Wat een merkwaardig vermogen heeft de mens toch om de wonderbaarlijkste dingen te vergeten en het mysterie gewoon te gaan vinden! Laten we er in deze Veertigdagentijd nog eens bij stilstaan dat een christen niet oppervlakkig mag zijn. Ook als hij het zoals iedereen erg druk heeft en volledig in beslag genomen wordt door zijn werk, wat de nodige spanningen met zich meebrengt, moet een christen tegelijkertijd opgaan in God, omdat hij een kind van God is.
Het goddelijk kindschap is een blije waarheid, een troostvol mysterie. Het geeft volheid aan ons geestelijk leven omdat het ons leert hoe we met onze Vader in de hemel moeten omgaan, hoe we Hem beter kunnen leren kennen en liefhebben. Het maakt onze innerlijke strijd vol hoop en geeft ons het vertrouwen en de onbevangenheid van kleine kinderen. En er is meer: juist omdat wij kinderen van God zijn, kijken we met liefde en bewondering naar alle dingen die uit de hand van onze Vader en Schepper zijn voortgekomen. Op die manier leven wij contemplatief in de wereld waarvan we heel veel houden.
De liturgie van de Veertigdagentijd verduidelijkt wat de gevolgen van de zonde van Adam zijn voor het leven van de mensen. Adam wilde geen goede zoon van God zijn en kwam tegen Hem in opstand, maar ook horen we voortdurend de echo van die felix culpa — die gelukkige, zalige schuld — die de Kerk vol vreugde zal zingen tijdens de paaswake (Paasjubelzang).
Toen de volheid der tijden gekomen was, heeft God de Vader zijn eniggeboren Zoon naar de wereld gezonden om daar opnieuw vrede te brengen; om de mens van de zonde te verlossen zodat hij adoptionem filiorum reciperemus, het kindschap kon verkrijgen (Gal 4, 5), bevrijd van het juk van de zonde en met het vermogen om deel te krijgen aan het leven van de Allerheiligste Drie-eenheid. En daardoor werd het mogelijk voor deze nieuwe mens, voor deze nieuwe enting van de kinderen van God (zie Rom 6, 4-5), de hele schepping te bevrijden van de wanorde en alle dingen te herstellen in Christus (zie Ef 1, 5-10) die ons met God heeft verzoend (zie Kol 1, 20).
Het is dus tijd voor boete. Maar zoals we hebben gezien is dit geen negatieve opgave. We moeten de Veertigdagentijd beleven in de geest van het kindschap waarover Christus ons heeft gesproken en dat in onze ziel leeft (zie Gal 4, 6). De Heer roept ons, Hij wil dat wij naar Hem toe komen met het verlangen om te worden zoals Hij: Weest navolgers van God, zoals geliefde kinderen past (Ef 5, 1). Zo kunnen we nederig maar vol vuur meewerken aan het goddelijk plan en helen wat gebroken is, redden wat verloren is, samenvoegen wat door de zondige mens uit zijn voegen is geraakt, tot een goed einde brengen wat ontspoord is, en de door God gewilde eendracht in de schepping herstellen.
Passage uit de preek “De bekering van de kinderen van God”, verschenen in de bundel “Christus komt langs” (nr. 64)