Beroemd zijn is helemaal niet eenvoudig. Mensen zoeken je overal, en soms is er gewoon geen plek om tot rust te komen. Ook Jezus overkwam dat regelmatig. Daarom vermeed Hij soms de steden of trok Hij zich met zijn apostelen terug naar meer afgelegen gebieden, waar Hij minder bekend was. Maar zelfs dat werkte niet altijd. Zo ook toen ze naar Fenicië trokken, naar de streek rond Tyrus en Sidon, in de hoop onopgemerkt te blijven…
Een stroom van wederzijds vertrouwen
In de omgeving van die steden ontmoeten Jezus en zijn leerlingen een Kananeese vrouw, die zwaar lijdt onder het lot van haar dochter, die bezeten is door een bijzonder kwaadaardige geest. Deze moeder heeft hulp nodig en heeft over Jezus gehoord, dus begint ze luidkeels de Heer te smeken om medelijden. Maar Jezus - zo vertelt het Evangelie ons - «gaf haar in het geheel geen antwoord.» (vgl. Mt 15,21-23)
De leerlingen begrijpen niet goed hoe Jezus zo doof kan blijven voor haar aanhoudend geroep. Na een tijdje komen ze naar Hem toe en zeggen: «Stuur die vrouw toch weg, want ze blijft ons achterna roepen.» Maar Jezus gaat niet op hun verzoek in. Sterker nog, Hij lijkt haar volledig af te wijzen: «Ik ben alleen maar tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden.» Toch laat de moeder zich niet ontmoedigen. Vervuld van liefde en pijn werpt ze zich voor Jezus op de grond en houdt Hem tegen op zijn weg. Ze is vastbesloten de Heer niet zomaar te laten voorbijgaan: «Heer, help mij!» (Mt 15,23-25).
Het dramatische van de situatie doet de apostelen wellicht denken dat Jezus nu wel zal ingrijpen. Maar wat volgt, is nog verrassender en onverwachter. Terwijl zij nog op de grond geknield ligt, zegt Jezus: «Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven.» Toch geeft de vrouw niet op. In haar antwoord klinkt geen woede, geen wrok, maar een diepe nederigheid: «Wel waar, Heer,” sprak zij, “want de honden eten immers toch ook de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen.» (Mt 15,26-27).
Een stroom van wederzijds vertrouwen ligt aan de basis van de dialoog tussen deze vrouw en Jezus. De Heer kent de kracht van haar geloof, en van haar kant vertrouwt zij volledig op de goedheid van Jezus’ hart. Zelf beseft ze het niet, maar naast de genade waar ze om smeekt, zal God haar ook gebruiken om zijn leerlingen te vormen. Door deze vrouw bereidt Jezus het hart van de Twaalf voor op de apostolische horizon die weldra voor hen zal opengaan. Zij die straks geroepen worden om het Evangelie aan de hele wereld te verkondigen, ontdekken hier hoe een heidense vrouw meer geloof in haar hart kan dragen dan een rabbi – of zelfs dan zijzelf, die dagelijks met Jezus optrekken.
In haar ontmoeting met Jezus laat deze vrouw bovendien enkele fundamentele houdingen van het gebed zien: de nederigheid om onze nood te erkennen, én het onwankelbare vertrouwen in Gods liefde – ook wanneer Hij lijkt te zwijgen. Misschien dacht Evagrius van Pontus wel aan haar toen hij schreef: «Wees niet bedroefd als je niet onmiddellijk van God krijgt wat je Hem vraagt. Hij wil je veel meer schenken als je met volharding bij Hem blijft.»[1]
Laten we nu terugkeren naar het hoogtepunt van het gesprek. Jezus heeft de “pedagogische spanning” met de vrouw én met zijn leerlingen tot het uiterste aangehouden. Maar wanneer zij in alle eenvoud spreekt over de kruimels onder de tafel, onthult Hij Zijn ware gevoelens: «Vrouw, ge hebt een groot geloof! Uw verlangen wordt ingewilligd.” En van dat ogenblik was haar dochter genezen.» (Mt 15,28) Het geloof van deze moeder – haar gebed, doordrongen van nederigheid en volharding – zal ongetwijfeld een diepe indruk nalaten op de apostelen.
Aan de andere kant vertegenwoordigt deze vrouw – hoewel een buitenlandse – symbolisch het hele Volk van God. In haar herhaalt zich het mysterieuze gevecht waarin Jakob met God worstelde. Als vrucht van die strijd «ontfutselde» Jakob aan God de zegen; en met die zegen ontving hij de naam Israël, wat betekent: «hij die met God heeft gestreden» (vgl. Gen 32,25-30), én kreeg hij een nieuwe levensopdracht. Ook tussen Jezus en deze vrouw voltrekt zich een soort worsteling – een geloofsstrijd die haar vertrouwen en volharding tot het uiterste op de proef stelt. Haar gebaar, waarmee ze zich voor de Heer op de grond werpt om Hem niet te laten voorbijgaan, is een schitterend voorbeeld van volhardend gebed dat zich niet laat afschrikken door afwijzing of stilte. En net als bij de aartsvader eindigt ook deze worsteling met Gods zegen: Jezus prijst haar geloof en bevrijdt haar dochter.
