. Ps 31,15). Met de heilige Jozefmaria kunnen we bidden: «In uw handen laat ik het verleden, het heden en de toekomst…».[12] Aanvaarding en overgave scheppen het klimaat waarin we het heden met rust én met intensiteit kunnen beleven.

Vertrouwen op onze Vader God brengt ons ertoe om ons «als kinderen van God altijd op ons gemak te voelen. Als kinderen van God durven we met vrijheid na te denken en besluiten te nemen. We treden pijn en lijden tegemoet met de sereniteit van de kinderen van God. We genieten van de schoonheid zoals een kind van God dat doet.»[13] Die soepelheid van een kind van God betekent: leven in het hier en nu, aandachtig voor wat Hij op dit moment van mij vraagt — werken, rusten, bidden, troosten, lachen…Er is «een tijd voor alle dingen» (Prediker 3,1), en de beste manier om juist te handelen is elk moment te beleven met de Heer: «En al wat gij doet in woord of werk, doet alles in de naam van Jezus de Heer, God de Vader dankend door Hem.» (Kol 3,17). Als we dit voortdurende gesprek met God cultiveren, zullen we gemakkelijker herkennen wat ons afleidt en van de weg doet afwijken: momenten van verstrooiing met de telefoon of in onze fantasie, sombere gedachten, verstrooidheid, «was-ik-maar-mystiek»[14] … Dan kunnen we des te makkelijker terugkeren naar die beproefde en ware weg naar heiligheid, die bestaat in doen wat je moet, en je helemaal geven aan wat je doet.[15]

In het heden leven stelt ons in staat om dankbaar te zijn voor wat we hebben en daardoor ook echt van het leven te genieten. Wederom: «het geluk van de hemel is weggelegd voor de mensen die op aarde gelukkig weten te zijn».[16] Het echte geluk komt voort uit het besef dat ik hier en nu bemind ben door mijn Vader God, en dat Hij mij elke dag opnieuw met gaven overlaadt. Wanneer we ons te veel zorgen maken over mislukkingen uit het verleden of over gevaren die in de toekomst zouden kunnen opduiken, zijn we minder in staat om het goede te zien dat ons in het huidige moment wordt aangeboden. Daarom is het zo waardevol om elke dag — in ons gebed, en misschien ook bij het gewetensonderzoek — tijd te nemen voor dankbaarheid. Hoe heeft God mij vandaag bemind? Voor welke concrete dingen kan ik Hem vandaag danken?

Volhard tot het einde

«Door standvastig te zijn zult ge uw leven winnen», zegt Jezus (Lc 21,19). Het einde van de weg bereiken is van levensbelang. We dromen er allemaal van om, zoals Paulus, te kunnen zeggen: “Ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop voleind, het geloof bewaard.” (2 Tim 4,7) We zullen dit bereiken door het geloof te behouden, vandaag, op dit moment. Je zou gemakkelijk overweldigd kunnen worden door het vooruitzicht om tien, twintig, veertig, tachtig jaar trouw te zijn. Hoe kan ik zeker weten dat ik die hele weg trouw zal zijn? Het gaat er niet om dat ik nu al zeker weet dat ik me over tientallen jaren niet van God zal afkeren. Het gaat erom dat ik vandaag trouw ben aan de Heer, met de genade die Hij nu geeft. Zo leven we, stap voor stap, de weg van het leven tot het einde.

Christenen erkennen als vanzelfsprekend dat “het leven een reis is, geen bestemming”. We weten dat dit aardse leven niet het eindpunt is. Maar tegelijk beseffen we dat ons ware leven, onze bestemming zich al hier en nu aftekent: “Ons leven is met Christus geborgen in God.” (Kol 3,3) Daarom hebben we nodig: “Dat ons hoofd de hemel raakt, maar dat onze beide benen op de grond staan.”[17] Dat Zijn wil geschiedt “op aarde zoals in de hemel.” En dan, ja— “dan maken we de weg terwijl we gaan”[18], al gaande. Elke stap die we zetten, vormt niet alleen onze reis, maar ook onze bestemming.


[1] Het citaat wordt vaak toegeschreven aan Ralph Waldo Emerson, hoewel er geen geschreven referentie is die het bevestigt.

[2] John Bingham, «Enjoy Your Journey» www.runnersworld.com.

[3] H. Jozefmaria, De Smidse nr. 1005.

[4] H. Jozefmaria, De Smidse nr. 182.

[5] H. Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 313.

[6] H. Jozefmaria, De Weg, nr. 829.

[7] Paus Franciscus, Gaudete et exsultate, nr. 50.

[8] J.-N. Grou, Manuel des âmes intérieures, Luik, 1851, p. 159. «Het ergste is dat je, zoals de heilige Franciscus van Sales opmerkt, soms ontmoedigd raakt en boos wordt omdat je boos bent geworden, ongeduldig omdat je ongeduldig bent geworden. Wat een ramp! Zouden we daarin niet hoogmoed in zijn puurste vorm moeten zien?» (p. 160).

[9] J.-N. Grou, Manuel des âmes intérieures, pp. 160s.

[10] H. Jozefmaria, De Kruisweg, 7de statie

[11] Cfr. C.S. Lewis, Cartas del diablo a su sobrino, cap. 15.

[12] H. Jozefmaria, De Kruisweg, 7de statie, nr. 3.

[13] F. Ocáriz, Pastorale Brief, 28-10-2020, nr. 3.

[14] Cfr. H. Jozefmaria, Gesprekken, nr. 88, 116.

[15] Cfr. De Weg, nr. 815.

[16] De Smidse nr. 1005.

[17] Vrienden van God nr. 75.

[18] «Caminante, no hay camino; se hace camino al andar» (A. Machado, Campos de Castilla, «Proverbios y cantares», XXIX. De heilige Jozefmaria citeert deze vers in zijn Brief 6, nr. 75).

John Paul Mitchell