Strijd, nabijheid, missie (9): De mantel en de schaduw van Jezus: de Kerk als het huis van onze heiligheid

Als Christus ons in zijn Kerk de hand reikt en ons zijn mantel laat aanraken, is zijn heiligheid zelf de kracht die van hem uitgaat. Zo transformeert hij ons, zodat wij kunnen delen in "de breedte, de lengte, de hoogte en de diepte" van Zijn hart. Negende artikel in de reeks ‘strijd, nabijheid, missie’.

Het was een gewone dag in Kafarnaüm. Een vrouw werd op wonderbaarlijke wijze genezen door enkel de zoom van Jezus’ kleed aan te raken (vgl. Mc 5, 25-34). We weten nauwelijks iets over haar, en nog minder over de menigte die met dezelfde hoop naar Jezus kwam: om zijn mantel aan te raken en genezing te vinden (vgl. Mt 14,36). En toch was ieder van hen uniek, kostbaar in de ogen van de Heer. Net als op ons werd ook op hen Gods liefde volledig gericht.[1]

Onze Heer wandelt nog steeds in ons midden. Hij laat zich benaderen, aanraken, aanspreken. Hij handelt niet vanaf afstand, voorzichtig en gereserveerd, maar met nabijheid en tederheid. De Handelingen van de Apostelen tonen ons hoe dit contact vandaag mogelijk blijft. Want door zijn verrijzenis en hemelvaart is Jezus op een nieuwe manier aanwezig geworden – minder zichtbaar voor het oog, maar juist intiemer, dichterbij. Zijn mantel is nu aanwezig in de schaduw van Petrus: « Steeds meer gelovigen sloten zich aan bij de Heer; grote groepen mannen, zowel als vrouwen. Men bracht zelfs de zieken op straat en legde ze neer op bedden en draagbaren in de hoop dat, als Petrus voorbijging, tenminste zijn schaduw op een van hen zou vallen.» (Hand. 5, 14-15). Zo is het: de mantel van de Heer leeft voort in de schaduw van de apostel – omgevormd tot de kracht van de Allerhoogste die beschermt, heiligt en geneest. De mantel van onze Heer en de schaduw van de apostel: dat is «de goddelijk-menselijke werkelijkheid van de Kerk»[2] – de manier waarop God ons blijft bereiken en aanraken. Het is de plaats waar wij Zijn liefde mogen ervaren, het huis waarin wij geroepen zijn tot heiligheid.

De mantel van de Heer aanraken

Net als de ooggetuigen van die wonderen kunnen ook wij verrast worden door de eenvoud van de wegen waarlangs Christus Zijn hart met het onze wil verbinden. Misschien hadden we iets buitengewoons verwacht – iets dat onze zintuigen sterker zou aanspreken, iets spectaculairs. En toch is het precies zo: God deelt zijn genade door ons eenvoudigweg aan te raken met zijn mantel, en ons toe te laten dat wij geraakt worden door zijn schaduw.

Om de Heer te kunnen aanraken, moeten we bereid zijn om Hem te ontmoeten via omwegen die niet altijd helder zijn – soms zelfs eerder schaduw dan licht. En toch, zoals bij gebrandschilderde ramen in een kathedraal, is het juist door die schaduwrijke tussenkomst dat het licht binnenvalt, getint met onverwachte kleuren en een diepe schoonheid. De schaduw van Petrus lijkt misschien slechts Petrus’ schaduw, maar Hij is daar – levend en werkzaam.

De mantel van Jezus, de schaduw van Petrus, is de Kerk zelf, die kracht en licht uitstraalt. Zij is «als het ware het sacrament of het teken en instrument van de innerlijke vereniging met God en van de eenheid van heel het mensdom».[3] Daarom loopt de weg naar heiligheid via het verlangen om innig verbonden te blijven met Jezus Christus in zijn Kerk. Want onze kracht ligt in Hem, in zijn ‘gesacramenteerde’ persoon. Zoals de heilige Leo de Grote zei: «Wat zichtbaar was in onze Verlosser is overgegaan in zijn sacramenten».[4] In diezelfde geest sprak de heilige Jozefmaria over de sacramenten als “de voetsporen van Zijn voetstappen, zodat wij daarop kunnen treden en de hemel kunnen bereiken”.[5] De uitdaging voor ons is om de kracht en vruchtbaarheid te herkennen die verborgen liggen in de schijnbare eenvoud van woorden en gebaren, gezichten en voorwerpen – de schaduw – waarin onze Heer ons vandaag wil ontmoeten.

