De eerste vrouwen van het Opus Dei

Lola Fisac was een van de eerste vrouwen van het Opus Dei. In het boek "Uncommon Faith: The Early Years of Opus Dei (1928-1943)" beschrijft John Coverdale hoe de heilige Jozefmaria Escrivá het werk onder vrouwen begon en hoe deze vrouwen het Opus Dei verder verbreiden.

HOOFDSTUK 22

NIEUW BEGIN VOOR HET WERK MET VROUWEN (1939-1943)

Door de Spaanse burgeroorlog verloor Escrivá het contact met de vrouwen die vóór juli 1936 lid waren geworden. Zelfs als hij, bij wijze van uitzondering, wist waar iemand van hen verbleef, dan was het niet gemakkelijk om contact op te nemen. Het stond hem tegen moeite te doen om contact te onder-houden, vanwege het gevaar dat ze daarmee zouden lopen. Ze hadden de geest van het Werk, en in het bijzonder haar lekenmentaliteit en haar seculiere karakter nog niet volledig begrepen. De enige handvaten - met uitzondering van zijn Geestelijke Beschouwingen - die tot hun beschikking stonden op het gebied van het geestelijk leven, weerspiegelden de heersende opvatting dat het religi-euze leven de enige weg was voor een vrouw die zich volledig aan God wilde geven. Het geringe aantal vrouwen die het geluk hadden een priester te vinden waar ze bij konden biechten en van wie ze geestelijke leiding kregen, zouden ervaren dat hun wens naar heiligheid zou worden afgezwakt en dat men hen zou suggereren dat ze naar de religieuze staat moesten streven.

Het was daarom niet verwonderlijk dat Escrivá na de oorlog tot de ontdekking kwam dat hun mentali-teit ver verwijderd was van de geest van het Opus Dei. Toen hij zag dat zij een geestelijk leven waren gaan leiden dat gebaseerd was op het afstand doen van de wereld, moest hij hun met verdriet vertel-len, dat zij niet in het Opus Dei konden blijven. Bijna tien jaar na de oprichting van de vrouwelijke tak van het Opus Dei was er maar één lid, Lola Fisac.

Lola Fisac werd lid van het Opus Dei in mei 1937. Zij woonde met haar familie in een klein dorpje in het zuiden van Spanje, Daimiel genaamd. Haar broer Miguel zat thuis ondergedoken. Hij wilde Escrivá of Zorzano niet schrijven uit angst de aandacht te trekken van de Republikeinse censuur, waardoor zijn verblijfplaats bekend zou worden. Hij vroeg daarom zijn zus namens hem te schrijven. Zodoende had Lola schriftelijk contact met Escrivá. Miguel legde het Opus Dei aan haar uit en gaf haar een exemplaar van de Geestelijke Beschouwingen.

In haar eerste bericht aan Escrivá, geschreven in april 1937, liet ze hem enkel weten dat Miguel veilig was. Het antwoord van Escrivá was even kort en verhuld, maar hij gaf zijn hoop te kennen dat zij op een dag lid zou worden van de familie.

Ondanks het verhulde taalgebruik, begreep Lola de boodschap. Eind mei 1937 antwoordde zij in de-zelfde discrete taal, dat zij lid wilde worden van het Opus Dei. Jaren later herinnert ze zich dat het haar, hoewel zij de roeping tot het Opus Dei nog niet volledig begreep, “fascinerend toescheen. Ik had het innerlijke besluit genomen de roeping tot het Werk volledig en zonder voorwaarden te beleven”. De maanden die daarop volgden, bleven Lola en Escrivá elkaar schrijven, hoewel de censuur nood-zaakte tot cryptisch taalgebruik.

Aan het einde van de oorlog keerde Escrivá terug naar Madrid. Nog geen drie weken later, reisde hij naar Daimiel om Lola te ontmoeten en om haar familie te bedanken voor de voedselpakketten die ze Isidoro hadden toegezonden tijdens de oorlog. Tijdens een lang gesprek op 22 april 1939, gaf Escrivá Lola een nauwkeurige uitleg over de roeping tot het Opus Dei. Zij herhaalde de wens lid te worden van het Opus Dei, waarop Escrivá voor haar een leefplan opschreef dat bestond uit dagelijks een half uur gebed, de rozenkrans, gewetensonderzoek, en de geestelijke lezing met het boek Geschiedenis van een ziel van H. Thérèse van Lisieux. Hij benadrukte dat zij moest groeien in het besef van God’s aanwezigheid, door geestelijke communies te bidden, akten van liefde en eerher-stel te doen en door elke dag te wijden aan een specifieke devotie: zondag de Heilige Drie-eenheid; maandag de zielen in het vagevuur; dinsdag de engelbewaarders; woensdag H. Jozef; donderdag de H. Eucharistie, vrijdag het Lijdensverhaal; zaterdag de H. Maagd Maria.

