Door Maria naar Jezus

Homilie over de Heilige Maagd Maria voor de maand mei, uitgesproken door de stichter van Opus Dei op 4 mei 1957, opgenomen in het boek ‘Christus komt langs’.

Geheimen van de Rozenkrans
Mariale meditatie I: Moeder van God en onze hoop
Mariale meditatie II: De vriendschap van Maria

Homilie heilige Jozefmaria: Door Maria naar Jezus

139. Als we aan het begin van deze meimaand onze blik laten gaan over de wereld en over het volk van God (zie 1 Petr 2, 10), dan zien we heel diverse uitingen van Mariaverering die — of het nu oude of nieuwe gebruiken zijn — allemaal een grote liefde voor de Moeder van God weerspiegelen.

Het maakt je blij dat deze devotie leeft en dat deze voor de christenen een impuls is om zich als domestici Dei, als leden van de familie van God, te gedragen (Ef 2, 19).

Ook jullie zullen je deze dagen nog meer binnen de Kerk voelen, nog meer broer en zus van al je broeders en zusters die deze dagen op de meest uiteenlopende manieren blijk geven van hun liefde voor Maria. Het is als op een familiereünie waar volwassen kinderen die door het leven uit elkaar zijn gegaan, elkaar weer treffen bij hun moeder. Als ze wel eens woorden hebben gehad en elkaar liefdeloos hebben behandeld, dan is dat op zo”n dag niet aan de orde. Ze voelen zich verenigd en vinden elkaar terug in een hartelijke saamhorigheid.

Maria is voortdurend de Kerk aan het vestigen, aan het verenigen. We kunnen moeilijk een echte devotie tot de Maagd Maria hebben zonder ons meer verbonden te gaan voelen met de andere leden van het Mystiek Lichaam en met het zichtbare hoofd, de paus. Daarom herhaal ik graag: Omnes cum Petro ad Iesum per Mariam, allen met Petrus naar Jezus, door Maria! Als we onszelf zien als een stukje van de Kerk en we ons broeders in het geloof voelen, dan begrijpen we beter wat bedoeld wordt met de broederlijkheid die ons met de hele mensheid verbindt, want Christus heeft de Kerk naar alle mensen en alle volkeren gezonden (zie Mt 28, 19).

Wat ik net zei hebben we allemaal ervaren, want we hebben gelegenheden genoeg om de bovennatuurlijke effecten van een oprechte devotie tot de Maagd Maria te kunnen constateren. Ieder van ons zou daar veel over kunnen vertellen. Er komt me nu een bedevaart in herinnering die ik in 1933 naar een Mariakapel in Castilië heb gemaakt, naar Sonsoles.

Het was geen bedevaart in de gebruikelijke zin van het woord; niet rumoerig of massaal. We waren met z”n drieën. Ik respecteer en waardeer andere publieke uitingen van vroomheid, maar zelf wil ik mijn genegenheid en enthousiasme voor Maria het liefst door persoonlijke bezoeken of in kleine groepjes uiten, waardoor een gevoel van intimiteit ontstaat.

Bij die bedevaart naar Sonsoles heb ik ervaren waar die aanroeping van Maria “Sonsoles” vandaan komt. Het is misschien een onbeduidend detail, maar het drukt de kinderlijke liefde voor Maria uit van de mensen van die streek. Het beeld van Onze Lieve Vrouw dat in Sonsoles wordt vereerd was tijdens de strijd tussen de christenen en de mohammedanen een tijdlang in Spanje verborgen gehouden. Jaren later werd het door een paar herders gevonden die, zoals de traditie vertelt, bij het zien van het beeld uitriepen: Wat een mooie ogen! Het zijn net zonnen! (In het Spaans: Son soles!).

