Strijd, nabijheid, missie (1): Kies het Leven

Dit is het eerste hoofdstuk van een nieuwe serie over de weg naar heiligheid, een avontuur waarin het niet alleen gaat om "jezelf te geven" maar vooral om "jezelf te ontvangen".

The first chapter of a new series on the path to holiness, an adventure in which it is not only about "giving" but, above all, "receiving."

Als een prins. Zo voelde de jongen zich, ondanks zijn jonge leeftijd en zijn bescheiden, versleten kleren, toen hij de kerk binnenstapte en omhuld werd door de levendige muziek van het orgel. “Ik had de indruk dat het orgel mij en mijn kleine metgezellen begroette alsof we prinsen waren,” zou hij vele jaren later zeggen, terugblikkend op zijn jeugd in Canale d'Agordo, een klein dorpje in het noordoosten van Italië. In die jeugdervaring zag Albino Luciani, de latere Johannes Paulus I, het begin van “een eerste intuïtie, die later een overtuigde zekerheid zou worden”: de katholieke kerk “is niet alleen iets groots, maar maakt ook de kleintjes groot”.

Kies het Leven

Deze woorden van de zalige Johannes Paulus I roepen onmiskenbaar de lofzang van Maria in het Magnificat op. Het openingswoord van haar lied betekent groot maken, iemands grootheid bezingen. Maria verheerlijkt God, omdat Hij de kleinen groot maakt: «Hij toont de kracht van zijn arm; slaat trotsen van hart uiteen. Heersers ontneemt Hij hun troon, maar Hij verheft de geringen. Die hongeren overlaadt Hij met gaven, en rijken zendt Hij heen met lege handen.» (Lc 1,51-53).

Maar naast dit lied van Maria heeft Lucas ons ook een uitstorting van het hart van de Heer doorgegeven die men zou kunnen beschouwen als het Magnificat van de Heer. Net zoals Zijn Moeder in Ain Karim jubelde terwijl zij Hem in haar schoot droeg, zo is Jezus nu vervuld van "vreugde in de Heilige Geest" bij het zien hoe God zijn hart tot de kleinen wendt: «Ik prijs U Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kleinen. Ja, Vader, zo heeft het U behaagd. Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand weet wie de Zoon is tenzij de Vader; en wie de Vader is tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren.» (Lc 10,21-22).

Maar wat is het precies dat aan de kleinen wordt geopenbaard? Wat ontdekken zij? Te beginnen met Maria en Jozef, en verder met de apostelen en de vrouwen die de Heer vergezelden, tot de ontelbare christenen door de eeuwen heen… wat is deze openbaring die aan de kleinen wordt toevertrouwd? Wat is het dat hen groot maakt? Een passage uit Deuteronomium kan ons een eerste antwoord bieden. De Heer spreekt tot het hart van zijn volk, met een toon die zowel plechtig als teder is: «Ik houd u vandaag het leven en het geluk voor, maar ook de dood en het ongeluk. (...). Ik neem heden de hemel en de aarde tot getuigen tegen u. Leven en dood houd ik u voor, zegen en vloek. Kies dan het leven, dan zult gij met uw nakomelingen het leven bezitten, door Jahwe uw God te beminnen, naar Hem te luisteren en aan Hem gehecht te blijven. Want daarvan hangt het af, of gij zult leven en of gij lang zult wonen op de grond, die Jahwe aan uw vaderen, aan Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft toegezegd.» (Dt 30,15.19-20).

Het afwisselende gebruik van “u” en “gij” in deze woorden lijkt ons iets essentieels te laten zien: onze Heer richt zich niet alleen tot zijn volk als geheel, maar tot ieder van ons persoonlijk. De keuze voor het Leven wordt immers in het diepst van elk hart bepaald. “Leven”: dat is het woord dat de heilige Jozefmaria met hoofdletters schreef wanneer hij sprak over genade en heerlijkheid, over het Leven met God, hier op aarde en daarna in de hemel. Het is ontroerend om zijn woorden uit juni 1975 te herlezen, uitgesproken slechts enkele dagen voordat hij zelf tot dat eeuwige Leven werd geroepen: “We zijn allemaal hetzelfde Leven van Christus: en er is zoveel te doen in de wereld! Laten we de Heer altijd vragen ons allen te helpen om trouw te zijn, om het werk voort te zetten, om dat Leven te leven, met een hoofdletter, dat het enige Leven is dat de moeite waard is: het andere is niet de moeite waard, het andere gaat weg, zoals water in de handen, het ontsnapt. Dit andere Leven!"[2].

