Het werk van de Prelatuur van het Opus Dei met jongeren.
De zending waarvoor de Prelatuur van het Opus Dei is opgericht bestaat voornamelijk in het bieden van passende steun, opdat talrijke mannen en vrouwen de heiligheid kunnen bereiken in hun dagelijkse leven.
Zij richt zich daarbij op mensen van alle rassen en standen zonder onderscheid van culturele achtergrond of beroep. De Prelatuur biedt daarom ook vormingsactiviteiten aan voor jongeren, wat voor haar een bijzondere taak is, omdat deze vorming erop gericht is hen de deugden aan te leren welke hen in staat stelt rijpe christenen te worden. Het onderricht van de heilige Jozefmaria over de noodzaak van persoonlijk gebed dat zich verre houdt van de anonimiteit, helpt hen om levensbeslissingen in vrijheid en verantwoordelijkheid te nemen.
Onder de vele jongens of meisjes die deelnemen aan de activiteiten die de Prelatuur onderneemt kunnen sommigen onder hen tot de ontdekking komen, dat God hen roept om hun leven aan Hem toe te wijden juist in het Opus Dei.
De heilige Johannes Paulus II omschreef deze wijze van de jeugd om de roeping van God te ontdekken als volgt: «De christelijke gemeenschap is hoedster en doorgeefster van deze beantwoording, omdat zij door de Heer is gezonden kinderen en jongeren de diepste zin van hun bestaan te leren door hem of haar op deze manier de richting te wijzen van de eigen roeping in het dagelijks leven. Het hele leven vertoont inderdaad het karakter van een roeping, die men moet kennen en volgen, omdat een bestaan zonder roeping nooit authentiek is».[1]
Het wekt daarom geen verbazing, dat God aan een persoon de grote lijnen van diens levensschets, zelfs al op jonge leeftijd, kenbaar wil maken. Dit is iets dat zich in de geschiedenis van het volk van Israël en van de Kerk veelvuldig heeft voorgedaan: heiligen die vanaf zeer jonge leeftijd werden geroepen om God op een specifieke manier te dienen.
Talrijke getuigenissen in een duizendjarige geschiedenis hebben aangetoond dat de jeugdjaren de geschiktste periode is om vanaf het begin een leven te leiden met een coherente vorm en richting op een concreet doel. Ook de pausen hebben in hun ontmoetingen met jongeren niet nagelaten hen aan te moedigen, om te ontdekken, of God hen roept: «Wat wil God van mij? (…) Indien deze vraag een geestelijke onrust wekt, laat jullie dan leiden door de Heer en biedt jezelf aan als vrijwilligers in de dienst van Hem die “niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen.” (Mc 10, 45) Jullie leven zal daardoor een onvermoede diepgang krijgen».[2]
Recenter heeft paus Franciscus jonge mensen uitgenodigd om moedig te zijn in het vervullen van de missie van de Kerk: “Dierbare jongeren, de Heer heeft jullie nodig! Ook vandaag roept Hij ieder van jullie om Hem te volgen in zijn Kerk en om missionarissen te zijn. De Heer roept jullie vandaag! Niet de massa, maar jij, en jij, en jij, ieder van jullie. Luister naar wat Hij in je hart tegen je zegt. (...) Dierbare jongeren, wees alsjeblieft geen toeschouwer in het leven, maar doe mee. Jezus bleef geen toeschouwer, maar dompelde zich onder. Wees geen toeschouwer, maar dompel je onder in de realiteit van het leven, zoals Jezus deed”.[3]
Het onderscheiden van de goddelijke roeping tot het Opus Dei - De rol van de Kerk en de ouders
Aansluiting bij het Opus Dei vraagt de bereidheid een verbintenis aan te gaan voor het hele leven. Zoals iedere beantwoording aan een goddelijke roeping, gaat het om een vrije wilsbeschikking die in volle vrijheid en kennis genomen dient te worden. Het spreekt vanzelf dat een beslissing van dergelijke aard een juist onderscheidingsvermogen vraagt. Primair verkrijgt men een dergelijk onderscheidingsvermogen door een oprechte levenswijze en door een persoonlijke omgang met God. Daarnaast vereist een dergelijke beslissing, in het licht van de menselijke natuur en de kerkelijke dimensie van een christelijk bestaan, de verstandigheid om in zaken van een dergelijk belang raad te vragen aan degene die daartoe gekwalificeerd is.