Omdat Lola in de nabije toekomst met haar familie in Daimiel zou blijven wonen, benadrukte Escrivá eveneens dat zij vaak moest schrijven en moest groeien in het besef van de gemeenschap van de heiligen, waardoor alle christenen met elkaar zijn verbonden. Het advies dat hij haar gaf staat in De Weg: “Laat iedereen van jullie een bijzondere gemeenschap van de heiligen beleven: dan zal ie-dereen zowel tijdens de innerlijke strijd als bij de uitoefening van het beroep, de vreugde en de kracht voelen niet alleen te staan”. En: “Je zult gemakkelijker je plicht vervullen, als je denkt aan de hulp, die je broeders je verlenen. En aan de hulp, die je hun onthoudt, als je niet trouw bent”.

Lola reisde meerdere keren naar Madrid in de maanden die volgden. Naast enkele zaken die zij in Madrid moest afronden, profiteerde zij van de gelegenheid om Escrivá, zijn moeder en zijn zus Car-men te zien.

Escrivá had een speciale reden om Lola nader kennis te laten maken met zijn moeder en zus en haar de tijd met hen te laten doorbrengen. In 1935 had hij geschreven dat een centrum van het Opus Dei “geen klooster, school, kazerne, inrichting of pension is: het is familie.” Om dat waar te maken, voor-zag hij dat de vrouwen van het Opus Dei, naast het volledig scala aan activiteiten dat ook de mannen vooruit zouden brengen, tevens het “apostolaat van de apostolaten” (zoals hij dat vaak noemde) zou-den uitoefenen. Daarmee bedoelde hij dat zij de huishoudelijke administratie van de centra van het Werk zouden leiden, om er de sfeer en de warmte van een christelijk gezin te brengen. Hoewel noch zijn moeder noch zijn zus ooit van het Werk zijn geworden, voelde hij dat zij in hun eigen huis die sfeer hadden weten te creëren die als uitstekend voorbeeld diende voor de familiegeest eigen aan het leven in het Opus Dei. Door tijd met hen door te brengen, zouden de vrouwen van het Opus Dei kun-nen leren hoe ze die sfeer in de centra van het Opus Dei zouden kunnen scheppen.

Gedurende de periode dat Lola in Daimiel woonde, bleef Escrivá schriftelijk met haar in contact. In januari 1940 schreef hij: “Vergeet niet dat God meer weet dan wij en dat Hij, zoals men zegt, recht kan schrijven met kromme lijnen. Als wij geloof hebben, zal op het moment dat wij het niet verwachten, alles in orde komen en geregeld zijn”. In een andere brief moedigt hij haar aan: “Ik hoop dat de Heer de zaken binnenkort hersteld, zodat je aan de slag kunt gaan zoals je verlangt. Je moet altijd blij zijn. Droefheid is de bondgenoot van de vijand”. Als antwoord op een brief waarin Lola klaagde over inner-lijke dorheid, zei hij: “Wees niet bezorgd als je je koud of dor voelt. Het belangrijkste is volharding in ons leefplan, ook als we ons er doorheen moeten slepen.”

Het werk met vrouwen in Madrid

Escrivá probeerde jonge vrouwen in Madrid te vinden, die de roeping tot het Opus Dei zouden kunnen hebben. Hij zocht specifiek naar vrouwen die Gods roepstem zouden kunnen beantwoorden om het apostolisch celibaat te beleven en die al hun krachten zouden wijden aan de verspreiding van het Opus Dei. Hij ging regelmatig in een aantal parochies biecht horen en vroeg leden van het Werk en sommige van de jonge mannen, die in contact waren met zijn apostolaatswerken, om voor hun zussen te bidden. Hij spoorde hen aan het contact van vrouwen met het Opus Dei te vergemakkelijken door hen een exemplaar van De Weg te geven of door hen voor te stellen bij Escrivá te gaan biech-ten. Als de studenten van Jenner met vakantie waren, organiseerde hij meditaties voor jonge vrouwen in de kapel van het studentenhuis.