Moeder van Christus, moeder van de christenen

140. Sinds dat jaar, 1933, heb ik bij vele en geregelde bezoeken aan heiligdommen van Onze Lieve Vrouw ruimschoots de gelegenheid gehad om na te denken over de plaats die de Moeder van Jezus in het hart van veel christenen inneemt. En steeds heb ik geconcludeerd dat die genegenheid een liefdevol antwoord is, een blijk van kinderlijke dankbaarheid. Want Maria is nauw verbonden met het grootste bewijs van de liefde van God: de menswording van het Woord, dat in alles aan ons gelijk werd en onze ellende en onze zonden op zich nam. Maria was trouw aan de goddelijke zending waarvoor ze was geschapen en heeft zich in dienst van de mensen gesteld en dat doet zij nog steeds. We zijn immers allemaal geroepen om broeders en zusters te zijn van haar Zoon Jezus. En de Moeder van God is nu ook werkelijk de Moeder van de mensen.

De Heer heeft het zo gewild en de heilige Geest liet het vastleggen, opdat het voor alle generaties duidelijk zou zijn: Bij Jezus’ kruis stonden zijn Moeder, de zuster van zijn Moeder, Maria de vrouw van Klopas en Maria Magdalena. Toen Jezus zijn Moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn Moeder: Vrouw, zie daar uw zoon. Vervolgens zei Hij tot de leerling: Zie daar uw Moeder. En vanaf dat ogenblik nam de leerling haar bij zich in huis (Joh 19, 25-27).

Johannes, de geliefde leerling van Jezus, ontvangt Maria en neemt haar op in zijn huis en in zijn leven. De geestelijke schrijvers hebben in deze woorden van het evangelie een uitnodiging aan alle christenen gezien om Maria ook in hun leven op te nemen. Deze toelichting is bijna overbodig, want zonder twijfel wil Maria graag dat we onze toevlucht tot haar nemen, dat we ons met vertrouwen tot haar richten, dat we een beroep doen op haar moederschap en haar vragen ons te laten zien dat zij onze Moeder is (Monstra te esse Matrem, uit de hymne Ave maris stella).

Maar zij is een moeder die je niet hoeft te smeken, die ons zelfs vóór is, want ze kent onze noden en komt ons direct te hulp. Ze toont met daden dat ze voortdurend aan haar kinderen denkt. Ieder van ons kan zich zijn eigen leven voor de geest halen en hij zal zien hoe de barmhartigheid van God zich daarin manifesteert en hij kan wel honderd redenen aanvoeren om zich op een speciale manier een kind van Maria te voelen.

141. De teksten van de heilige Schrift die over Onze Lieve Vrouw spreken laten ons duidelijk zien hoe de Moeder haar Zoon stap voor stap begeleidt, zich met zijn verlossende zending verenigt, zich met Hem verheugt en met Hem lijdt; hoe zij liefheeft wie Jezus liefheeft en zich met moederlijke zorg om allen bekommert die bij Hem zijn.

We hoeven maar aan het verhaal van de bruiloft van Kana te denken. Onder de talrijke genodigden bij zo”n drukke boerenbruiloft waar mensen van verschillende dorpen naar toe komen, merkt Maria dat er te weinig wijn is (zie Joh 2, 3). Ze is de enige die dat ziet, en wel meteen. De taferelen uit het leven van Christus komen ons zo bekend voor! De grootheid van God is in het normale en alledaagse aanwezig. Het is typerend voor een vrouw, voor een opmerkzame huisvrouw, dat ze merkt of iets over het hoofd is gezien en aandacht schenkt aan details die het leven aangenaam maken. Zo was Maria.

Bovendien is het net Johannes die de geschiedenis van Kana vertelt. Hij is de enige evangelist die dit gebaar van moederlijke zorg heeft vastgelegd. Hij wil ons eraan herinneren dat Maria aanwezig was bij het begin van het openbaar leven van de Heer, wat aangeeft dat hij het belang van de aanwezigheid van Maria heeft begrepen. Jezus wist aan wie Hij zijn Moeder toevertrouwde: aan een leerling die haar liefhad, die geleerd had van haar te houden als van zijn eigen moeder, en die in staat was haar te begrijpen.

Laten we nu kijken naar de dagen die volgden op Hemelvaart, de tijd van wachten op Pinksteren. De leerlingen waren door de triomf van de verrezen Christus bevestigd in hun geloof en ze verlangden naar de komst van de beloofde heilige Geest. Ze wilden bij elkaar zijn en daarom vinden we ze verenigd cum Maria matre Iesu, samen met Maria, de moeder van Jezus (zie Hand 1, 14). Het gebed van de leerlingen begeleidt het gebed van Maria: het is het gebed van een familie die met elkaar verenigd is.