De Kerk, die een Moeder is, heeft in haar bemiddelende taak tussen God en de mensen een aantal criteria vastgesteld die ertoe bijdragen dat levensomvattende beslissingen met de grootst mogelijke zorg worden genomen en in volle vrijheid tot stand komen. Wat betreft de leeftijd heeft de Kerk als universele norm de leeftijd van 18 jaar voor meerderjarigheid vastgesteld, dat wil zeggen de leeftijd waarop de gelovige volledig handelingsbekwaam is.[4] Tegelijkertijd is de Kerk zich bewust van de menselijke natuur en het feit dat ook jongeren een verbintenis kunnen aangaan met God en persoonlijke beslissingen met een transcedenteel (situatieoverstijgend) karakter kunnen nemen. Om deze reden erkent de universele canonieke wet het grondrecht van de gelovigen om een huwelijk aan te gaan vanaf 14 jaar voor de vrouw en 16 jaar voor de man. Echter met het oog op andere overwegingen eist de burgerlijke wet in de meeste landen een hogere leeftijd om een geoorloofd wettig huwelijk aan te gaan.[5] Evenzo erkent de Kerk als universele norm het recht van minderjarigen vanaf 14 jaar om uit eigen initiatief en zonder toestemming van ouders of wettelijk vertegenwoordigers een zaak van geestelijke aard en aanverwante aangelegenheden bij een kerkelijke rechtbank aanhangig te maken.[6]
De Heilige Stoel heeft in de statuten van de Prelatuur van het Opus Dei bepaald [7] dat alleen meerderjarige gelovigen mogen toetreden, dat wil zeggen vanaf 18 jaar. Anderhalf jaar daarvóór, op de leeftijd van 16½ jaar, mogen zij al een verzoek tot toetreding indienen om in deze tijdsspanne van anderhalf jaar de noodzakelijke voorbereiding voorafgaand aan de juridische toetreding te ontvangen.[8] Omdat jonge mensen al eerder het goddelijk levensplan om deel uit te maken van het Opus Dei kunnen ontdekken, heeft de Heilige Stoel in de statuten van de Prelatuur voorzien dat deze gelovigen een verzoek kunnen indienen om als aspirant toe te treden. Dit is mogelijk vanaf de leeftijd van 14½ jaar.
Tegelijkertijd hanteert men daarbij als norm van voorzichtigheid, zowel voor aspiranten als voor degene die toestemming vragen vóór hun 18de jaar, dat zij de uitdrukkelijke instemming van hun ouders hebben.
Daar ouders hun kinderen goed kennen en met hun levenservaring hen kunnen en dienen te helpen om met een realistisch oordeel de goddelijke roep te onderscheiden. Indachtig hun taak als medewerkers van God zullen de ouders streven het geweten van hun kinderen te respecteren zonder dit geweten opzij te zetten voor hun eigen mening of persoonlijke projecten. Het is daarom logisch dat ouders met dankbaarheid op de roeping van de kinderen reageren en deze roeping zullen ondersteunen met hun gebed en genegenheid, aangezien dit een teken is dat het gezin daadwerkelijk een huiskerk is geworden, waar de Heilige Geest zijn gaven uitdeelt.[9]
Dit neemt uiteraard niet de opvoedende taak van de ouders voor hun aspirant-kinderen weg, die geheel van kracht blijft en, evenals voor de overige jongeren, van groot belang is. De aspiranten van hun kant zijn zich ervan bewust dat hun verlangen te leven volgens de geest van het Opus Dei hen ertoe aanzet om een grotere ijver aan de dag te leggen om hun verplichtingen tegenover het gezin te beleven en voorbeeldige kinderen te zijn.