In de herfst van 1940 was er een aardige kern van jonge vrouwen die in contact waren met het Opus Dei in Madrid. Zes van hen hadden gevraagd lid te kunnen worden van het Werk. Escrivá moedigde hen aan hun studies en andere beroepsactiviteiten te heiligen. Hij vroeg sommigen van hen zijn moe-der en zus te helpen bij de organisatie van de huishouding en het koken in het studentenhuis Jenner en in twee nieuwe centra van de mannen. Vrouwen van het Opus Dei waren zeker niet geroepen zichzelf te beperken tot huishoudelijke taken, maar Escrivá legde er de nadruk op dat deze werk-zaamheden net zo goed geheiligd konden worden als elk ander beroepswerk. Ook benadrukte hij dat zij, door het scheppen van een prettige familiesfeer in de centra van het Werk, in grote mate zouden bijdragen aan het apostolaat dat daar gedaan werd.

In november 1940 huurden de vrouwen die zich in Madrid bij het Opus Dei hadden aangesloten een appartement in de Castelló straat. Niemand woonde daar, maar men gebruikte als een basis voor activiteiten. Echter, na enkele maanden verplaatsten de vrouwelijke activiteiten zich naar het centrum in de Diego de Leon straat; in het gedeelte waar de moeder en de zus van Escrivá woonden. Dit ver-gemakkelijkte het contact met de Escrivá’s en bood de vrouwen de mogelijkheid om met Carmen sa-men te werken bij de administratie van de centra.

Valencia

Encarnación Ortega was zodanig onder de indruk van De Weg dat zij deelnam aan bezinningsdagen gegeven door Escrivá, eind maart 1941 in Alacuás, dichtbij haar geboortestad Valencia. Na de eerste meditatie ging ze de priester en de auteur van het boek groeten. Hij legde haar meteen het Opus Dei uit en zei dat hij enkele dappere vrouwen nodig had om het ten uitvoer te brengen. “Het overviel me behoorlijk” herinnert zij zich. “Ik kon er niet van eten en slapen.” Ik wilde dat de bezinning snel afgelo-pen was en dat ik die priester nooit meer zou ontmoeten; maar de goddelijke plannen, die net voor me uit de doeken waren gedaan, bleven in mijn hoofd bonzen.”

De laatste meditatie van de bezinning ging over de lijdensweg van Christus. “Christus heeft dit alles, dit allemaal, voor jou geleden”, zei Escrivá aan het einde van de meditatie. “Daar is Hij in het taberna-kel. Heb de durf om hem in de ogen te kijken en op zijn minst te zeggen: ik wil je niet geven wat je me vraagt.”

De meditatie was nog niet afgelopen of iemand tikte haar op de schouder en zei: “Don Josémaria wil je even spreken.” “Op dat moment besloot ik ja te zeggen” zegt Ortega, “ik was er klaar voor, om één van die vrouwen te zijn die, heel dicht bij de Moeder van Smarten, de stichter zou kunnen helpen het Opus Dei vooruit te brengen in deze wereld.”

Toen ze Escrivá haar besluit had verteld, wees hij op de hindernissen die op haar stonden te wachten. Zijn geestelijke dochters hadden nog geen centrum waar ze als een familie samen konden wonen; mensen zouden hun weg wel eens verkeerd kunnen begrijpen; ze waren geroepen om de armoede daadwerkelijk te beleven, af te zien van eigen bezittingen en zelfs van toekomstplannen. Ortega raak-te niet ontmoedigd door dit panorama, maar de volgende morgen voelde ze zich genoodzaakt Escrivá te vertellen: “Ik kan helemaal niets”. Escrivá gaf de volgende vraag als antwoord: “Weet je hoe je moet gehoorzamen?”