Deze keer is het de heilige Lucas die ons deze informatie geeft. Hij is de evangelist die het uitvoerigst over de kinderjaren van Jezus heeft verteld. Het is alsof hij ons te verstaan wil geven dat Maria niet alleen bij de menswording van het Woord een hoofdrol speelde, maar dat zij op een vergelijkbare manier ook tegenwoordig was bij het ontstaan van de Kerk, die het Lichaam van Christus is.

Vanaf het eerste ogenblik van het bestaan van de Kerk hebben alle christenen die op zoek waren naar de liefde van God, naar de liefde die ons wordt geopenbaard en die in Jezus Christus mens is geworden, een ontmoeting gehad met Maria en ze hebben op heel verschillende manieren haar moederlijke zorg ondervonden. Met recht kan de allerheiligste Maagd zich de Moeder van alle christenen noemen. De heilige Augustinus drukt het als volgt uit: Door haar liefde werkte zij er aan mee dat er gelovigen geboren werden in de Kerk, ledematen van het Hoofd van wie zij naar het vlees werkelijk de moeder is [De sancta virginitate, 6 (PL 40, 399)].

Het is dus niet vreemd dat uitgerekend een gebed vol vertrouwen een van de oudste getuigenissen van Mariaverering is. Ik bedoel een eeuwenoude antifoon die wij nog steeds bidden: Onder uw bescherming nemen wij onze toevlucht, o heilige Moeder van God; wijs in onze nood onze gebeden niet af, maar verlos ons altijd uit alle gevaren, o glorierijke en gezegende Maagd [Sub tuum praesidium confugimus, Sancta Dei Genitrix: nostras deprecationes ne despicias in necessitatibus, sed a periculis cunctis libera nos semper, Virgo gloriosa et benedicta).

Vertrouwelijk met Maria

142. Spontaan en als vanzelfsprekend voelen we ons aangetrokken tot de Moeder van God, die ook onze Moeder is. We kunnen naar haar toegaan zoals we doen bij iemand die leeft, want de dood heeft niet over haar gezegevierd; zij is met lichaam en ziel bij God de Vader, bij haar Zoon en bij de heilige Geest.

Er zijn geen diepe beschouwingen nodig om de rol van Maria in het leven van de christen te begrijpen, ons tot haar aangetrokken te voelen en met de liefde van een kind haar gezelschap te zoeken, ook al is het mysterie van het goddelijk moederschap zo rijk aan inhoud dat we er nooit genoeg over kunnen nadenken.

Het katholieke geloof ziet in Maria een teken bij uitstek van de liefde van God. Hij noemt ons nu al zijn vrienden; zijn genade werkt in ons, geneest ons van de zonde en geeft ons de kracht om het gelaat van Christus enigszins te weerspiegelen, ondanks de zwakheid die eigen is aan wie nog stof en ellende is. We zijn niet langer alleen drenkelingen die God redding beloofd heeft, want die redding is al in ons werkzaam. Onze relatie met God is niet die van een blinde die hunkert naar het licht en zucht onder de angsten van de duisternis; het is die van een kind dat weet dat zijn Vader van hem houdt.

Deze hartelijkheid, dit vertrouwen en deze geborgenheid vinden wij bij Maria. Daarom spreekt haar naam zo direct tot het hart. Voor onze omgang met de Vrouwe met de zoete naam Maria kan de relatie met onze eigen moeder ons als voorbeeld en leidraad dienen. Wij moeten van God houden met hetzelfde hart waarmee we van onze ouders, broers en zussen houden, van andere familieleden en van onze vrienden of vriendinnen. Een ander hart hebben we niet, en met dat hart moeten we van Maria houden.