“Kies het Leven”. Met deze krachtige woorden uit Deuteronomium, die in het Evangelie weerklinken in duizend echo’s [3], spreekt de Heer tot ieder van ons: Zie, Ik heb jullie geschapen om te leven, om werkelijk gelukkig te zijn... Kies je voor Mij? Kies je voor het Leven? Dat is precies wat de “kleintjes” hebben ontdekt en wat zij gekozen hebben. Zij begrijpen dat het diepe, oneindige verlangen naar leven dat in hen brandt, zijn oorsprong én bestemming in God vindt. En zij verlangen niets anders. Ze weten dat om waarlijk te triomferen in het leven, om het volle Leven te bereiken, het nodig is zich te laten overspoelen door Gods liefde—en die liefde vervolgens met open handen uit te delen. Over Maria, de zus van Marta, zal de Heer zeggen dat “zij het beste deel heeft gekozen” en dat “het haar niet ontnomen zal worden.” (Lc 10,42). En zijn leerlingen zal Hij met dezelfde tedere zekerheid troosten: «Weest niet bevreesd, kleine kudde: het heeft Uw Vader behaagd u het Koninkrijk te schenken.» (Lc 12,32). De “kleintjes” leven van God; dát is wat hen groot maakt. En dát is heiligheid: leven vanuit God—en, vanuit God, voor de anderen.

Heiligheid is jezelf geven, maar het is nog meer "jezelf ontvangen"

Wanneer we kijken naar het leven van de heiligen—de “kleintjes” die voor het Leven hebben gekozen—is het niet verwonderlijk dat we telkens weer worden herinnerd aan wat hun heiligheid betekende: verzaking, strijd en “vermindering”. Dit is onvermijdelijk, want de heilige verzet zich noodzakelijkerwijs tegen vele ongunstige krachten. Jezus heeft ons de weg gewezen en ons voorspeld dat dit zou gebeuren: «In de wereld leeft gij in verdrukking» (Jn 16,33); «Als ze Mij vervolgd hebben, zullen ze ook u vervolgen» (Jn 15,20); «De satan heeft geëist u allen te ziften als tarwe.» (Lc 22,31). Er is uiteindelijk geen ruimte voor een al te gemakkelijke visie op het christelijke leven—maar dat geldt evenzeer voor elk ander leven op aarde. Opoffering, verzaking en strijd zijn altijd nodig, of men nu streeft naar meer of minder verheven doelen.

«Sluit, terwijl wij strijden —een strijd die tot onze dood zal voortduren— de mogelijkheid niet uit dat de vijanden van buitenaf en van binnenuit zullen aanvallen.»[4]. Het is een onmiskenbaar gegeven: Gods liefde stuit ook in ons op weerstand, omdat zij ons uitdaagt om dingen los te laten. Het betekent afstand doen—van controle over ons leven, van het najagen van iedere gril, soms zelfs van de goedkeuring van anderen. Het betekent het kruis opnemen. “Als wij onszelf in Gods hand stellen, laat Hij ons regelmatig zorgen, eenzaamheid, tegenstand, laster, smaad en hoongelach ondergaan.”[5]. Je verliest zeker veel van wat de wereld “leven” noemt. Maar degene die zijn leven op deze manier verliest, verliest het niet voor niets, maar voor God. «Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil zal het vinden.» (Mt 16,25). De heilige "verliest zichzelf" in God—en juist daarin begint hij “zichzelf te vinden”.

