Samenvatting
2. Wie riep Jezus om apostel te worden?
3. Wie waren de twaalf apostelen?
4. Zijn er vandaag de dag nog steeds apostelen?
1. Wat is een apostel?
Een apostel is een getuige die door Christus zelf is uitgekozen en uitgezonden. Vanaf het begin van zijn openbare bediening koos Jezus uit degenen die Hem volgden enkele mannen op wie Hij de Kerk zou bouwen. Hij maakte deze mannen deelgenoten van zijn evangelisatiewerk. Marcus vertelt ons: Jezus ging de berg op en riep tot zich die Hij zelf wilde; en zij kwamen bij Hem. Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken. (Mc 3,13-14).
Het woord “apostel” komt van het Griekse “apostoloi”, wat “gezondenen” betekent. Het verwijst naar de oproep van Jezus Christus aan de apostelen om zijn missie van het verkondigen van het koninkrijk van God over de hele wereld voort te zetten. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u (Joh 20,21). De zending waarop Christus zijn apostelen stuurt is universeel en bepaalt de apostolische taak: Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb. Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld. (Mt 28,19-20).
Overweging van de woorden van de heilige Jozefmaria:
De eerste apostelen, voor wie ik een grote liefde en devotie heb, waren naar menselijke maatstaven heel gewone mensen. Hun maatschappelijke positie was die van vissers, behalve Matteüs. Die had waarschijnlijk een goed inkomen waar hij afstand van deed toen Jezus hem dat vroeg. Ze leefden van de ene dag op de andere en moesten ‘s nachts zwoegen om in hun onderhoud te voorzien.
Maar de maatschappelijke positie is niet het belangrijkste. Zij waren niet ontwikkeld en als het om bovennatuurlijke zaken ging, niet bijzonder intelligent. Zelfs de eenvoudigste voorbeelden en vergelijkingen begrepen ze niet en ze moesten zich tot de Meester richten met de vraag: Heer, verklaar ons de gelijkenis.
Wanneer Jezus met een beeldspraak een toespeling maakt op het zuurdeeg van de Farizeeën, denken ze dat Hij hun een verwijt maakt omdat ze geen brood hadden gekocht.
Ze waren arm en onwetend, maar niet eenvoudig of bescheiden. Met al hun beperkingen waren ze eerzuchtig. Dikwijls maakten ze ruzie over wie de grootste zou zijn wanneer — zoals zij dat opvatten — Christus op aarde het koninkrijk Israël zou stichten. Ze wonden zich op en redetwistten met elkaar terwijl het belangrijke moment naderde waarop Jezus zich bij de intimiteit van het Laatste Avondmaal voor de mensheid ging offeren.
Geloof? Weinig. Jezus zegt het zelf.
Ze hadden Hem doden zien opwekken, mensen van allerlei ziekten zien genezen, brood en vissen zien vermenigvuldigen, stormen tot bedaren zien brengen, duivels zien uitdrijven. Toch is de heilige Petrus, die als hoofd was uitgekozen, de enige die meteen antwoordt: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.”
Maar het is een geloof dat hij op zijn manier interpreteert en daarom permitteert hij het zich om tegen Jezus in te gaan, om te voorkomen dat Hij zich zou overleveren voor de verlossing van de mensen. En Jezus moest hem antwoorden: “Ga weg satan, terug! Ge zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.”
“Petrus was te menselijk in zijn denken,” luidt het commentaar van de heilige Johannes Chrysostomus, “en daarom meende hij dat die dingen” — Christus' lijden en sterven — “Hem onwaardig en daarom verwerpelijk waren. Daarom wijst Jezus hem terecht en zegt: Nee, lijden is niet beneden Mijn waardigheid. Jij denkt zo omdat je naar menselijke maatstaven oordeelt, naar het vlees.”
Waarin onderscheidden die mannen van weinig geloof zich dan? Misschien in hun liefde voor Christus? Ze hielden zonder twijfel van Hem, tenminste met hun woorden. Soms lieten ze zich door hun enthousiasme meeslepen: “Laten wij óók gaan, om met Hem te sterven.”
