Het is mijn gewoonte met een zekere regelmaat te zeggen, dat we in die momenten van gesprek met Jezus die ons ziet en naar ons luistert vanuit het Tabernakel, niet moeten vervallen in onpersoonlijk gebed. En ik bedoel daarmee dat we, als we willen dat onze meditatie uitmondt in een rechtstreeks gesprek met de Heer —het geluid van woorden is daarvoor niet nodig—, dan uit de anonimiteit te voorschijn moeten komen, ons in zijn aanwezigheid moeten brengen zoals we zijn, dat we niet mogen wegduiken in de menigte die het kerkgebouw vult en ons ook niet moeten verliezen in een nietszeggende, kolkende woordenvloed die niet uit het hart komt, maar uit een gewoonte die van haar inhoud ontdaan is.
Nu voeg ik daar aan toe, dat ook uw werk een persoonlijk gebed moet zijn. Zet het om in een diep gesprek met onze hemelse Vader. Als u de heiligheid zoekt in en door uw beroepswerk, dan zult u zich noodzakelijkerwijs in moeten spannen, opdat het een gebed wordt zonder anonimiteit. Ook die bezigheden mogen niet verdwijnen in de onbeduidende schaduw van routineuze, onpersoonlijke arbeid, want op hetzelfde moment zou de goddelijke prikkel sterven die uw dagelijkse bezigheden bezielt.
Vrienden van God, 64