En wat betekent het om "jezelf te vinden" in God? Johannes schrijft in zijn eerste brief: «Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad» (1 Jn 4,10). De Griekse zin staat in een bepaalde tijd, de aorist, wat een soort “open verleden tijd” is. Het is dezelfde tijd die zowel in het Magnificat van Maria als in het Magnificat van Jezus doorklinkt. Wat in al deze gevallen bedoeld wordt zijn “handelingen die de Heer op een permanente manier in de geschiedenis uitvoert” [6], in de geschiedenis van ieder van ons. Johannes zegt dus niet dat God eens en voor altijd van mij heeft gehouden, maar dat God altijd van mij houdt. Elke keer dat ik waarachtig liefheb, is het God die mij liefheeft en die in mij liefheeft. Hier en nu.

Het is dus waar dat de heilige zichzelf geeft, dat hij "zijn leven verliest". Maar nog fundamenteler—een diepere waarheid die het eerste omvat en draagt—is dat de heilige zichzelf “vindt” in God en zichzelf volledig “ontvangt” van God, net zoals Jezus zichzelf geheel ontvangt van de Vader [7]. Dit is de geheime bron van de liefde van de heiligen. Dit is wat hen in staat stelt te leven op een manier die voor een louter menselijke blik onmogelijk of ondraaglijk lijkt. Ondanks hun dagelijkse strijd en het besef van hun beperkingen en zwakheden, gaan ze moedig voorwaarts, hun ziel “ondergedompeld in God, vergoddelijkt”. In hen wordt zichtbaar wat een gedoopte werkelijk is: «De gedoopte is als een dorstige reiziger die zijn mond opent voor de wateren van de bron»[8].

Aan zijn leerlingen, die Hem verbaasd aankeken, zei Jezus: «Ik heb een spijs te eten die gij niet kent.» (Joh 4,32) Zijn leven, zijn glorie, is het volbrengen van de wil van de Vader—meer heeft Hij niet nodig (vgl. Joh 4,33-34). Enkele momenten eerder had Hij bij de put tegen de Samaritaanse vrouw gezegd: «Als ge enig begrip had van de gave Gods en wist wie het is, die u zegt: Geef Mij te drinken, zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven.» (Joh 4,10) Deze woorden fluistert de Heer ook in het oor van ieder van ons. Als je de gave van God kende, als je besefte wat Ik je wil geven... Dan zou het niet Ik zijn die jou om een slokje water vroeg, niet Ik die jou vroeg om je tijd, je kracht, je geduld, je strijd... Nee, dan zou jij het zijn die Mij zou vragen: Heer, wat hebt U nodig? Je zou niet langer afwegen of berekenen wat je aan God geeft, omdat je zou begrijpen dat Hij het is die Zichzelf aan jou geeft—elke keer dat je Hem iets geeft, al is het maar een klein muntstuk, al is het maar een glas water... Elke keer is het “de gehele éne God”[9] die Zichzelf aan jou schenkt.

Misschien begrijpen we nu beter waarom heiligheid onlosmakelijk verbonden is met overgave en verzaking: omdat er in ons weerstand leeft. De wereld is gewond, relaties zijn gewond—omdat onze harten gewond zijn… Toch verliest dit verzet – ook al is het reëel- geleidelijk aan kracht naarmate we dieper met God verenigd raken. De inspanning om onszelf steeds opnieuw te geven verdwijnt niet, maar versmelt met het geschenk dat we van onszelf maken, met de oneindige liefde die ons omarmt. Mannen en vrouwen van God leven in een “paradoxaal samengaan van zaligheid en lijden”[10], zoals Jezus op het Kruis. Ze ervaren met diepe zekerheid dat ze altijd meer ontvangen dan ze geven: “Hun ziel voelt en weet, dat God haar met verliefde blik beziet, elk uur van de dag.”[11] Net als de heilige Maria weten ze dat God grote dingen in hen doet (vgl. Lc 1,49); dat in hen Degene liefheeft die altijd als eerste liefhad—Hij, de bron van alle liefde.