Maar toen het erop aankwam namen ze allemaal de vlucht, behalve Johannes die Hem echt en met daden liefhad. Alleen die jongeman, de jongste van de apostelen, bleef bij het kruis. De liefde van de anderen was niet sterk als de dood.
Dat waren de leerlingen die Jezus had uitgekozen. Zó koos Hij ze en zó gedroegen zij zich voordat ze vervuld van de heilige Geest pijlers van de Kerk zouden worden. Het zijn gewone mensen, met gebreken en zwakheden, met meer woorden dan daden. Niettemin riep Jezus hen om vissers van mensen te worden, medeverlossers, bedienaars van Gods genade. (Christus komt langs, nr. 2)
2. Wie riep Jezus om apostel te worden?
Strikt genomen kunnen we de apostelen definiëren als de Twaalf die rechtstreeks door Jezus geroepen zijn. Zij ontvangen en nemen deel aan zijn zending en zijn getuige van zijn woorden en daden. Hun taak is een voortzetting van de zending van Christus, zoals Hij tegen hen zegt: Wie u opneemt, neemt Mij op (Mt 10,40; vgl. Lc 10,16). Zo herinnert Hij hen er voortdurend aan dat ze de Zoon nodig hebben om hun zending te vervullen. Zonder Jezus kunnen ze niets doen. Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets (Joh 15,5). Bovendien: “Een aspect van de taak van de apostelen is niet overdraagbaar: de uitgekozen getuigen van de verrijzenis van de Heer en de fundamenten van de Kerk te zijn.” (Catechismus van de Katholieke Kerk, 860).
De evangeliën laten ons echter zien dat het niet alleen de apostelen zijn die Jezus volgen en door hem gezonden worden. Op een keer stuurde Hij ook 72 andere discipelen uit: Hierna wees de Heer twee-en zeventig anderen aan en zond hen twee voor twee voor zich uit naar alle steden en plaatsen, waarheen Hijzelf van plan was te gaan (Lc 10,1). Deze discipelen kregen van de Heer de taak om het Koninkrijk van God te verkondigen en zieken te genezen. Het evangelie noemt ook verschillende vrouwen die onze Heer vergezelden tijdens zijn prediking vanaf het begin tot het laatste moment van zijn leven (vgl. Lc 8,2-3; Mt 27,55). Na de Opstanding zendt Christus hen, samen met de anderen, om het evangelie te verkondigen en alle volken tot zijn leerlingen te maken (Mt 28,19). Op deze manier wordt begrepen dat het volgen van Jezus en zijn daaruit voortvloeiende evangeliserende taak een betekenis heeft die niet exclusief is voor de Twaalf: we nemen er allemaal aan deel en de zending moet duren tot het einde der tijden (vgl. Lumen Gentium, 20).
Overweging van de woorden van de heilige Jozefmaria:
Ik stuur een groot aantal vissers uit om hen te vangen — godsspraak van Jahwe. Daarmee wijst Hij ons concreet op onze taak: vissen. Als men over de wereld spreekt of schrijft, gebruikt men soms het beeld van de zee. Er zit wel iets waars in die beeldspraak. In het mensenleven zijn er, zoals op zee, perioden van stilte en perioden van storm, van luwte en van stormwinden. Mensen zwemmen te midden van hoge golven door het zilte nat. Ze zoeken het hart van de storm, arme zwemmers, al lijken ze vrolijk, zelfs door het dolle heen. Ze proberen met hun lachsalvo's hun momenten van zwakte te verbergen; en hun teleurstelling, hun leven zonder liefde, zonder begrip voor de ander. Ze vreten elkaar op als vissen.