In een voortdurend gesprek
De Catechismus leert ons: «De geestelijke strijd van het nieuwe leven van de christen is onafscheidelijk verbonden met de strijd van het gebed»[2]. Deze vrouw heeft door die strijd overvloedige genade ontvangen. Haar persoonlijke relatie met God is verdiept — en uit zo’n relatie kunnen enkel goede vruchten voortkomen. De weg naar heiligheid bestaat daarom niet zozeer uit het behalen van een reeks morele prestaties of het bereiken van hoge deugdniveaus, die ons misschien niet eens toekomen of die in elk geval zelden van vandaag op morgen bereikt worden.[3] Het groeien naar heiligheid komt voort uit het doortrekken van de dialoog met de Heer naar alle aspecten van ons leven. Wellicht leidt het ene tot het andere, maar tussen beide staat het primaat van de genade — en dus van het gebed — centraal.[4] Zoals Jezus zegt: «Los van Mij kunt gij niets» (Joh 15,5).
Stel je bijvoorbeeld voor dat iemand besluit om meer orde te brengen in zijn leven. Hij neemt zich voor om vroeger te gaan slapen, zodat hij beter uitgerust is, beter kan presteren op het werk, in een beter humeur kan blijven én elke ochtend enkele minuten kan bidden. Het is een mooie stap, en op sommige dagen lukt het, op andere niet — chaos kan altijd toeslaan. Zoals bij elk waardevol voornemen zijn er momenten van vooruitgang en momenten van terugval. Maar het zijn niet de resultaten die doorslaggevend zijn. Waar het écht om draait, is niet wat we bereiken, maar hoe we strijden — en vooral: met wie. De strijd kan gevoerd worden op basis van onze eigen wilskracht, of ze kan gedragen worden door een relatie: de voortdurende dialoog met God. Bijvoorbeeld: “Heer, ik denk dat U ook wilt dat ik vroeger ga slapen… wilt U mij helpen?” “Jezus, leg liefde en hoop in mijn hart, help me mijn enthousiasme terug te vinden…” “Heer, vergeef me dat ik vandaag overspoeld werd door chaos. Help me morgen weer op weg.” “Jezus, ik offer dit op voor wie ook worstelt…”
Op zulke momenten zien we een strijd waarin God werkelijk centraal staat. De dagelijkse omstandigheden worden doordrongen van gebed, en omgekeerd voedt die relatie met de Heer onze concrete beslissingen. Wanneer we echt willen groeien, toont het Evangelie ons dat onze intenties vruchtbaar worden als ze eerst onderwerp worden van een vertrouwelijk gesprek met God. Het gaat erom dat al onze inspanningen worden opengesteld voor die grote horizon: onze band met de Heer. “Als we met Christus samenwerken, hebben al onze inspanningen zin — zelfs als de zichtbare resultaten uitblijven — want de echo van daden uit liefde weerklinkt altijd in de hemel.”[5]
Wat het hart van een ouder werkelijk verblijdt, is niet dat hun kind alles feilloos doet, maar dat het hen aankijkt, glimlacht, en zijn strijd met hen deelt. Kinderen maken fouten, ook al proberen ze hun best te doen. Maar ze blijven de dialoog met hun ouders zoeken, via woorden, blikken of gebaren — altijd met het hart. Die stroom van liefde is wat ouders het meest raakt. Onze hemelse Vader verlangt precies datzelfde van ons: een stroom van vertrouwen, van liefde, van voortdurende communicatie. En het leven zelf is het decor waarin deze vertrouwensrelatie zich mag ontplooien. De heilige Jozefmaria spoort ons aan om deze weg te gaan: “Spreek, spreek tot onze Heer: Ik ben moe, Heer. Ik kan niet meer. Heer, ik kan dit niet… Hoe zou U het doen?”.[6]
Leven vanuit die relatie
De apostelen leefden — misschien zonder het ten volle te beseffen — in een voortdurende dialoog met de Heer, gevoed door de meest gewone omstandigheden van het dagelijks leven. De Evangeliën getuigen van talloze momenten waarop Jezus en zijn volgelingen in openheid en vertrouwen met elkaar spraken. Ze stelden Hem vragen, deelden hun verwarring of uitten hun enthousiasme. De Twaalf waren niet alleen leerlingen en getuigen, maar ook vrienden met wie Jezus zijn intimiteit deelde (vgl. Joh 15,15). Zijn persoonlijkheid fascineerde hen en vervulde hen tegelijk met verwondering. Voor hen was Jezus een grote vriend — én een groot mysterie.