Heiligheid bestaat daarom uiteindelijk uit het binnengaan en blijven in die “drievoudige stroom van liefde” [12] die zijn oorsprong heeft in de Vader en die tot ons komt door Jezus, de geliefde, de eerste geliefde: “Zoals de Vader Mij liefgehad heeft, zo heb ook Ik u liefgehad. Blijft in mijn liefde”. (Joh 15,9). En die liefde van de Vader en van Jezus waarin we willen blijven, is de Heilige Geest: daarom noemen we Hem de heiligmaker [13] en gever van leven [14]. “En de heiligen van God? O, elk van de heiligen is een meesterwerk van de genade van de Heilige Geest!" [15].

Strijd, nabijheid, missie

Deze enkele regels schetsen de hoofdlijnen van de serie die hier begint. De verschillende hoofdstukken belichten telkens een ander perspectief op de weg naar heiligheid—de weg waarop God ons allen roept, ieder op zijn eigen manier: “Rechts, links, zigzaggend, te voet, te paard”[16]… De hoofdlijnen van de serie worden samengevat in drie woorden, die ook de hoofdlijnen van het Onze Vader bepalen: strijd, nabijheid, missie. Hoewel deze drie thema’s voortdurend door de serie heen lopen—want ze zijn altijd aanwezig op de weg naar God—is het de moeite waard stil te staan bij de reden van deze volgorde. Vooral wanneer we beseffen dat het fundament van deze weg niets anders is dan de liefde die Hij voor ons heeft.

Het is niet nodig te benadrukken hoe naïef het zou zijn te denken dat we vanuit God kunnen leven zonder weerstand te ondervinden—zowel in onszelf als om ons heen. Ook al is strijd niet de drijvende kracht achter de weg naar heiligheid, en vaak ook niet het startpunt ervan, toch duurt het nooit lang voordat we ermee geconfronteerd worden: «Mijn zoon, wanneer gij de Heer gaat dienen, bereid u dan voor op beproevingen. Laat uw hart de juiste weg inslaan en laat het sterk zijn, en wind u niet op als de tegenspoed komt.» (Sir 2,1-2). Beproeving, verleiding, strijd... zijn onvermijdelijk in een wereld die gewond is door de zonde. «Het Rijk der hemelen breekt zich met geweld baan en geweldenaars maken het buit.» (Mt 11,12). Wanneer we onze reflectie vanuit dit perspectief beginnen, vermijden we een al te naïeve, idyllische kijk op de weg naar de hemel. Maar het zou evenzeer naïef en oppervlakkig zijn te denken dat heiligheid voornamelijk uit deze strijd bestaat. Heiligheid bestaat uit leven vanuit God, Hem in mij laten wonen (vgl. Gal 2,20).

«Wij moeten ervan overtuigd raken dat God voortdurend dicht bij ons is.(…) En Hij is er als een liefhebbende Vader die ons helpt, ons inspireert, zegent… en vergeeft, want Hij houdt van ieder van ons meer dan alle moeders ter wereld hun kinderen kunnen liefhebben.»[17]. Deze nabijheid—het besef dat we in het gebed altijd gehoord worden—openbaart God ons ook door onze broeders en zusters in het geloof: in vriendschap, geestelijke begeleiding, de sacramenten… Een christen weet dat hij altijd van nabij begeleid wordt, zowel door God als door zijn broeders en zusters. Hij weet dat hij altijd thuis is. En juist deze ervaring brengt hem ertoe om op zijn beurt anderen nabij te zijn, om hen de warmte van een thuis te geven die hij zelf voortdurend ontvangt. Zo beleefde de zalige Guadalupe het, net als zovelen anderen: “De zekerheid die ze had van Gods nabijheid, van zijn liefde voor haar, vervulde haar met eenvoud en sereniteit en maakte haar onbevreesd voor haar fouten en gebreken, en ze ging altijd voorwaarts op zoek om God en anderen in alles lief te hebben” [18].

