Strijd, nabijheid, missie (12): Op de rots bouwen: het geestelijk leefplan (II)

De weg die we samen met God gaan, kent zowel momenten van vreugde als tijden van moeite en vermoeidheid. Trouw blijven aan het leefplan betekent niet dat we alles perfect moeten doen, maar dat we verankerd blijven in Gods liefde en bij Hem onze rust vinden.

Lees het eerste deel van dit artikel: “Thuis en onderweg, als je gaat liggen en als je opstaat:” Het leefplan (I)


Tijdens zijn jaren in Nazareth leerde Jezus van nabij wat het betekent om met de handen te werken — misschien zelfs bouwwerk. Mattheüs laat dat vermoeden wanneer hij, aan het einde van de Bergrede, een vergelijking noteert die de Meester gebruikte om duidelijk te maken hoe wij Zijn onderricht moeten opnemen. Jezus spreekt over twee soorten bouwers: de een bouwt zijn huis op zand, de andere kiest ervoor op rots te bouwen (vgl. Mt 7,24‑27). Op het eerste gezicht lijken de huizen op elkaar, want beide zijn gebouwd op basis van Jezus’ woorden. Maar mettertijd blijkt het verschil: de een is veel kwetsbaarder dan het andere. Wanneer de moeilijkheden komen — als de regen neervalt, de rivieren buiten hun oevers treden en de wind tegen het huis beukt — wordt duidelijk dat een louter abstracte of theoretische opvatting van het christelijk leven niet volstaat: wie daarbij blijft, bouwt op zand. Daarom is het essentieel dat we Jezus regelmatig opzoeken, dat we een trouw en levendig contact met Hem onderhouden. We moeten leren om aandachtig naar Hem te luisteren in het gebed, en tegelijk andere vaste, duurzame gewoonten aankweken die ons helpen Zijn woorden in de praktijk te brengen. Zo kunnen we werkelijk van Hem leven — niet alleen in tijden van voorspoed, maar ook wanneer ons geloof en onze overtuigingen op de proef worden gesteld.

De heilige Jozefmaria drukte iets gelijkaardigs uit aan de hand van een jeugdherinnering, waarin hij het innerlijk leven benadert via het beeld van de weg: “In mijn kinderjaren maakten die wegwijzers in de bergen van mijn streek een diepe indruk op me. Het waren hoge stokken, meestal rood geverfd, die langs de paden werden geplaatst. Men legde me uit dat wanneer de sneeuw valt en alles bedekt — de paden, akkers, weiden, bossen, rotsen en ravijnen — die stokken boven de sneeuw uitsteken als een betrouwbaar oriëntatiepunt, zodat iedereen altijd weet waar het pad loopt.” “In het leven van een christen”, vervolgde hij, “gebeurt iets gelijkaardigs: er zijn lentes en zomers, maar ook winters, dagen zonder zon, nachten zonder maan. We mogen het contact met Jezus Christus niet laten afhangen van ons humeur of van voor en tegenslagen.” En juist in die moeilijkere momenten, besloot hij, is een geestelijk leefplan onmisbaar: deze gewoontes, “diepgeworteld en aangepast aan ieders persoonlijke omstandigheden — zoals die rode palen die de richting blijven aangeven totdat de Heer besluit de zon opnieuw te laten schijnen en de sneeuw te laten smelten. Het hart gaat weer sneller slaan, in vlam gezet door een vuur dat eigenlijk nooit is uitgeblust. Het restje was alleen bedekt onder de as van een tijd van beproeving, of van minder inzet, of gebrek aan offervaardigheid.”[1].

Groeien in crises

Het is heel normaal dat we in de loop van het leven momenten van crisis doormaken — groot of klein.[2] Zo gebeurt het bijvoorbeeld dat jongeren enthousiast worden van grote idealen en zich vol overgave in het avontuur storten, zonder er al te veel bij stil te staan. Maar naarmate ze meer levenservaring opdoen, kan de moed hen in de schoenen zakken. Ze beseffen hoe moeilijk het is om de wereld te veranderen — of zelfs gewoon zichzelf —, of ze schrikken ervan hoe snel hun gevoelens, die eerst sterk en duurzaam leken, onder druk van nieuwe omstandigheden kunnen verdwijnen. Er zijn ook momenten in het leven, scharnierpunten zoals het bereiken van de volwassenheid of van de pensioenleeftijd, waarin men van nature geneigd is de balans op te maken van de afgelegde weg. Op zo’n momenten kunnen mislukkingen, teleurstellingen en gemiste kansen naar de voorgrond treden; het kan dan moeilijk worden om de eigen levensweg te aanvaarden, het zicht op al het goede dat er wél was kan vertroebeld raken, en men zoekt dan soms troost in wat de heilige Jozefmaria, met een onvertaalbaar woordspel, de was-ik-maar-mystiek noemde: “Was ik maar niet getrouwd, had ik dat beroep maar niet gekozen, was ik maar gezonder of jonger, had ik maar meer tijd!”.[3]