Wat hen wellicht het meest trof, was Jezus' unieke relatie met de Vader. Ze zagen hoe Hij zich vaak afzonderde om te bidden. Stilaan groeide het besef dat Hij voortdurend in intieme dialoog leefde met God, zijn Vader. Jezus zelf maakte duidelijk dat zijn woorden en daden voortkwamen uit die levende relatie: «Ik heb immers niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader die Mij gezonden heeft. Hij heeft Mij opgedragen wat Ik moet zeggen en verkondigen» (Joh 12,49), en elders: «Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven, dan zult gij inzien dat Ik ben en dat Ik uit Mijzelf niets doe» (Joh 8,28).
Soms veruitwendigde onze Heer dit intieme gesprek met de Vader. Een treffend voorbeeld vinden we bij de terugkeer van de tweeënzeventig leerlingen die Hij had uitgezonden naar steden en dorpen. Ze kwamen vol verbazing terug, vervuld van vreugde over de kracht van zijn Naam als zij genezingen verrichten of duivels uitdrijven: “Heer, zelfs de duivels onderwerpen zich aan ons door uw Naam” (Lc 10,17). Op dat moment keerde Jezus zich openlijk tot de Vader en riep vol vreugde uit: «Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kleinen. Ja, Vader, zo heeft het U behaagd» (Lc 10,21).
Een andere gelegenheid waarbij de leerlingen Jezus hardop tot de Vader horen spreken, is het plechtige moment van de opwekking van Lazarus. In verdriet om de dood van zijn vriend, neemt Jezus het woord en roept uit: «Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt. Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort, maar omwille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt» (Joh 11,41-42). We kunnen ons voorstellen hoe diep die woorden bij de omstaanders binnenkwamen. Hoe konden ze níét gegrift blijven in hun herinnering, toen ze Jezus zo hoorden spreken tot zijn Vader?
In deze woorden openbaart Jezus aan zijn vrienden het mysterie van zijn goddelijke intimiteit: zijn innerlijk leven. Het meest intieme aan Jezus is zijn relatie met de Vader. Jezus leeft vanuit die relatie: een ononderbroken dialoog van liefde en kennis die concreet wordt in het permanente verlangen om Zijn wil te doen. Zo zal hij het de zijnen duidelijk maken: «Mijn spijs is, de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en Zijn werk te volbrengen» (Joh 4,34). Jezus vertelt hen op talloze manieren dat hij leeft vanuit zijn relatie met de Vader, dat zijn persoonlijke intimiteit die relatie is. De theologie zal dit uitdrukken door te zeggen dat de Zoon een zelfstandig bestaande relatie is: alles in de Tweede Persoon van de Heilige Drie-eenheid is kindschap, relatie met de Vader.[7]
Geleidelijk — en vooral dankzij de gave van de Heilige Geest — beginnen de leerlingen te beseffen dat deze verborgen bron, deze band tussen Jezus en de Vader, zijn diepste identiteit uitmaakt. En ze verlangen ernaar om in die relatie te mogen delen. Daarom zegt Filippus op een dag tot Jezus: «Heer, toon ons de Vader; dat is ons genoeg» (Joh 14,8). Uit datzelfde verlangen vragen de leerlingen Hem ook: “Heer, leer ons bidden.” Ze willen die bron van leven ontdekken waaruit Hij leeft. En Jezus leert hen het Onze Vader. (vgl. Lc 11,1-4)
Door Jezus, het Woord door wie alle dingen geschapen zijn (vgl. Kol 1,16), bevinden ook wij ons in het diepst van ons wezen in een relatie met de Vader.[8] De heilige Ignatius van Antiochië voelde dit bijzonder sterk aan toen hij schreef: “Een levend water spreekt in mij en zegt tot mij: Kom tot de Vader.”[9] Het besef dat God mij liefheeft, dat Hij mij geschapen heeft om bij Hem gelukkig te zijn, vormt mijn meest ware identiteit. Dat is mijn diepste zelf. En omgekeerd: “Wie niet weet dat hij of zij een kind van God is, kent zijn meest innerlijke waarheid niet”.[10] Daarom is gebed geen bijkomstigheid of aanvulling op ons leven. Het is het kanaal waardoor we wonen in onszelf, thuiskomen bij wie we werkelijk zijn. In gesprek zijn met God is leven vanuit onze waarheid. Als Jezus’ innerlijk leven één voortdurende dialoog met de Vader is, dan is ook ons innerlijk leven geroepen om gevoed te worden door diezelfde dialoog met God, die een dialoog van liefde is.