Het leven van Jezus toont ons onder andere dat Zijn manier om in ons bestaan binnen te treden altijd die is van een persoonlijke ontmoeting. Hij raakt de melaatse aan, kijkt de mensen aan die hij roept, legt de kinderen de handen op, en nodigt zichzelf uit in het huis van Zacheüs. Dit zijn geen loutere verhalen uit een ver verleden: Jezus heeft zijn oorspronkelijke verlangen niet opgegeven. Nog steeds wil hij ieder van ons persoonlijk ontmoeten. En het is juist door die ontmoetingen dat hij ons bekeert, ons naar zich toetrekt – één voor één.

Sacramenten van nederigheid

«Wat wij gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij ook aan u, opdat gij gemeenschap moogt hebben met ons.» (1 Jn 1,3). Deze autobiografische woorden van de apostel Johannes vormen een indrukwekkend getuigenis van wat leefde in de harten van de eerste christenen. De bedoeling van onze eerste broeders en zusters in het geloof was niet om ons enkel een beschouwing of ontroerende verhalen over Jezus Christus door te geven, of een gids aan te reiken voor een persoonlijke relatie met God. Nee, zij deelden met ons wat zij zelf hadden gezien, gehoord en met hun handen hadden aangeraakt. Want zij wisten dat juist dát – en niets anders – de weg is waarop de Heer ons wil veranderen in een andere Christus.

Het komt er dus op aan om Jezus werkelijk te ontmoeten – maar dan wel, zoals de heilige Augustinus het noemde, in “de sacramenten van de nederigheid”.[6] Zoals de Heer de blindgeborene het zicht teruggaf door zijn ogen te zalven met iets zo onbeduidends als modder, zo laat Hij ook ons genezen binnen de schoot van zijn Kerk. Daarom houden we van het sacrament van de biecht, van de eucharistie, van het gemeenschappelijk en ambtelijk priesterschap, en van elke gave die Hij ons sacramenteel toevertrouwt: omdat we houden van de heilige én nederige mensheid van Christus. Wanneer we deze gaven met geloof en hoop ontvangen, worden wij meer en meer gelijkvormig aan de gevoelens en de liefde van Jezus (vgl. Fil. 2, 5). Door Zijn woorden, tekens en gebaren voltrekt zich in ons het wonder van de heiligheid.

Maar zoals Naäman de Syriër, die de kleine stroom van de Jordaan vergeleek met de grote rivieren van zijn vaderland (vgl. 2 Kon. 5, 10-12), kunnen ook wij verlangen naar krachtiger of indrukwekkender bronnen dan de eenvoudige wateren van de sacramenten om onze heiligheid te voeden. Soms lijkt het alsof de sacramenten ons nauwelijks veranderen, alsof de weg die ze ons wijzen te traag of te routinematig is. Dan dromen we misschien van iets groters, van een spirituele ervaring met een grotere impact. Juist dan is het wellicht tijd om opnieuw oog te krijgen voor de eenvoud van deze genadevolle kanalen – en voor de uitnodiging die in het hart van de geliefde leerling gegrift bleef, na vele uren aan de zijde van de Heer: «Blijf in Mij».[7]

Verbonden blijven met zijn mantel, ons binnen de straal van de schaduw van zijn Kerk en zijn sacramenten houden, betekent: de waarde herontdekken van hun aanwezigheid in ons leven. Deze volharding werkt in ons – niet als een reeks zichtbare effecten, maar als een stille, geleidelijke omvorming van het hart. En zo groeien we in vertrouwen dat de nieuwe wijn zal komen. Hij komt – zolang wij verbonden blijven met de ware wijnstok, en van de Meester zelf de enige woorden van eeuwig leven ontvangen. In de Heer blijven, door zijn sacramenten, is daarom een prachtige manier om onszelf in zijn handen over te geven. We weten: als we in Hem blijven, geven we Hem de ruimte om zijn werk in ons voort te zetten – op zijn manier, in zijn tijd. En dan «kent ons innerlijk leven geen ander schouwspel dan dit: Christus die voorbijgaat, quasi in occulto».[8]