Hoe gedraagt een zoon of dochter zich normaliter tegenover zijn moeder? Weliswaar heel verschillend, maar altijd hartelijk en met vertrouwen. Die hartelijkheid zal bij iedere situatie een andere vorm aannemen, zoals het spontaan komt, maar zal nooit iets kouds over zich hebben. Het zijn de vertrouwde gewoontes van een gezin: de kleine, dagelijkse dingen die een kind graag voor zijn moeder doet en die de moeder mist als ze weleens vergeten worden: een kus of een liefkozing bij het weggaan of thuiskomen, een kleine attentie, een paar lieve woorden…

In de relatie met onze Moeder in de hemel hebben we ook uitingen van kinderlijke liefde. Veel christenen volgen het oude gebruik om het scapulier te dragen, of ze maken zich de gewoonte eigen de Mariabeelden te groeten die in christelijke gezinnen te vinden zijn en de straten van zoveel steden sieren. Dat hoeft trouwens niet met woorden, een groet in gedachten is genoeg. Een andere manier is het prachtige rozenkransgebed waarbij de ziel niet moe wordt steeds weer hetzelfde te zeggen — zoals verliefden niet moe worden steeds hetzelfde te herhalen — en waardoor zij leert de belangrijkste momenten uit het leven van Onze Lieve Heer opnieuw te beleven. Of ze nemen de gewoonte aan om een dag van de week aan Maria te wijden — de dag waarop we nu bij elkaar zijn: de zaterdag — en haar dan een kleine attentie aan te bieden en haar moederschap te overdenken…

Er zijn nog veel andere mariale devoties die we nu niet hoeven op te noemen. Het is niet nodig dat ze allemaal een rol spelen in het leven van iedere christen — groeien in bovennatuurlijk leven is heel wat anders dan het opstapelen van devoties — maar ik moet ook zeggen dat iemand die geen enkele devotie tot Maria heeft, die haar op geen enkele manier zijn liefde laat blijken, niet de volheid van het christelijk geloof bezit.

Wie de devotie tot de heilige Maagd achterhaald vindt, laat zien dat hij de diepe christelijke zin ervan is kwijtgeraakt en de bron ervan niet meer kent, namelijk het geloof in de wil van God de Vader om ons te verlossen; de liefde voor God de Zoon, die werkelijk mens is geworden en uit een Vrouw is geboren; het vertrouwen in God de heilige Geest, die ons door zijn genade heiligt. Het is God die ons Maria heeft gegeven, en we hebben het recht niet haar af te wijzen, we horen ons veeleer met de liefde en blijdschap van kinderen tot haar te wenden.

Worden als kinderen in de liefde tot God

143. Laten we dit punt aandachtig overwegen, want het kan ons helpen om heel belangrijke dingen te begrijpen. Het mysterie van Maria leert ons dat wij klein moeten worden om dichter bij God te kunnen komen. Voorwaar, Ik zeg u – riep de Heer uit terwijl Hij zich tot zijn leerlingen richtte — als gij niet opnieuw wordt als de kleine kinderen, gij het Rijk der hemelen zeker niet binnen zult gaan (Mt 18, 3).

Kind worden; ons losmaken van de hoogmoed en de zelfgenoegzaamheid; erkennen dat wij op eigen krachten niets kunnen, dat we de genade en de kracht van God de Vader nodig hebben om te leren lopen en op onze weg te volharden. Klein zijn vereist dat we onszelf geven zoals kinderen zich geven, geloven zoals kinderen geloven, vragen zoals kinderen vragen.

Dat alles leren we van Maria als we vol vertrouwen met haar omgaan. De devotie tot de heilige Maagd is niet gevoelsmatig of week: ze geeft de ziel troost en blijdschap, want de Mariaverering vraagt de intense en volledige geloofsbeleving die ons helpt uit onszelf te komen en onze hoop op de Heer stellen. Mijn Heer is mijn herder, luidt de psalm, niets kom ik tekort; Hij laat mij weiden op groene velden. Hij brengt mij aan water waar ik kan rusten, Hij geeft mij weer frisse moed. Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden omwille van zijn Naam. Al voert mijn weg door donkere kloven, ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt (Ps 22, 1-4).