God communiceert bij voorkeur niet met donder of aardbeving, maar – zoals de Schrift het verwoordt – in “het ruisen van een zachte bries” (1 Koningen 19,12), of, in een andere vertaling, in “een subtiele stem van stilte”. “Dit is de belangrijke ontmoeting, die niet verloren mag gaan,” zei paus Leo XIV twee dagen na zijn verkiezing.[11] Die ontmoeting vindt plaats in het hart: «Het hart is de plaats waar ik woon (...). Het is ons verborgen middelpunt (...) Het is de plaats van de ontmoeting; want naar het evenbeeld van God leven wij in een relatie.»[12] Toch zijn er harten die voortdurend opgesloten zitten in een innerlijke monoloog. En een hart dat zo leeft, kan geen liefdevolle vruchten voortbrengen. De vruchten zullen eerder de vorm aannemen van egoïsme, want als het innerlijke gesprek uitsluitend om onszelf draait, zullen ook de daden uiteindelijk ook slechts om onszelf draaien. Veelvuldig klagen, slecht humeur, boosheid... het kunnen allemaal symptomen zijn van de frustratie die zo’n zelfgerichte innerlijke monoloog veroorzaakt. Want, zoals Jezus zegt: «Een goed mens brengt uit de schat van goedheid in zijn hart het goede tevoorschijn, maar een slechte uit zijn schat van slechtheid het slechte; want zijn mond spreekt waar zijn hart van overloopt.» (Lucas 6,45).
De ware rijkdom van het hart, de enige echte schat, is de liefdesband met God. Daaruit ontspringen goede vruchten – in woord én in daad. Daarom zegt Jezus: “Niemand is goed dan God alleen.” (Marcus 10,18). Zonder Hem blijft er enkel duisternis, droefheid en zinloosheid over. Dan rest slechts leegte en isolement – de eenzaamheid van de mens die geschapen is voor relatie, maar uiteindelijk vreselijk alleen staat: alleen tegenover de toekomst, tegenover de moeilijkheden, tegenover de dood. “Het is niet goed dat de mens alleen blijft.” (Genesis 2,18), zegt God bij de schepping van de mens. En wanneer de engel aan Maria het sublieme moment van de Menswording aankondigt, zegt Hij dat haar zoon Emmanuel zal heten – God-met-ons. De naam van de Verlosser drukt precies dat uit: gezelschap, nabijheid, persoonlijke relatie. “Los van Mij kunt gij niets.” (Johannes 15,5). Het is de relatie met Jezus die ons redt – en die ons tot instrumenten van redding voor anderen maakt.
* * *
Christus blijft bij ons. Vóór hij aan een taak begon, zei Jozefmaria soms eenvoudigweg tot de Heer: “Jezus, laten we dit samen doen.” Jezus is werkelijk bij ons – en wij zijn Zijn werktuigen. Dat betekent dat er iets van ons gevraagd wordt: dat we goed handelen, dat we ons werk met zorg en liefde doen. Want als wij tekortschieten, is het alsof we – op een bepaalde manier – onze Heer “voor schut zetten”, omwille van het gebrekkige instrument dat wij zijn. “Jezus en ik”: het is een persoonlijke relatie, uniek en onvervangbaar. Maar als die relatie authentiek is, blijft ze niet bij ons alleen. De eenheid met Christus wordt tegelijk een eenheid met zijn Lichaam – de Kerk. Ze opent zich naar gemeenschap: gemeenschap met God, gemeenschap van de heiligen. De relatie “Jezus en ik” groeit uit tot een verbondenheid mét anderen, vóór anderen.[13]
[1] Evagrius van Pontus, De oratione, nr. 34, PG 79, 1173 (geciteerd in Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 2737).
[2] Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 2725.
[3] Vgl. paus Franciscus, Gaudete et Exsultate, nrs. 11, 50.
[4] Vgl. Heilige Johannes Paulus II, Novo millennio ineunte, nr. 38.
[5] F. Ocáriz, La luz que necesita el mundo, meditatie, 11-05-2020, opusdei.org.
[6] Heilige Jozefmaria, nota’s van een samenzijn in Valladolid, 22-10-1972, in de documentaire «The heart of work», opusdei.org.
[7] Vgl. Heilige Thomas van Aquino, Summa Theologiae, I, q. 29 a. 4 co.
[8] Vgl. Heilige Thomas van Aquino , Summa Theologiae, I, q. 13 a. 7 co; De Veritate, q. 4 a. 4 co.
[9] Heilige Ignatius van Antiochië, Ignatius’ brief aan de Romeinen. 7, 2.
[10] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 26.
[11] Paus Leo XIV, Ontmoeting met de kardinalen, 10-05-2025.
[12] Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 2563.
[13] F. Ocáriz, A la luz del Evangelio, «Entre los dos» (opusdei.org).