Deze en soortgelijke crises zijn geen momenten – en zouden dat ook niet moeten zijn – zonder God: juist dan, en misschien nog méér dan anders, is de Heer dicht bij ons en blijft Hij zich zonder maat geven. Daarom zijn crisismomenten belangrijke kansen om te groeien in de relatie met God, die de woestijn kan laten bloeien en vrucht kan laten voortkomen uit dorre grond (vgl. Jes 35,1). Het jeugdige idealisme kan door de genade gezuiverd en verheven worden, maar het moet rijpen om werkelijk bovennatuurlijk te worden. Tegenslagen en ontgoochelingen mogen ons niet veranderen in cynische "realisten", want het loutere besef van onze natuurlijke beperkingen is nog lang niet de hele waarheid over onszelf of over de menselijke geschiedenis. Deze momenten, hoe hard ze ook kunnen zijn, zijn gelegenheden tot innerlijke groei: momenten waarin de Heer ons hart wil verruimen. Een Franse schrijver verwoordde het treffend:
“De mens draagt in zijn arme hart plaatsen die pas beginnen te bestaan wanneer het lijden er binnentreedt, zodat ze kunnen worden wie ze zijn.”[4]

Op dezelfde manier als menselijke liefde groeit en verdiept door samen tijd door te brengen (en samen te lijden!), zo wordt ook onze liefde tot God versterkt en vernieuwd door de omgang met Hem, door de “eenheid met Christus in het Brood en in het Woord, in de Eucharistie en in het gebed.”[5], in al zijn vormen: stille aanbidding, vertrouwelijke dialoog, gewetensonderzoek, mondgebed, enzovoort. Deze en gelijkaardige gewoontes zijn geen saaie checklist van taken, maar ontmoetingen die de relatie met God wakker maken, tot leven brengen en verrijken — en van daaruit ook onze relaties met anderen, die er sterker en dieper door worden.

Met een open hart voor God

“Met hetzelfde hart waarmee ik van mijn ouders heb gehouden en waarmee ik van mijn vrienden houd, met datzelfde hart houd ik van Christus, van God de Vader, van de heilige Geest en van de Maagd Maria.”[6] Het geestelijk leven is in wezen een liefdesrelatie. Daarom vormen de schoonheid én de uitdagingen van menselijke liefde als het ware een open boek om de dynamiek van die relatie met God beter te begrijpen.

Zo kan het bijvoorbeeld gebeuren dat de band binnen een huwelijk verzwakt, omdat man en vrouw geleidelijk van elkaar vervreemden. Dat is een reëel en voortdurend gevaar in elke hechte relatie: dat partners niet samen blijven groeien en rijpen, omdat ieders leven zich stilaan in nieuwe richtingen ontwikkelt — dimensies die niet meer gedeeld of geïntegreerd worden in hun gezamenlijke levensweg.

Iets gelijkaardigs kan zich voordoen in ons geestelijk leven. God verandert niet, maar wij wel. Daarom is het essentieel dat we alles wat ons bezighoudt met Hem blijven delen, in een intieme en voortdurende dialoog: van professionele successen en teleurstellingen tot onze hobby’s en gezinszaken. Alles moeten we beleven “met het hart geopend naar God, zodat het werk – ook in ziekte, zelfs in moeilijkheden – openstaat voor God.”[7]

Zo zal de Heer ons, naarmate we verdergaan in het leven, nieuwe dimensies kunnen onthullen van de schatten van wijsheid en kennis die in Christus verborgen liggen (vgl. Kol 2,3) — die wijsheid die zich openbaart in de stilte van het gebed, in momenten van dankzegging na de communie, in de beschouwende lezing van Jezus’ woorden en leven in de Evangeliën. “De Emmaüsgangers beleefden gedurende hun mysterieuze weg met de verrezen Christus een ogenblik van angst, verwarring, wanhoop, teleurstelling. En toch gebeurde er ondanks alles iets in de diepte: "Brandde ons hart niet in ons, terwijl Hij onderweg met ons sprak?" (Lc. 24,32).”[8]