Het is een taak voor de kinderen van God, dat iedereen, in vrijheid, de netten van de Heer binnenzwemt om elkaar daar in liefde te vinden. Als we christen zijn, moeten we worden als die vissers die de profeet Jeremia met dezelfde beeldspraak beschrijft als Christus meer dan eens gebruikt: ‘Volgt Mij; Ik zal u vissers van mensen maken’ zegt Hij tot Petrus en Andreas. (Vrienden van God, nr. 259)
Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij zijn bovenkleed aan —want hij droeg slechts een onderkleed— en sprong in het meer. Petrus is het geloof. Hij springt in het meer, vervuld van een wonderlijke moed. Hoever zouden wij met de liefde van Johannes en het geloof van Petrus niet komen? (Vrienden van God, nr. 266)
3. Wie waren Jezus' twaalf apostelen?
Vanaf het begin van het Christendom heeft de Kerk de gelovigen aangemoedigd om de apostelen te gedenken, samen met de martelaren en alle heiligen, en om een beroep te doen op hun voorspraak. “Wanneer de Kerk jaarlijks de martelaren en de andere heiligen gedenkt, verkondigt zij het Paasmysterie in hen die met Christus hebben geleden en met Hem zijn verheerlijkt. Zij houdt de gelovigen hun voorbeelden voor ogen, waardoor allen door Christus tot de Vader geleid worden, en zij verkrijgt door hun verdiensten de weldaden van God" (Catechismus van de Katholieke Kerk, 1173).
De liturgische kalender geeft specifieke data voor het vieren van de nagedachtenis van de Apostelen.
De heiligen Filippus en Jakobus (de Mindere genoemd) worden gevierd op 3 mei. Filippus werd geboren in Betsaïda. Hij was eerst een discipel van Johannes de Doper en volgde daarna Christus. Hij is bekend om de woorden waarmee hij Natanaël uitnodigt om Jezus te ontmoeten, over wie Mozes in de Wet geschreven heeft en ook de profeten (Joh 1,45): Kom dan kijken (Joh 1,46). Volgens talrijke martyrologia had hij eerder het Evangelie verkondigd in Scythia (Klein-Azië) en later in Lydië en Frygië (Midden-Oosten), waar hij zijn laatste jaren doorbracht. Jakobus, zoon van Alfeüs, een naaste verwant van de Heer, was voorzitter van de Kerk van Jeruzalem, waar hij deelnam aan wat erkend wordt als het eerste concilie (vgl. Hand 15), en stierf als martelaar in het jaar 62.
De heilige Matthias wordt gevierd op 14 mei. Hij werd door de apostelen gekozen om de plaats van Judas in te nemen, als getuige van de opstanding van de Heer (vgl. Hand 1,15-26). Volgens de traditie predikte hij eerst in Judea en daarna in andere landen. De Grieken beweren dat hij Cappadocië en de kusten van de Kaspische Zee evangeliseerde. Hij leed onder de vervolgingen van de barbaarse volken en kreeg de martelkroon in Kolchis (nu een regio van Georgië) in de eerste eeuw.
Petrus en Paulus, pilaren van de Kerk, worden gevierd op 29 juni. Petrus was de apostel die door de Heer tot hoofd van de Kerk werd aangesteld. We kennen hem als de eerste Paus. Hij predikte voornamelijk voor de Joden en stierf de marteldood in Rome. Paulus werd na zijn bekering door de Heer geroepen tot zijn apostolische zending. Hij is niet een van de Twaalf, maar staat bekend als de “apostel van de Heidenen” op bevel van Christus: Want aldus luidt de opdracht van de Heer tot ons: Ik heb u geplaatst als een licht voor de heidenen, opdat gij tot redding zou strekken tot aan het uiteinde van de aarde (Hand 13,47). Tijdens zijn vele reizen predikte hij het Evangelie en stichtte hij Christelijke gemeenschappen in het hele Romeinse Rijk. Net als Petrus werd hij in Rome gemarteld.
Thomas wordt gevierd op 3 juli. Hij staat bekend om zijn ongeloof, maar ook om de woorden waarmee hij Jezus' goddelijkheid expliciet erkende: Mijn Heer en mijn God! (Joh 20,28). Hij was de eerste die dat deed en de liturgie gebruikt zijn woorden als een teken en uitdrukking van geloof. Volgens de traditie evangeliseerde hij India en stierf hij de martelaarsdood.