Wij leren in de omgang met Maria als haar kinderen te zijn, juist omdat zij onze Moeder is. We leren om echt en zonder maat lief te hebben; om eenvoudig te zijn; om vrij te zijn van problemen die ontstaan als we egoïstisch zijn en alleen aan onszelf denken; om blij te zijn in het besef dat niets onze hoop kan breken. De weg die ons naar de dwaasheid van de liefde voor God leidt, begint met liefde voor de allerheiligste Maagd Maria, een liefde die vol vertrouwen is. Deze woorden heb ik jaren geleden opgenomen in het voorwoord bij een commentaar op de rozenkrans. Sindsdien heb ik me dikwijls van de waarheid van die woorden kunnen overtuigen. Ik zal nu niet veel zeggen om deze gedachte toe te lichten, maar ik nodig je wel uit om dit zelf te ervaren, het zelf te ontdekken. Wend je tot Maria, open je hart voor haar, vertrouw haar je vreugde en verdriet toe en vraag haar hulp om Jezus te leren kennen en Hem te volgen.

144. Als je Maria zoekt zul je Jezus vinden en je zult een beetje meer begrijpen van wat er in zijn goddelijk hart omgaat. Hij vernedert zich, Hij wil zijn macht en majesteit niet gebruiken maar neemt de gedaante aan van een slaaf (zie Fil 2, 6-7). Menselijk gesproken beperkt God zich niet tot wat essentieel en onontbeerlijk is voor onze redding, Hij gaat veel verder. We kunnen dit alleen maar tot op zekere hoogte vatten door te bedenken dat Hij geen maat kent, dat Hij handelt vanuit de dwaasheid van de liefde die Hem zo ver brengt dat Hij ons vlees aanneemt en het belast met het gewicht van onze zonden.

Hoe is het mogelijk dat we dat beseffen en in onze liefde voor Hem ons verstand niet verliezen? We moeten de waarheden van ons geloof tot ons laten doordringen, zodat ze heel ons leven kunnen omvormen. God houdt van ons. De Almachtige, die hemel en aarde heeft gemaakt, houdt van ons!

God interesseert zich zelfs voor de kleinste dingen van zijn schepselen — voor die van jou en die van mij — en Hij roept ieder van ons bij onze naam (zie Jes 43, 1). Door deze zekerheid die het geloof ons geeft, gaan we de wereld om ons heen met andere ogen zien. Alles blijft hetzelfde en toch is alles anders, omdat alles de uitdrukking is van de liefde van God.

Ons leven verandert zo in een voortdurend gebed, in een onveranderlijk goed humeur en in constante vrede, in een acte van dankbaarheid die de hele dag voortduurt. Mijn hart prijst hoog de Heer, zong de Maagd Maria, van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder; daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid van zijn dienstmaagd. En zie, van heden af prijst elk geslacht mij zalig omdat Hij aan mij zijn wonderwerken deed, en heilig is zijn Naam (Lc 1, 46-49).

Ons gebed kan zich met dat van Maria verenigen en we kunnen haar nadoen. Ook wij zullen de behoefte voelen om te zingen en de wonderwerken van God te verkondigen, om de hele mensheid en alle schepselen in ons geluk te laten delen.

Maria maakt dat wij ons broeders en zusters voelen

145. Het is onmogelijk als een kind met Maria om te gaan en alleen maar aan onszelf en onze persoonlijke problemen te denken. Het is onmogelijk met haar om te gaan en persoonlijke egoïstische problemen met zich mee te dragen. Maria brengt ons naar Jezus en Jezus is primogenitus in multis fratribus, de eerstgeborene onder vele broeders (Rom 8, 29). Jezus leren kennen betekent dat we inzien dat ons leven geen andere zin kan hebben dan ons in dienst van de anderen te stellen. Een christen mag zich niet uitsluitend met zijn persoonlijke problemen bezighouden, want zijn leven moet gericht zijn op de universele Kerk en op de redding van alle zielen.

Zo bezien zijn zelfs dingen die als heel intiem en persoonlijk beschouwd zouden kunnen worden — zoals de zorg voor de eigen innerlijke vooruitgang — in werkelijkheid niet persoonlijk, omdat heiliging en apostolaat één geheel zijn. We moeten onze inspanning voor ons inwendig leven en onze inzet om de christelijke deugden te ontwikkelen op het heil van de Kerk richten. Want het is een feit dat we niets goeds kunnen doen, noch Christus aan anderen bekend kunnen maken, als we zelf niet oprecht proberen om de leer van het evangelie te verwezenlijken.