Tijdens het verblijf van Escrivá in Valencia, sloot Enrica Botella zich bij het Opus Dei aan. Haar roe-ping was gedurende enkele maanden tot rijpheid gekomen. Haar broer Paco had haar en enkele nich-ten van haar voorgesteld aan Escrivá. Bij de eerste ontmoeting had Escrivá hen gevraagd enkele misgewaden en altaardwalen te maken voor de kapel van het centrum in Valencia. Hij zei niets over de roeping tot het Opus Dei. Enrica herinnert zich hoe hij hen “enthousiast had gemaakt voor die op-dracht, door ons te vertellen dat het goed verzorgen van de zaken van de Heer een waarachtig teken van liefde is”. We konden hieraan meewerken als we met liefde en in Gods aanwezigheid de gewaden naaiden die zo dicht in contact zouden komen met de Heer in het Allerheiligste Sacrament. “Doe een akte van liefde bij elke steek” zei hij.

Tijdens een reis naar Valencia enkele weken later, legde de broer van Enrica het Opus Dei aan haar uit. “Waarom vertel je me hierover?”vroeg ze. Toen hij zei dat vrouwen ook lid konden worden, ant-woordde ze dat ze blij was dat ze hen uit de brand had kunnen helpen met naaien, maar dat ze geen interesse had om lid te worden. In de weken die daarop volgden, bleef ze echter denken aan wat haar broer haar verteld had. Toen Escrivá naar Valencia kwam om een bezinning te geven, wilde ze hem zien. “Ik ben voor je roeping aan het bidden mijn dochter” zei hij haar. “Vanaf dat moment beschouw-de ik mij als een deel van de familie” vertelt ze. Escrivá schreef voor haar een leefplan op en maakte een nieuwe afspraak een paar dagen later.

Bij de volgende ontmoeting stelde Escrivá haar voor aan Ortega en zette voor hen een wijds panora-ma uiteen van apostolische activiteiten die vrouwen in het Opus Dei zouden gaan ondernemen. Vrou-welijke leden van het Opus Dei zouden zich heiligen en een persoonlijk apostolaat van vriendschap en vertrouwen vooruit brengen met vrienden en collega’s in alle mogelijke werkkringen: van de meest prestigieuze tot de meest nederige. Sommigen zouden hoogleraar, dokter, journalist, rechter of farma-ceut worden. Weer anderen winkelier, verpleegster of bediende. Naast deze persoonlijke werkzaam-heid, dat het voornaamste apostolaat van alle leden van het Werk is, zouden vrouwen van het Opus Dei meewerken met vele andere mensen aan een grote verscheidenheid van educatieve en sociale organisaties, variërend van universiteiten en hogescholen tot medische centra in afgelegen gebieden, beroepsopleidingen en studentenhuizen.

Deze idealen stonden in scherp contrast met de realiteit van het moment in Valencia. De vrouwen van het Opus Dei beschikten nog niet eens over een klein appartement om deze activiteiten vooruit te brengen. Voorlopig vroeg hij hen misgewaden en altaardwalen te maken, lessen te geven aan het huishoudelijk personeel van het kleine studentenhuis aan de Samaniego straat, te helpen bij het op-stellen van de menu’s voor het studentenhuis en ondertussen door te gaan met hun persoonlijk apos-tolaat met vrienden en familieleden. Deze nederige taken zei hij, zouden hen helpen hun zielen voor te bereiden voor de grote ondernemingen die op hen wachtten. Hij werkte dit verder uit door een punt van De Weg te lezen dat we reeds eerder hebben aangehaald: “Onder de sneeuw waren de planten niet te zien; en de boer van wie het veld was, zei verheugd: ‘Nu groeien ze van binnen’. Ik dacht aan jou: aan je noodgedwongen niets doen… Zeg eens: groei jij ook van binnen?”

Hij sprak met zoveel geloof en zekerheid over de toekomst, dat Enrica Botella en Ortega nauwelijks het contrast bemerkten tussen de grootsheid van die dromen en de beperkte verantwoordelijkheden die hun toen gevraagd werden, zoals wat in die tijd als typisch vrouwelijke taken werden beschouwd. “We straalden” schrijft Botella. “Valencia leek te klein voor onze dromen… Het was niet erg dat we nog niets konden zien van de vrouwelijke tak van het Opus Dei. De zekerheid van de stichter was ons genoeg”.