Sint Jakobus (de Meerdere genoemd) wordt gevierd op 25 juli. Hij werd geboren in Betsaïda, was de zoon van Zebedeüs en de broer van de apostel Johannes. Hij was aanwezig bij de belangrijkste wonderen van de Heer. Hij werd rond het jaar 42 ter dood veroordeeld. Sinds de oudheid wordt er gezegd dat Jakobus het evangelie in het westen had verkondigd. Tijdens deze prediking, in Zaragoza, verscheen de Maagd aan hem en moedigde hem aan om zonder ontmoediging door te gaan. Na de mosliminvasie van Spanje werd de apostel Sint Jakobus vereerd als de beschermheilige van Spanje en zijn Christelijke koninkrijken. Zijn graf in Compostella trekt pelgrims uit de hele wereld.
De heilige Bartholomeus wordt gevierd op 24 augustus. Hij wordt geïdentificeerd met Natanaël, die door de apostel Filippus tot Jezus werd gebracht (vgl. Joh 1,45-51). Volgens de traditie, zoals weergegeven in het Romeinse Martyrologium en vermeld door Eusebius van Caesarea, predikte Bartholomeus na de Hemelvaart het Evangelie in India, waar hij een kopie van het Evangelie van Matteüs in het Aramees achterliet en de marteldood stierf. De Armeense traditie schrijft de prediking van het Christendom in de Kaukasus toe aan de heilige Bartholomeus en de heilige Judas Thaddeüs. Zij zijn de beschermheiligen van de Armeense Apostolische Kerk omdat zij de eersten waren die het Christendom in Armenië stichtten.
De heilige Matteüs wordt gevierd op 21 september. Hij werd geboren in Kafarnaüm en toen Jezus hem riep was hij een belastinginner (vgl. Mt 9,9). Hij wordt erkend als de auteur van het eerste Evangelie. Van de vier evangelisten is hij degene die als echtgenoot wordt beschreven. Volgens de traditie predikte Matteüs op veel plaatsen, waaronder Ethiopië, waar hij de martelaarsdood stierf.
De heiligen Simon en Judas worden gevierd op 28 oktober. Judas, bijgenaamd Thaddeüs, is de apostel die de Heer vroeg waarom Hij zich tijdens het Laatste Avondmaal aan zijn discipelen openbaarde en niet aan de wereld (vgl. Joh 14,22). Simons naam staat op de elfde plaats in de lijst van apostelen. We weten dat hij in Kana geboren is. Volgens de westerse traditie, zoals die voorkomt in de Romeinse liturgie, ontmoetten de heiligen Simon en Judas elkaar in Mesopotamië en predikten ze enkele jaren in Perzië. Beiden stierven daar de martelaarsdood.
De heilige Andreas wordt gevierd op 30 november. Andreas, geboren in Betsaïda, was eerst een discipel van Johannes de Doper, volgde daarna Christus en stelde hem voor aan zijn broer Petrus. Hij en Filippus zijn degenen die een aantal Grieken bij Jezus brachten (vgl. Joh 12,20-22), en Andreas was degene die Christus liet weten dat er een jongen was die wat broden en vissen had bij de vermenigvuldiging van de broden (vgl. Joh 6,8-9). Volgens de overlevering predikte hij na Pinksteren het Evangelie in vele streken, voornamelijk in Griekenland, waar hij werd gekruisigd.
De heilige Johannes wordt gevierd op 27 december. Hij wordt onderscheiden als de geliefde discipel van Jezus (vgl. Joh 13,23). Hij was de enige van de apostelen die aan de voet van het kruis stond met de Maagd Maria en andere vrome vrouwen. Jezus droeg hem op om zijn Moeder onder zijn hoede te nemen (vgl. Joh 19,26). Volgens de traditie was hij de jongste van de twaalf apostelen en ging hij Klein-Azië evangeliseren. Hij is de enige van de apostelen die niet gemarteld is en de laatste die gestorven is (aan het einde van de eerste eeuw of het begin van de tweede). Hij wordt erkend als de auteur van het vierde Evangelie, de drie brieven die zijn naam dragen en het boek Openbaring. Van de vier evangelisten is hij degene die wordt voorgesteld als een adelaar.