Als we van deze geest doordrongen zijn, zullen we door te bidden verschillende mogelijkheden zien om ons in dienst van anderen te stellen, ook als we met schijnbaar persoonlijke onderwerpen en voornemens beginnen. En als wij ons door de hand van Maria laten leiden, zal zij ervoor zorgen dat wij ons broers en zussen van alle mensen gaan voelen, want we zijn allemaal kinderen van God waarvan zij de Dochter, de Bruid en de Moeder is.

De problemen van onze medemensen moeten onze problemen zijn. De christelijke broederlijkheid moet diep in onze ziel wortelen, niemand kan ons onverschillig laten. Maria, de Moeder van Jezus, die de Heer ter wereld bracht, die Hem heeft opgevoed, op zijn aardse levensweg heeft begeleid en nu bij Hem in de hemel is, zal ons helpen om Jezus te herkennen die bij ons langskomt en die zich aan ons toont in de noden van onze medemensen.

146. Op de bedevaart naar de kapel van Sonsoles waar ik het eerder over had, kwamen we langs een paar korenvelden. Ze stonden klaar voor de oogst, schitterend in de zon, golvend in de wind. Toen kwam een tekst uit het evangelie bij me op, woorden van Jezus tot het groepje leerlingen: Zegt gij niet: Nog vier maanden en dan komt de oogst? Welnu, Ik zeg u: Slaat uw ogen op en kijkt naar de velden; ze staan wit, rijp voor de oogst (Joh 4, 35). Ik dacht er weer aan dat de Heer deze ijver, dit vuur dat ook in zijn hart brandde, ook in ons hart wil leggen. En ik ging even van de weg af om een paar aren te plukken om als aandenken mee te nemen.

We moeten onze ogen openen en om ons heen kijken als we de oproep willen opmerken die God tot ons richt via de mensen met wie wij in contact zijn. Zij mogen ons niet onverschillig laten, we kunnen ons niet opsluiten in ons eigen kleine wereldje, want zo heeft Jezus niet geleefd. Hetet Het evangelie spreekt dikwijls over zijn barmhartigheid, over zijn vermogen te delen in het verdriet en in de noden van zijn medemensen: Hij heeft medelijden met de weduwe van Naïn (zie Lc 7, 11-17), huilt om de dood van Lazarus (zie Joh 11, 35), bekommert zich om de menigte die Hem volgt en niets te eten heeft (zie Mt 15, 32). Hij heeft vooral medelijden met de zondaars, met de mensen die door het leven gaan zonder het licht en de waarheid te kennen. Toen Jezus aan land ging zag Hij dan ook een grote menigte. Hij gevoelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder; en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten (Mc 6, 34).

Als wij echt kinderen van Maria zijn begrijpen we die houding van Jezus en ons hart zal groter worden en vol medeleven. Het lijden, de ellende, de dwalingen, de eenzaamheid, de angst en het verdriet van onze medemensen, onze broeders en zusters, zal ons pijn doen. En we voelen dat we ze dringend moeten bijstaan in hun noden en met hen over God moeten spreken, zodat zij als kinderen met Hem kunnen omgaan en de moederlijke attenties van Maria leren kennen.

Apostel van apostelen zijn

147. De wereld vullen met licht, zout en licht zijn (zie Mt 5, 13-14), zo heeft de Heer de zending van zijn leerlingen omschreven. Het blijde nieuws van de liefde van God verspreiden tot aan het uiteinde van de aarde. Daaraan moeten alle christenen op een of andere manier hun leven wijden.

Meer nog. Wij moeten hierin niet alleen willen staan, maar anderen stimuleren hun bijdrage te leveren aan deze goddelijke opdracht om vreugde en vrede naar het hart van de mensen te brengen. Neem anderen mee, naarmate jullie zelf voortgang maken,schrijft de heilige Gregorius de Grote, heb de wens metgezellen te hebben op de weg naar de Heer [In Evangelia homiliae, 6, 6 (PL 76, 1098)].