Ortega had niet veel genaaid in het verleden en was er niet bedreven in. In de vrouwelijke gevangenis waar ze tijdens de burgeroorlog vast had gezeten, gaf ze de voorkeur aan het graven van greppels, ontwortelen van bomen en het laden van vrachtwagens. Haar smaken en doelen pasten niet goed bij de rollen die vrouwen in het naoorlogse Spanje toebedeeld kregen. Niettemin omarmde ze op enthou-siaste wijze niet alleen de lange-termijn doelstellingen die Escrivá had beschreven maar ook de ge-wone werkelijkheid van de begintijd. Ze schreef naar andere leden van het Werk: “Ik ben er klaar voor, ook als God wil dat ik naai en de hele dag zittend doorbreng met een naald in de hand. Als ik er niet veel plezier in heb, des te beter, dan heb ik iets om op te offeren. Ik ben absoluut van plan het met blijdschap te doen.”

Léon

Gedurende de zomer van 1941 werd een andere vrouw lid van het Opus Dei in Léon, een stad in Noord-Spanje. Haar eerste contact met het Opus Dei had plaatsgevonden in augustus 1940, toen de bisschop van Léon Escrivá had uitgenodigd om een bezinning te geven aan priesters van zijn diocees. De priester Eliodoro Gil Rivera, die vaak bij familie Guzman over de vloer kwam, was een vriend van Escrivá en stelde Nisa González Guzman aan hem voor. Zij woonde bij haar ouders en besteedde haar tijd aan het leren van vreemde talen en sporten. Ze had in het bijzonder plezier in tennissen en skiën, waar ze pas nog een medaille voor had gewonnen.

Ze was verrast toen Escrivá haar direct na de begroeting vroeg: “Mijn dochter, houd je veel van de Heer?” Guzman geeft als commentaar: “Nooit had iemand mij dat met zoveel eenvoud en helderheid gevraagd. Ik had grote verlangens om de wil van God te volbrengen en ik wist dat het de manier was om Hem onze liefde te laten zien. Maar ik wist ook dat die liefde eisend was. Op dat moment scheen het mij toe dat ik daarvoor niet genoeg kracht bezat. Daarom was ik enigszins ontdaan en antwoordde met een twijfelend gebaar.”

Ondanks haar weinig enthousiaste reactie, sprak Escrivá haar over het Opus Dei. Hij schilderde een beeld van vrouwen die zich heiligden en apostolaat deden in allerlei beroepen en sociale omgevingen. Hoewel hij haar niet direct over de roeping sprak, moedigde hij haar aan dichter bij God te komen in haar dagelijkse leven. De maanden die daarop volgden, dacht Guzman vaak terug aan het gesprek met Escrivá. In april 1941 reisde ze naar Madrid met de bedoeling lid te worden van het Opus Dei. Escrivá stelde haar echter voor een bezinning bij te wonen en na te blijven denken en te bidden over haar besluit.

Nog voordat zij de kans had een bezinning bij te wonen, werd zij lid van het Opus Dei. Kort daarna nam ze deel aan een studieweek voor leden van het Werk en andere jonge vrouwen die voornemens waren lid te worden. Zoals het geheel aan activiteiten die in 1941 voor mannen waren georganiseerd, was deze studieweek een voorloper van de workshops en cursussen die georganiseerd zouden gaan worden voor de vorming van de leden van het Opus Dei. De studieweek vond plaats in Lagasca, tij-dens de afwezigheid van de studenten. Het begon met een bezinningsdag gegeven door Escrivá. Gedurende de rest van de week, gaf Escrivá lessen en hield informele gesprekken over de katholieke leer en de geest van het Opus Dei. Met de woorden van Guzman: “Hij liet ons het Opus Dei zien als een oeverloze zee, met een geloof dat ons de toekomst deed voelen.”

In de meditaties die hij gaf, verwees hij vaak naar de tekst in de Bijbel waar Christus zijn leerlingen opdraagt “op tocht te gaan en vruchten voort te brengen” (Joh. 15, 16). Aan het eind van de studie-week keerde Guzman naar León terug. Zij bleef tot juli 1942 bij haar familie wonen. Toen verhuisde zij naar het lang verwachte eerste centrum van de vrouwelijke tak in Madrid.

De moeder van Escrivá sterft

In april 1941 werd de moeder van Escrivá, die door de leden van het Werk hartelijk “grootmoeder” werd genoemd, ziek door een longontsteking. Escrivá stond ingepland om een bezinning te geven aan diocesane priesters in het diocees van Lerida, vlakbij Barcelona, maar hij wilde niet graag Madrid ver-laten. “Grootmoeder maakt een behoorlijk zieke indruk”zei hij aan één van de leden van het Werk. De dokter verzekerde hem echter dat er geen reden was tot bezorgdheid, dus concludeerde hij dat “er vijftig priesters zijn die op mij wachten en het mijn plicht is voor hen te zorgen.” Voordat hij vertrok, nam hij afscheid van zijn moeder en hij vroeg haar de ongemakken op te dragen voor de priesters voor wie hij zou preken. Ze mompelde zachtjes “wat een zoon heb ik toch grootgebracht!”

