Hoe hoger gij staat, des te kleiner moet gij u maken, en gij zult genade vinden bij de Heer (Sir 3, 18). Als wij nederig zijn, zal de Heer ons nooit in de steek laten. Hij vernedert de arrogantie van de hoogmoedige, maar Hij redt de nederigen. Hij bevrijdt de onschuldige die om de zuiverheid van zijn handen vrijgekocht wordt (vgl. Job 23, 2930). De oneindige barmhartigheid van de Heer snelt onmiddellijk hem te hulp die Hem aanroept vanuit het diepst van zijn nederigheid. Hij doet dit als de persoon die Hij is: als God Almachtig. Ook als er veel gevaren dreigen, als de ziel in het nauw lijkt gebracht, als zij zich aan alle kanten omringd ziet door de vijanden van haar heil, zal de ziel niet te gronde gericht worden. En dat is niet alleen een overlevering uit vervlogen tijden: dat gaat ononderbroken door tot in onze dagen.
(…) Wij moeten ook, zonder spectaculaire wonderen te doen, maar door een gewoon christelijk leven, door vrede en vreugde te zaaien, op dezelfde manier veel afgodsbeelden vernietigen: wanbegrip, onrecht, onwetendheid, de valse selfsupporting mens die God met arrogantie de rug toekeert.
Wees niet bang, vrees geen enkel kwaad, ook als de omstandigheden waarin u werkt afschuwelijk zijn, erger dan die van Daniël in zijn kuil met die verscheurende beesten. Gods hand is ook machtig en als het nodig was, zou Hij er wonderen meebrengen.
Vrienden van God, 104 –105