Als we in de sacramenten opnieuw de mantel van zijn menselijkheid mogen aanraken, dan betekent het ons laten raken door de schaduw van de apostel ook: luisteren naar de stem van de Kerk. Van haar ontvangen wij de woorden die nodig zijn om te groeien in heiligheid. Wanneer wij die woorden ontvangen en er met vertrouwen en liefde naar handelen, worden wij gaandeweg omgevormd in wat we horen.

We kunnen even stilstaan bij de woorden die we bijvoorbeeld horen in het sacrament van de verzoening. Wie vaak gaat biechten, heeft soms het gevoel steeds dezelfde dingen te horen, en dat het advies dat hij krijgt weinig verschilt van vorige keren. Dat kan ontmoedigen en ons doen twijfelen aan de vruchtbaarheid van dit sacrament. Maar misschien is het dan tijd om opnieuw te luisteren naar de woorden die ons bij elke absolutie worden gezegd: dat God ons “vergeving en vrede” schenkt.[9] De Heer bevestigt ons – door Zijn Kerk – in onze identiteit als mensen die vergeven zijn. En Hij nodigt ons uit om in vrede te leven, omdat ons hart al rust vindt in zijn vrede.

Ook tijdens de Heilige Mis klinken woorden vol genade. Vanaf het begin is het Gods Woord zelf dat ons aanspreekt en ons wil vormen. «We beluisteren het met de oren en zo gaat het naar het hart; het blijft niet in de oren, het moet het hart bereiken; en van het hart gaat het naar de handen, naar de goede werken. Dat is de weg van het Woord van God: van de oren naar het hart en naar de handen.»[10] En dan zijn er de woorden van de consecratie – misschien wel de meest intieme en troostrijke die we mogen ontvangen. Want het is Christus zelf die daarin tot ons spreekt: Hij die zichzelf voor ons geeft, en die niet alleen nabij wil zijn, maar daadwerkelijk lichamelijk in ons wil wonen. Wat Hij zegt, voert Hij ook uit: Hij laat zich aanraken, ontvangen en eten in de eucharistische communie.

Een kracht die verandert

Uit de mantel van onze Heer en de schaduw van Petrus stroomt een kracht die het lichaam kan genezen, maar die vooral het hart tot bekering brengt. Wanneer Christus ons in zijn Kerk de hand reikt en ons uitnodigt zijn mantel aan te raken, dan is het de heiligheid zelf die ons raakt. Zo verandert Hij ons van binnenuit, zodat Hij in ons leeft en wij mogen proeven van “de breedte, lengte en diepte” van zijn hart (Ef 3, 18).

Deze verruiming van het hart leidt ertoe dat we, net als Paulus, verlangen om “alles te zijn voor allen, om er tot elke prijs enkelen te redden” (1 Kor 9, 22). Wanneer de Kerk werkelijk ons thuis wordt, groeit in ons het daadwerkelijk verlangen dat ieder mens Gods liefde mag ervaren in zijn of haar leven. “God heeft ons geroepen (...) om Jezus Christus bekend te maken aan zoveel intelligenties die niets van Hem weten. En door ons lief te hebben in Zijn Werk, heeft Hij ons ook een apostolische manier van werken gegeven, die ons aanzet tot begrip, vergeving en een delicate naastenliefde jegens alle zielen.”[11]

Een prachtig teken dat de kracht van Christus’ hart in ons werkzaam is, is het langzaam wegvallen van innerlijke muren, die afstanden of barrières ten opzichte van anderen die ooit onoverkomelijk leken. De menselijke motieven die aan de oorsprong van deze houdingen liggen, verliezen hun zeggenschap, en de liefde van God maakt zich vredig van ons meester. De Heer verruimt ons hart, zodat het zich opent in broederlijke liefde voor alle mensen, in alle richtingen. We ervaren een diepe verbondenheid met iedere mens, zodat niets wat de ander aangaat ons vreemd blijft.