Een dag later ging het echter slechter en in de ochtenduren van 22 april 1941 overleed ze. Zodra hij haar overlijden vernam, reisde hij terug naar Madrid in een geleende auto. Hij kreeg echter autopech en bereikte Madrid pas in de loop van de volgende ochtend. Orlandis vertelt dat Escrivá het huilen niet kon inhouden, zoals een kind dat net zijn moeder is verloren. “Mijn God, mijn God”, bad hij hardop, “wat heb je gedaan? Je neemt alles van me weg. Ik dacht dat mijn geestelijke dochters een moeder hard nodig hadden, en je laat me met niets achter!”

Het eerste centrum van de vrouwen

Er waren weinig externe ontwikkelingen zichtbaar in het apostolaat van de vrouwen van het Opus Dei aan het einde van de studieweek in augustus 1941 tot de volgende zomer. Net zoals in de eerste ja-ren van apostolaat met de mannen, waren er jonge vrouwen die enthousiast reageerden en zelfs hun interesse kenbaar maakten om lid te worden van het Opus Dei. Na een zekere tijd echter, als het dui-delijk werd welke offers van de leden van het Opus Dei gevraagd werden, nam het enthousiasme af en namen zij geleidelijk afstand. Van de vrouwen die in 1942 van het Opus Dei waren, kon Escrivá uiteindelijk rekenen op Ortega en Botella in Valencia, Guzman in León en Fisac in Daimiel.

Ondanks de moeilijkheden om een solide basis te bouwen voor het apostolaat met vrouwen, begon de zoektocht naar een huis of appartement dat zou kunnen dienen als eerste centrum van de vrouwelijke tak al in het begin van 1942. Madrid had fors geleden onder de Spaanse burgeroorlog, wat tot gevolg had dat er een tekort was aan huizen. Desondanks werd in juni 1942 in de Jorge Manrique straat een geschikt huis met twee verdiepingen gevonden. Halverwege juli verhuisden Ortega en Guzman daar naartoe, ondanks het feit dat het nog nauwelijks gemeubileerd was. Carmen Escrivá kwam de eerste dagen vaak langs om hen bij het installeren te helpen.

Escrivá bracht een bezoek aan het nieuwe centrum op zijn terugtocht van twee bezinningen die hij had gegeven aan priesters in Segovia. Hij benadrukte de noodzaak sterk en moedig te zijn, en tegelijk beminnelijk en liefdevol jegens leden van het Werk. Hij zei hen dat hun gebeden en andere devoties altijd oprecht moesten zijn.

Enkele maanden later liet Escrivá de bewoonsters van het centrum een lange lijst zien met apostoli-sche initiatieven die hij van de vrouwen van het Opus Dei in de toekomst verwachtte. Al deze projec-ten moesten ze zien als bijkomende activiteiten naast de huishoudelijke administratie van de centra van het Werk en hun eigen persoonlijk apostolaat van vriendschap en vertrouwen met vrienden en collega’s. “Er zijn twee mogelijk reacties op dit alles” zei hij. “Één is te denken dat het allemaal mooi maar onhaalbaar is. De ander is te vertrouwen op de Heer. Als Hij dit alles van ons vraagt, dan zal Hij ons helpen bij de uitvoering. Ik hoop dat jullie reactie van de tweede soort is.”

Het handjevol vrouwen dat op dat moment lid van het Opus Dei was, kon nog weinig resultaat tonen. Zij deelden echter het geloof van Escrivá dat God de ontwikkeling van het Opus Dei wilde op de wijze die Escrivá had voorzien. Hun geloof en offergeest waren de basis voor de groei van het apostolaat met vrouwen in de daarop volgende jaren.

Vertaald uit: John F. Coverdale, Uncommon Faith: The Early Years of Opus Dei (1928-1943), Scepter New York, p. 337-347. Het boek (396 blz.) is verkrijgbaar bij uitgeverij De Boog, Utrecht: www.deboog.nl.