Maar, zegt de Heer in een parabel, denk eraan dat de onkruidzaaier kwam cum dormirent homines, terwijl de mensen sliepen (Mt 13, 25). Wij lopen het gevaar ons te laten meeslepen door de slaap van het egoïsme, van de oppervlakkigheid. Wij lopen het risico ons hart te verliezen in duizend en één vluchtige ervaringen, en het dieper nadenken over de werkelijke zin van de aardse werkelijkheid uit de weg te gaan. Een trieste zaak is dat, die slaap die de waardigheid van de mens verstikt en hem een slaaf maakt van iets bedroevends!

Wij zouden het buitengewoon triest moeten vinden dat christenen die meer kunnen geven, niet kunnen besluiten dat te doen; dat christenen die zich volledig kunnen geven en alle consequenties van hun roeping als kinderen van God zouden kunnen beleven, zich tegen edelmoedigheid verzetten. Dat moet ons pijn doen, want de genade van het geloof krijgen we niet om in het donker te blijven, maar om te stralen voor het oog van de mensen (zie Mt 5, 15-16). Bovendien staat het tijdelijke en eeuwige geluk van wie zo doet op het spel. Het christelijk leven is een goddelijk wonder dat met vrede en geluk beloond wordt, op voorwaarde dat we de gave van God weten te waarderen (zie Joh 4, 10) en geen grenzen stellen aan onze edelmoedigheid.

Het is hard nodig om iedereen wakker te maken die in slaap is gevallen — in die kwalijke slaap — en we moeten hen eraan herinneren dat het leven geen spelletje is, maar een goddelijke schat die vrucht moet dragen. Het is ook noodzakelijk de weg te wijzen aan mensen van goede wil die vol goede intenties zitten, maar niet weten hoe ze die in praktijk moeten brengen. Christus dringt er bij ons op aan. Ieder van jullie moet niet alleen een apostel zijn, maar een apostel van apostelen die anderen met zich meesleept, anderen ertoe aanzet om ook zelf Christus aan de mensen bekend te maken.

Apostel van apostelen zijn

148. De wereld vullen met licht, zout en licht zijn (zie Mt 5, 13-14), zo heeft de Heer de zending van zijn leerlingen omschreven. Het blijde nieuws van de liefde van God verspreiden tot aan het uiteinde van de aarde. Daaraan moeten alle christenen op een of andere manier hun leven wijden.

Meer nog. Wij moeten hierin niet alleen willen staan, maar anderen stimuleren hun bijdrage te leveren aan deze goddelijke opdracht om vreugde en vrede naar het hart van de mensen te brengen. Neem anderen mee, naarmate jullie zelf voortgang maken,schrijft de heilige Gregorius de Grote, heb de wens metgezellen te hebben op de weg naar de Heer [In Evangelia homiliae, 6, 6 (PL 76, 1098)].

Maar, zegt de Heer in een parabel, denk eraan dat de onkruidzaaier kwam cum dormirent homines, terwijl de mensen sliepen (Mt 13, 25). Wij lopen het gevaar ons te laten meeslepen door de slaap van het egoïsme, van de oppervlakkigheid. Wij lopen het risico ons hart te verliezen in duizend en één vluchtige ervaringen, en het dieper nadenken over de werkelijke zin van de aardse werkelijkheid uit de weg te gaan. Een trieste zaak is dat, die slaap die de waardigheid van de mens verstikt en hem een slaaf maakt van iets bedroevends!

Wij zouden het buitengewoon triest moeten vinden dat christenen die meer kunnen geven, niet kunnen besluiten dat te doen; dat christenen die zich volledig kunnen geven en alle consequenties van hun roeping als kinderen van God zouden kunnen beleven, zich tegen edelmoedigheid verzetten. Dat moet ons pijn doen, want de genade van het geloof krijgen we niet om in het donker te blijven, maar om te stralen voor het oog van de mensen (zie Mt 5, 15-16). Bovendien staat het tijdelijke en eeuwige geluk van wie zo doet op het spel. Het christelijk leven is een goddelijk wonder dat met vrede en geluk beloond wordt, op voorwaarde dat we de gave van God weten te waarderen (zie Joh 4, 10) en geen grenzen stellen aan onze edelmoedigheid.