We moeten ons laten helpen, en op onze beurt ook anderen helpen, zodat ons geestelijk leven niet neerkomt op gewoon “doorgaan”. Zoals de Vader ons heeft herinnerd: “De vorming die we gedurende het hele leven ontvangen is ambitieus in haar eisen, maar opent vooral brede horizonten.”[9] Onze geestelijke lezing en de teksten en hulpmiddelen die we gebruiken om ons geloof te voeden en te verrijken, moeten we goed kiezen. Ze moeten ons helpen om dieper door te dringen in onze ervaring van God, ons nieuwe perspectieven aanreiken en inspelen op de behoeften van ons hart — noden die verschillen van persoon tot persoon en veranderen naargelang de levensfase. De heilige Geest zal zich van deze inspanningen, hoe bescheiden ook vergeleken met Zijn gaven, bedienen om Zijn werk in ons te voltooien.

Laten we ook hier nog even stilstaan bij een gelijkenis met menselijke liefde. Als we eerder zagen dat een relatie kan verzwakken, wanneer het paar elkaar niet meer regelmatig ontmoet, is er een even groot gevaar wanneer ze elkaar wél zien, maar niet werkelijk met elkaar spreken. Ze zijn lichamelijk aanwezig, maar niet met hun ziel; ze openen hun hart niet en luisteren niet met oprechte belangstelling. In zo’n situatie kan samen zijn als een last aanvoelen, terwijl afstand nemen als een bevrijding wordt ervaren. Iets gelijkaardigs kan gebeuren in het geestelijk leven wanneer iemand zich slechts aan een plan houdt om een verplichting af te vinken. De heilige Jozefmaria noemde dit soort sleur “echt de dood voor de vroomheid.”[10]

Tegenover dit risico is het bemoedigend te bedenken dat we geroepen zijn om “te beginnen... en opnieuw te beginnen.” vele malen onderweg.[11] Zoals echtparen die na vele jaren nog steeds van elkaar houden, en die elkaar nog steeds voor kleine dingen ‘dank je wel’ en ‘sorry’ zeggen, zullen ook wij geregeld een gewoonte moeten hernemen die we zijn gaan verwaarlozen: bijvoorbeeld meer aandacht besteden aan onze geestelijke lezing, of de waarde herontdekken van sommige traditionele gebeden vóór of na de mis, wanneer we merken hoe snel we afgeleid zijn.

Trouw aan het leefplan draait daarom niet om het streven naar “perfecte prestaties”, alsof we solisten zijn in een kamerconcert of atleten in een Olympische gymnastiekwedstrijd. Het gaat er veeleer om dat we in Gods liefde blijven (vgl. Joh 15,9): steeds een beetje meer ontdekken en herontdekken wat het enige stevige fundament is waarop we ons leven kunnen bouwen. En op deze vaste rots de vreugde en vrede te vinden waar ons hart naar verlangt: “Zoek rust in het kindschap Gods. God is een Vader, jouw Vader! Hij houdt van jou met een tedere en grenzeloze liefde. Noem Hem vaak Vader en zeg Hem onder vier ogen dat je van Hem houdt, dat je ontzettend veel van Hem houdt! Zeg Hem dat je het een hele eer vindt zijn kind te zijn en dat je daar kracht uit put.”[12]


[1] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 151.

[2] Vgl. Heilige Jozefmaria, Brief 2, nr. 22, over «de crisis van de 40 jaar»; meer in het algemeen, vgl. R. Guardini, Las etapas de la vida, Madrid, Palabra, 2022.

[3] Heilige Jozefmaria, Gesprekken, nr. 88; vgl. De Weg, kritisch-historische editie, commentaar op nr. 832; J. Peña, Mística ojalatera y realismo en la santidad de la vida ordinaria, Anuario Filosófico, 2002 (35), 629-654.

[4] L. Bloy, Lettre, 25-04-1873, Lettres de jeunesse, 1870-1893, Paris, Édouard-Joseph, 1920.

[5] Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 118.

[6] Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 166.

[7] Paus Franciscus, Audiëntie, 21-06-2017.

[8] Paus Franciscus, Encycliek Dilexit nos, nr. 4.

[9] F. Ocáriz, Pastorale Brief, 9-01-2018, nr. 11.

[10] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 150.

[11] Vgl. Heilige Jozefmaria, De Weg, nr. 292; De Smidse, nr. 384.

[12] Heilige Jozefmaria, De Smidse, nr. 331.

Oskari Juurikkala