Overweging van de woorden van de heilige Jozefmaria:
Ook de houding van de apostel Paulus is te bewonderen. Hij zit gevangen, omdat hij de leer van Christus verkondigd heeft, maar hij laat geen gelegenheid voorbijgaan of hij gaat verder met het verkondigen van het evangelie. In aanwezigheid van Festus en Agrippa verklaart hij zonder aarzeling: ‘Met Gods hulp houd ik stand tot op deze dag en leg getuigenis af voor klein en groot. Ik zeg niets anders dan wat ook de profeten en Mozes hebben verklaard dat gebeuren zou, namelijk dat de Christus moest sterven en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou verkondigen aan het volk en aan de heidenen.’
De apostel zwijgt niet, hij verbergt zijn geloof niet, noch zijn apostolisch optreden dat de oorzaak was van de haat van zijn vervolgers: hij blijft bezig aan iedereen het heil te verkondigen. En met een wonderbaarlijke durf gooit hij Agrippa voor de voeten: ‘Koning Agrippa, gelooft gij in de profeten? Ik weet dat gij aan hen gelooft.’ Het gesprek gaat verder. Agrippa: ‘Bijna zoudt ge mij door uw overtuigende woorden christen maken.’ Daarop sprak Paulus: ‘Ik zou God willen bidden dat vroeg of laat niet alleen gij, maar allen die mij heden aanhoren, zouden worden als ik ben, afgezien dan van deze boeien.’
Waar haalde de heilige Paulus die kracht vandaan? Omnia possum in eo qui me confortat! Alles kan ik in Hem die mij versterkt. Ik kan alles, want God alleen geeft me dit geloof, deze hoop, deze liefde. Het is mij bijna onmogelijk geloof te hechten aan het bovennatuurlijk succes van een apostolaat dat zijn fundament niet heeft in en volledig gericht is op een leven van intieme omgang met de Heer. En dan te midden van het werk, thuis en op straat, met alle al dan niet belangrijke problemen waarmee we elke dag geconfronteerd worden. Daar en niet ergens anders, maar met het hart bij God. Onze woorden, onze daden —zelfs onze ellende— zullen zo de bonus odor Christi, de goede geur van Christus in de wereld zijn, die noodzakelijkerwijs door andere mensen opgemerkt zal worden als ze bij zichzelf zeggen: ‘kijk, een christen.’ (Vrienden van God, nr. 270-271)
4. Zijn er vandaag de dag nog steeds apostelen?
Het apostolisch college, een manier om te verwijzen naar de apostelen als geheel, eindigt met de dood van de laatste van de Twaalf. Desondanks hebben de apostelen ervoor gezorgd opvolgers aan te stellen die de zending die Christus hun had toevertrouwd, zouden voortzetten tot het einde van de wereld (vgl. Lumen Gentium, 20). Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de brieven van Paulus; Timotheüs en Titus werden tot opzieners van Efeze en Kreta aangesteld. “Zoals het Apostel worden begint met het geroepen en uitgezonden worden door de Opgestane, zo moest het daaropvolgende roepen en uitzenden naar anderen, door de kracht van de Geest, tot stand gebracht worden door hen die al in het apostolisch ambt gewijd zijn. En dit is de manier waarop dit ambt, vanaf de tweede generatie bekend als het bisschopsambt, moest worden voortgezet” (Paus Benedictus XVI, Audiëntie 10 mei 2006). Zij die tot bisschop gewijd worden, behouden dus wat we apostolische successie noemen, de voortzetting van de apostelen in de tijd van de Kerk.