Het is hard nodig om iedereen wakker te maken die in slaap is gevallen — in die kwalijke slaap — en we moeten hen eraan herinneren dat het leven geen spelletje is, maar een goddelijke schat die vrucht moet dragen. Het is ook noodzakelijk de weg te wijzen aan mensen van goede wil die vol goede intenties zitten, maar niet weten hoe ze die in praktijk moeten brengen. Christus dringt er bij ons op aan. Ieder van jullie moet niet alleen een apostel zijn, maar een apostel van apostelen die anderen met zich meesleept, anderen ertoe aanzet om ook zelf Christus aan de mensen bekend te maken.

149. De heilige Johannes heeft in zijn evangelie mooie woorden van Maria opgenomen bij gelegenheid van een gebeurtenis waarover we al hebben nagedacht: de bruiloft van Kana. De evangelist vertelt ons dat Maria zich tot de bedienden richtte en zei: Doet maar wat Hij u zeggen zal (Joh 2, 5). Daar gaat het om: de mensen naar Jezus brengen om Hem te vragen: Domine, quid me vis facere, Heer, wat wilt Gij dat ik doe? (Hand 9, 6).

Het christelijk apostolaat — en ik heb het nu over dat van gewone christenen, van mannen en vrouwen die leven zoals hun medemensen — is één grote catechese waarin het verlangen naar God wordt gewekt door het persoonlijk contact en een trouwe en hechte vriendschap, en waarbij hulp wordt geboden om nieuwe horizonten te ontdekken: op een natuurlijke manier, in alle eenvoud zoals ik al zei, door het voorbeeld van een geloof dat in praktijk wordt gebracht, door een vriendelijk woord, maar met de kracht van de goddelijke waarheid.

Wees moedig. Jullie kunnen rekenen op de hulp van Maria, Regina apostolorum, koningin van de apostelen. Zij zal haar kinderen hun verantwoordelijkheid voorhouden, zonder daardoor minder moeder te zijn. Maria bewijst degenen die naar haar toegaan en over haar leven mediteren altijd de enorme gunst hen naar het kruis te brengen om hen het voorbeeld van de Zoon van God voor ogen te houden. Bij deze ontmoeting die beslissend is voor het christelijk leven komt Maria te hulp, opdat ons gedrag uitmondt in de verzoening van de jongere broer — dat zijn wij: jij en ik — met de eerstgeboren Zoon van de Vader.

Aan veel bekeringen en beslissingen om zich over te geven in dienst van God is een ontmoeting met Maria voorafgegaan. Onze Lieve Vrouw heeft ons gesteund op onze zoektocht en ze heeft de onrust in onze ziel met moederlijke zorg omringd en ons geholpen om te veranderen en naar een nieuw leven te verlangen. En zo heeft het doet maar wat Hij u zeggen zal tot een edelmoedige overgave geleid, tot de christelijke roeping die sindsdien heel ons leven verlicht.

De tijd van ons gesprek met de Heer, waarin wij hebben gemediteerd over de devotie en de liefde tot zijn Moeder en onze Moeder, moet nieuw leven aan ons geloof geven. We staan aan het begin van de meimaand en Hij wil dat wij deze gelegenheid niet onbenut laten en dat we, door vol vertrouwen met zijn Moeder om te gaan, meer van Hem gaan houden en iedere dag meer contact met haar zoeken — in kleine dingen, in liefdevolle attenties — waar gaandeweg een grotere persoonlijke heiligheid en meer apostolische ijver uit voortkomt, dat wil zeggen dat we een voortdurende inspanning doen om bij te dragen aan de verlossing waarvoor Christus naar de wereld is gekomen.

Sancta Maria, spes nostra, ancilla Domini, sedes sapientiae, ora pro nobis! Heilige Maria, onze hoop, dienstmaagd van de Heer, zetel van de wijsheid, bid voor ons!

heilige Jozefmaria