Jezus wilde zijn eerste leerlingen vormen in diezelfde geest. Door de groep van de Twaalf te kiezen, zocht Hij niet naar een homogene gemeenschap, maar juist naar het tegendeel. Menselijk gezien waren er meer dan genoeg redenen tot verdeeldheid onder hen. Het leek haast een provocatie: mensen met uiteenlopende achtergronden, politieke overtuigingen en sociale situaties uitnodigen om dag in, dag uit samen te leven. En toch is dit precies hoe de Kerk telkens opnieuw geboren wordt: wanneer, uit liefde voor de Heer en zijn Evangelie, menselijke redenen tot verdeeldheid niet langer het laatste woord hebben. Gods liefde overwint in ons gedrag wanneer we de Kerk toestaan om in ons het verlangen naar gemeenschap sterker te maken dan de neiging tot verdeeldheid.

De heiligheid die de Kerk in onze ziel wekt, komt daarom ook tot uiting in een diep verlangen naar verzoening, vergeving en diepe eenheid tussen alle kinderen van God. De gemeenschap van heiligen wordt dan niet langer gereduceerd tot een ideaal, tot iets waarvan we weten dat het waar is, maar dat onbereikbaar lijkt. We ervaren wat onze Vader schreef: «dan zal iedereen zowel tijdens de innerlijke strijd als bij de uitoefening van het beroep, de vreugde en de kracht voelen niet alleen te staan.»[12] Deze verbondenheid met allen in de Kerk wordt zo een vurige oproep, die ons uitnodigt tot nieuwe houdingen, geboren uit het hart van Christus: “Mogen jullie elkaar verstaan, mogen jullie elkaar vergeven, mogen jullie elkaar beminnen. Mogen jullie altijd weten dat jullie gedragen worden door Gods hand, vergezeld door zijn goedheid (...). Voel je nooit alleen, maar altijd omringd — dan blijf je standvastig: met de voeten op de grond, en het hart omhoog, om te kunnen onderscheiden wat goed is.”[13]

Hoop geven

Naast deze vernieuwde capaciteit om lief te hebben, schenkt de kracht die van de Heer en zijn Kerk uitgaat ons een nieuw perspectief op de werkelijkheid: dat van de hoop. Paus Franciscus heeft ons uitgenodigd om het komende Jubeljaar van de Verlossing in deze geest te beleven.[14] Jezus blijft immers wandelen doorheen de geschiedenis, midden in de mensheid. Zijn mantel reikt verder dan wat onze ogen kunnen bevatten. We worden geraakt door de zekerheid dat de Heer blijft handelen, blijft aanraken, en zich blijft laten vinden – temidden van het rumoer van een wereld die op zoveel vlakken zijn richting lijkt te verliezen. Zonder het drama, de pijn en tragiek van de geschiedenis te ontkennen, helpt de heiligheid die de Kerk in ons zaait ons om niet te vervallen in ontmoediging of nostalgie tegenover een schijnbaar postchristelijke wereld. We verwerpen het idee dat de verruiming of inkrimping van invloedssferen het enige criterium zou zijn voor overwinning of nederlaag.

«Na onze kennismaking met Jezus kunnen we niet anders doen dan met vertrouwen en hoop onze geschiedenis onderzoeken. (…) We zijn niet in onszelf opgesloten, wij treuren niet vol heimwee over een verleden dat zogezegd van goud is. We kijken altijd vooruit naar een toekomst die niet alleen het resultaat is van onze handen, maar die op de eerste plaats een voortdurende zorg is van de voorzienigheid van God.»[15] De heiligheid die ontspringt uit het hart van de Kerk herinnert ons eraan dat de Heer voortdurend zegt: «Zie, Ik maak alles nieuw» (Openb. 21,5). Waar sommigen misschien enkel decadentie zien, herkennen wij – ondanks alles – de kiem van verandering. Op het bruiloftsfeest waar de wijn opraakt, zien wij de noodzakelijke leegte waarin de nieuwe wijn kan verschijnen – de wijn die alleen Christus schenken kan.