De positie van de aspiranten in het Opus Dei
De aspirant is een jongen of meisje die vrijwillig zijn of haar verlangen kenbaar heeft gemaakt om, zodra hij of zij de juiste leeftijd heeft bereikt, toe te treden tot de Prelatuur van het Opus Dei als numerair(e) of geassocieerde (de graad van beschikbaarheid van de gelovigen voor apostolische werkzaamheden van het Opus Dei en die daarom het celibaat beleven). Aspiranten maken geen deel uit van de Prelatuur van het Opus Dei, maar proberen zich te gedragen afgestemd op hun leeftijd volgens alle eisen die de roeping in het Opus Dei met zich meebrengt. Zij hebben daarom ook deel aan de geestelijke goederen, terwijl zij door hun goede werken deze geestelijke goederen vermeerderen.
Een aspirant blijft in zijn ouderlijk huis wonen, bij zijn ouders en broers en zussen: minderjarigen mogen in geen enkel centrum van de Prelatuur wonen. Hij blijft ook studeren in zijn eigen school, instituut of hogeschool.
Een aspirant is, zoals gezegd, juridisch niet gebonden aan de Prelatuur en verkrijgt daarom geen verplichtingen tegenover de Prelatuur, wanneer hij een verzoek om als aspirant toe te treden doet.
Deze jongeren ontvangen alleen geestelijke en pastorale begeleiding die eigen is aan het Opus Dei en concreet bestaat in een diepgaande en intensieve christelijke vorming afgestemd op hun leeftijd, opdat zij zich gedragen in overeenstemming met hun christelijk geloof. Ze worden aangemoedigd de heiligheid te zoeken en apostolaat te doen in hun eigen omgeving door hen te leren met concrete voorbeelden om te handelen als goede kinderen, goede broers of zussen en goede vrienden. Men beveelt hen aan dat zij hun studie of school serieus nemen door hun werk aan God op te dragen en de menselijke deugen te beleven als basis voor de bovennatuurlijke deugen (ijver, loyaliteit, edelmoedigheid, vreugde, etc.). Door deze manier van leven verdiepen zij zich in de leer en de gewoonten van de geest en apostolische werkwijzen van het Opus Dei. Tegelijkertijd groeien zij met de hulp van de geestelijke leiding in zelfkennis en rijpt hun beslissing.
Indien de aspirant dat wenst, kan hij of zij bij het bereiken van de leeftijd van 16½ jaar vragen tot het Opus Dei te worden toegelaten. Besluit hij of zij op te houden als aspirant, dan belemmert niets de voortzetting van deelname aan de vormingsactiviteiten. Het feit dat de christelijke roeping in het Opus Dei niet het goddelijke project en de geëigende levensweg was, betekent voor niemand een mislukking. Integendeel, God heeft zich van deze periode bediend, opdat de kandidaat een menselijke en geestelijke vorming zou ontvangen die blijvend nuttig is en grondslag voor een verdere groei in de deugden die hij of zij in de eigen omgeving zal beoefenen.
Eduardo Baura
Copyright © Praelatura Sanctae Crucis et Operis Dei.
[1] Heilige Johannes Paulus II, Boodschap voor de XXXII werelddag van gebed voor de roepingen, 18 oktober 1994.
[2] Benedictus XVI, Toespraak tijdens een bijeenkomst met vrijwilligers van de 26ste Wereldjongerendag, 21 augustus 2011.
[3] Franciscus, Gebedswake met de jongeren in Rio de Janeiro, 27 juli 2013.
[4] Cfr. Canon 97 van het Kerkelijk Wetboek en canon 909, § 1 van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken (CCEO).
[5] Cfr. Canon 1083 van het Kerkelijk Wetboek en canon 800 van het CCEO.
[6] Cfr. Canon 1478 §3 en canon 1136 §3 van het CCEO.
[7] Cfr. Statuta nr. 20
[8] Cfr. Toetreding tot het Werk.
[9] Cfr. Tweede Vaticaans Concilie, Dogmatische Constitutie Lumen Gentium, nr. 11.