De weg naar heiligheid is daarom geen eenzame weg, noch een individualistisch verlossingsproject. Alles in het leven van een christen is met elkaar verbonden, als familie. De Heer, onze broers en zussen, onze kinderen, onze ouders, onze vrienden, onze collega’s... zij zijn de reden van onze inspanningen, van onze overwinningen. Zonder hen zouden we misschien ophouden met vechten, zouden we misschien opgeven… Maar we weten dat, net zoals wij op hun steun kunnen rekenen, zij op ons rekenen. Kortom, zij hebben ons nodig: «Ik ben een zending op deze aarde en daarom bevind ik mij in deze wereld. Men moet erkennen dat men gebrandmerkt is door deze zending om te verlichten, zegenen, verlevendigen, opbeuren, genezen, bevrijden.»[19]. Zo hebben de heiligen geleefd: van God en voor God; van anderen en voor anderen.

* * *

Wanneer de heilige Jozefmaria nadacht over de bestemming van onze reis, stelde hij zich het moment voor waarop “alle grootheid van God, alle wijsheid van God, alle schoonheid van God, alle vibratie, alle kleur, alle harmonie” in “dat kleine aarden vat dat ieder van ons is” zou worden gegoten. [20] En hij zou opzij gaan en zich zijn kinderen nog hoger in de hemel voorstellen: “Ik heb een zwakheid, en dat is dat ik heel veel van jullie hou. Ik denk dat mijn hemel eruit zal bestaan dat ik door een deurtje sluip en me in een hoekje plaats, terwijl ik naar de Allerheiligste Drie-eenheid kijk en ervan houd. En van daaruit, aan het zicht onttrokken, naar mijn dochters en zonen in het paradijs zou kijken, heel hoog, heel dicht bij God.” [21]


[1]. A. Luciani (Zalige Johannes Paulus I), «In occasione del restauro dell’organo della chiesa di Canale d’Agordo», in Opera Omnia, Vol. 9, EMP, Padua 1989, p. 457.

[2]. Heilige Jozefmaria, notities van en familiale bijeenkomst, 7-VI-1975, geciteerd in S. Bernal, Monseñor Josemaría Escrivá de Balaguer. Apuntes sobre la vida del Fundador del Opus Dei; Rialp, Madrid 1980, 6ª ed., p. 174. Cfr. ook bijvoorbeld De Weg, nrs. 218, 255, 399, 737; De Voor, nr. 817; De Smidse nrs. 777, 818.

[3]. Dit is een van de hoofdlijnen van het Evangelie van Johannes.. Cfr. bijvoorbeld de dialoog met de Samaritaanse vrouw (Jn 4,10-14) en met Martha (Jn 11,25-27); cfr. ook Jn 5,39-40; 7,37-39; 10,10.

[4]. H. Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 214.

[5]. Ibidem, nr. 301.

[6]. Benedictus XVI, Audiëntie, 15-II-2006.

[7]. Cfr. Lc 10,22; Jn 5,26; 17,24; Sal 2,7.

[8]. Vrienden van God, nr. 310.

[9]. Vrienden van God, nr. 111.

[10]. Heilige Johannes Paulus II, Apostolische Brief Novo millennio ineunte (6-I-2001), nr. 27.

[11]. Vrienden van God, nr. 307.

[12]. H. Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 85.

[13]. Cfr. Katechismus van de Katholieke Kerk, nr. 739.

[14]. Cfr. Romeins Missaal, Credo van Nicea-Constantinopel; Katechismus, nr. 202.

[15]. Heilige Johannes XXIII, Toespraak, 5-VI-1960.

[16]. Heilige Jozefmaria, geciteerd in A. Sastre, Tiempo de caminar, Rialp, Madrid 1989, p. 252.

[17]. De Weg, nr. 267.

[18]. F. Ocáriz, «Guadalupe: un camino al cielo en la vida cotidiana», ABC, 13-V-2019.

[19]. Franciscus, Evangelii gaudium, nr. 273.

[20]. Heilige Jozefmaria, notities van een familiale bijeenkomst, 20-X-1968, geciteerd in A. Sastre, Tiempo de caminar, p. 625.

[21]. Heilige Jozefmaria, notities van en familiale bijeenkomst, 5-IV-1970, geciteerd in ibidem.

Carlos Ayxelà