“De grootste uitdaging waarvoor de Kerk – en de samenleving als geheel – vandaag staat, is: hoop geven aan ieder mens, in het bijzonder aan jongeren, aan gezinnen, en aan hen die leven in diepe materiële of geestelijke nood.”[16] De hoop die de Kerk in onze harten wil wekken, is de zekerheid dat de Heer nooit ophoudt ons te hulp te komen. En dat wat werkelijk beslissend is in de geschiedenis, is de blijvende realiteit van onze verlossing – een werkelijkheid die, ondanks het onkruid (vgl. Mt 13, 24-52), aanwezig blijft en blijft groeien.

* * *

De heilige Jozefmaria schreef aan de gelovigen van het Opus Dei dat ze eraan moesten wennen om “eerst en altijd naar de heilige Kerk te kijken”.[17] Woorden die in werkelijkheid voor alle christenen gelden. Want in de Kerk herkent de gelovige Christus zelf die onder ons woont — dezelfde Christus die ooit te midden van de menigten wandelde, en die ook nu tot ons nadert, ons aanraakt en ons heiligt. Met de blik van het geloof zien we in de Kerk de onmiskenbare mantel van Christus: nabij, vol leven, en doordrongen van zijn oneindige liefde. Die blik roept een houding van diep vertrouwen en genegenheid op, zodat alles wat van Hem komt in ons een “hoopvolle kinderlijke overgave”[18] vindt. Zo kunnen we, zoals de heilige Jozefmaria het ons leerde, alles ontvangen wat ons vanuit de Bruid van Christus bereikt — welk nieuws het ook is.[19] Want we twijfelen er niet aan dat alles wat van haar komt ten goede is, en dat het ons altijd leidt naar het wezenlijke: onze heiligheid.


[1] «Ik vraag mezelf vele malen per dag af: hoe zal het zijn als al de schoonheid, al de goedheid, al het oneindige wonder van God wordt gegoten in dit arme aarden vat dat ik ben, dat wij allemaal zijn?» (Heilige Jozefmaria, aantekeningen tijdens een familiebijenkomst, 22 oktober 1960).

[2] Mgr. F. Ocáriz, Bericht, 21 oktober 2023.

[3] Tweede Vaticaans Concilie, constitutie Lumen Gentium, nr. 1.

[4] Heilige Leo de Grote, Preek 74, 2; geciteerd in de Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 1115.

[5] Vgl. Heilige Jozefmaria, Samenzijn in Buenos Aires, Argentinië, 15 juni 1974.

[6] Heilige Augustinus, Belijdenissen 8, 2,4.

[7] In het Evangelie van Johannes verschijnt dit werkwoord herhaaldelijk op Jezus' lippen; vgl. Jn 6, 56; 8, 31; 15, 4-10. In zijn eerste brief herhaalt de apostel deze eis: vgl. 1 Jn 2, 6.24.27; 3, 6.24.

[8] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 152.

[9] Vgl. Boeteritus.

[10] Paus Franciscus, Audiëntie, 31 januari 2018.

[11] Heilige Jozefmaria, Brief 4, nr. 1.

[12] Heilige Jozefmaria, De Weg, nr. 545.

[13] Heilige Jozefmaria, In dialoog met de Heer, nr. 79.

[14] Vgl. Paus Franciscus, Spes non confundit, bul ter aankondiging van het gewone Jubeljaar 2025.

[15] Paus Franciscus, Audiëntie, 11 oktober 2017.

[16] Mgr. F. Ocáriz, «El Opus Dei también desea estar “en salida”». Interview d.d. 3 juli 2017, gepubliceerd op opusdei.org.

[17] Heilige Jozefmaria, Brief 18, nr. 27.

[18] Mgr. F. Ocáriz, Bericht, 13 september 2023.

[19] Heilige Jozefmaria, Brief 8, nr. 54.

Nicolás Massmann