Het belangrijkste kenmerk van de apostelen is de pastorale taak om te prediken, te besturen en de sacramenten toe te dienen, naast het feit dat ze ooggetuigen zijn geweest van het leven van Christus (vgl. 2 Pe 1,16). Hoewel de bisschoppen geen ooggetuigen zijn geweest van het leven van Christus, erven zij pastorale taken van de apostelen. “Op deze manier wordt de opvolging in de rol van bisschop voorgesteld als de continuïteit van het apostolische ambt, een garantie voor de bestendigheid van de apostolische traditie, woord en leven, die ons door de Heer is toevertrouwd (...) Bijgevolg is het door de Apostolische Opvolging Christus die ons bereikt: in de woorden van de Apostelen en hun opvolgers is hij het die tot ons spreekt; door hun handen is hij het die handelt in de sacramenten; in hun blik is het zijn blik die ons omarmt en ons doet voelen dat we geliefd en verwelkomd zijn in het Hart van God. En ook nu nog is Christus zelf, zoals aan het begin, de ware Herder en Beschermer van onze zielen die wij volgen met diep vertrouwen, dankbaarheid en vreugde” (Paus Benedictus XVI, Audiëntie, 10 mei 2006).
Alle Christenen nemen deel aan de zending van de apostelen, aan de apostolische zending. “De hele Kerk is apostolisch in zoverre zij 'gezonden' is tot de hele wereld; alle leden van de Kerk, ook al is het op verschillende wijzen, hebben deel aan deze zending” (Catechismus, 863). Christen zijn houdt inderdaad in dat men zich het leven van Christus eigen maakt (vgl. Gal 2,20), die kwam om iedereen dichter bij de waarheid te brengen (vgl. Joh 18,37). “In liefde voor Christus zijn jongeren geroepen om overal met hun eigen leven te getuigen van het Evangelie” (Paus Franciscus, Christus Vivit, n. 175). Christus volgen is al een aanvaarding van de apostolische zending: Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping (Mc 16,15). Zoals Benedictus XVI opmerkte, is het de taak van alle Christenen “om de volkeren samen te brengen in de eenheid van zijn liefde. Dat is onze hoop en ook onze opdracht: bijdragen aan deze universaliteit, aan deze ware eenheid in de rijkdom van culturen, in verbondenheid met onze ware Heer Jezus Christus” (Paus Benedictus XVI, Audiëntie, 22 maart 2006).
Overweging van de woorden van de heilige Jozefmaria:
Als u voor de verleiding zou bezwijken u af te vragen: ‘wie zegt me, dat ik me daarmee moet bemoeien?’ Dan zou ik u zeggen: ‘Christus in eigen persoon beveelt het. Hij vraagt het u’. ‘De oogst is groot, maar werklieden zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst dat Hij werklieden zendt in zijn wijngaard.’ Wees geen lafaard en denk niet: ‘Wat kan ík daar nu voor een bijdrage leveren, er zijn al anderen die dat doen. Voor dat soort activiteiten ben ik niet in de wieg gelegd’. Nee, er is niemand anders. Als u dat zou kunnen zeggen, zou iedereen dat met evenveel recht kunnen zeggen. Dit verzoek van Christus is aan alle christenen en aan elk van hen afzonderlijk gericht. Niemand is ervan vrijgesteld, noch door leeftijd, noch door gezondheid, noch door werk. Er is geen enkel excuus denkbaar. Ofwel ons apostolaat brengt vrucht voort, of ons geloof is onvruchtbaar. (Vrienden van God, nr. 272)
Wij beschouwen het mysterie van de Kerk, de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk. Dit is het geëigende moment ons af te vragen: deel ik het vurig verlangen van Christus naar de zielen? Bid ik voor de Kerk, waarvan ik deel uitmaak, waarin ik een specifieke zending heb te volbrengen die niemand anders in mijn plaats kan doen? Bij de Kerk behoren is al veel, maar niet alles. Wij moeten Kerk zijn, opdat onze Moeder nooit zal verworden tot een vreemde, iets uitwendigs, ver verwijderd van onze diepste gedachten.
Laten wij deze overwegingen over de kentekenen van de Kerk besluiten. Met de hulp van de Heer zullen deze in onze ziel geprent blijven en zullen wij gesterkt blijven met een heldere, zekere, goddelijke maatstaf om deze heilige Moeder, die ons het leven van de genade gegeven heeft en ons dag na dag met onvermoeibare zorg voedt, lief te hebben. (De liefde tot de Kerk, nr. 16)