Keer terug tot Mij, van ganser harte

Homilie van paus Benedictus XVI tijdens de Aswoensdag-plechtigheid: "Ons getuigenis zal des te meer werkzaam zijn, naarmate wij minder onze eigen roem nastreven en we ons bewust worden dat het loon van de rechtvaardige God zelf is."

Dierbare medebroeders,

Dierbare broeders en zusters,

1 Vandaag, op Aswoensdag, staan we aan het begin van een nieuwe weg van boetedoening op weg naar Pasen: een weg die veertig dagen lang is en ons leidt naar de vreugde van het Pasen van de Heer, naar de overwinning van het leven op de dood. Naar een oeroude traditie van staties in de vastentijd, zijn we hier bijeengekomen voor de Eucharistieviering. Deze traditie schrijft voor dat de eerste statie plaats vindt in de Basiliek Santa Sabina all'Aventino.

Door de huidige omstandigheden lag het meer voor de hand om in de Vaticaanse Basiliek bij elkaar te komen. Vanavond zijn we met velen hier bij het graf van de apostel Petrus, ook om zijn voorspraak af te smeken voor de weg die de Kerk moet gaan in dit bijzondere moment en om ons geloof in de allerhoogste Herder te vernieuwen: Christus, de Heer. Omdat ik nu binnenkort mijn Petrusambt neerleg, is dit voor mij een goed moment om iedereen te bedanken, in het bijzonder de gelovigen van het bisdom Rome en om u te vragen mij in uw gebeden te willen gedenken.

2 De lezingen die vandaag zijn voorgedragen, geven ons opdrachten, tot het verwerkelijken waarvan we in deze vastentijd geroepen zijn, en om met de genade van God vorm te geven in ons gedrag en onze concrete handelingen. De Kerk roept allereerst de krachtige vermaning van de profeet Joël in herinnering: “Zo spreekt de Heer: keer tot Mij terug, van ganser harte, met vasten, met geween en met rouwklacht.” (Joël 2, 12). De uitdrukking “van ganser harte” moet benadrukt worden, want dat wil zeggen besluiten en handelen met een gebaar van totale en radicale vrijheid uit het centrum van onze gedachten en gevoelens, vanuit de basis van onze overwegingen. Maar is zo een terugkeer naar God wel mogelijk? Ja, want er is een kracht, die niet in ons hart aanwezig is, maar stroomt uit het hart van God zelf. Het is de kracht van zijn barmhartigheid. De profeet zegt verder: “keer terug tot Jahwe, uw God, want genadig is Hij en barmhartig, lankmoedig en vol liefde, en Hij heeft spijt over het onheil.” (Joël 2, 13). De terugkeer naar de Heer is mogelijk uit genade, omdat ze een werk van God is en de vrucht van ons geloof in zijn barmhartigheid. Maar die terugkeer naar God wordt alleen dan een concrete werkelijkheid in ons leven, wanneer de genade van God binnendringt in ons binnenste, het ontroert en ons de kracht geeft de “harten te verscheuren”. Het is de profeet die nog eens Gods woorden laat horen: “Verscheur jullie harten, niet jullie kleren” (Joël 2, 13). En het is juist dat ook vandaag velen bereid zijn om zich de kleren te verscheuren in het licht van de schandalen en ongerechtigheden - die natuurlijk altijd door anderen zijn begaan -, maar slechts weinigen lijken ook bereid om aan het éigen hart te werken, aan het eigen geweten en aan de eigen intenties, en om ook daar de verandering, de vernieuwing en de bekering aan de Heer over te laten.

3 Het “keer om naar Mij met heel uw hart” is uiteindelijk een vermaning, die niet alleen het individu aangaat, maar ook de gemeenschap. Wij hebben in de eerste lezing gehoord: “Blaast de bazuin op de Sion, kondigt een heilige vastentijd af, roept een plechtige samenkomst bijeen! Verzamelt het volk, belegt een heilige bijeenkomst, brengt de ouderlingen samen en verzamelt ook de kinderen en de zuigelingen; laat de bruidegom zijn kamer verlaten en de bruid haar bruidsvertrek.” (Joël 2, 15-16). De dimensie van de gemeenschap is een wezenlijk element van het geloof en van het christelijk leven. Christus is gekomen, “om de verstrooide kinderen van God samen te brengen” (Joh. 11, 52). Het “wij” van de Kerk is de gemeenschap, waarin Jezus ons bijeen brengt (Joh. 12, 32): het geloof is noodzakelijk kerkelijk. Het is belangrijk om dat te beseffen en in deze vastentijd te leven: een ieder moet zich er goed van bewust zijn, dat je de weg van de boetedoening niet alleen kunt gaan, maar alleen samen met de vele broeders en zusters in de Kerk.

4 De profeet spreekt ten slotte over het gebed van de priesters die zich met tranen in de ogen naar God wenden en zeggen: “laat niet met uw erfdeel spotten, laat niet de heidenen het overheersen. Moet men onder de volken zeggen: Waar blijft hun God?” (Joël 2, 17). Dit gebed laat ons nadenken over de betekenis van het geloofsgetuigenis en de christelijke levenswandel van ieder van ons en onze gemeenschappen, opdat het gezicht van de Kerk zichtbaar wordt en hoe het gezicht van de Kerk soms verminkt wordt. Ik denk hier in het bijzonder ook aan de zonden tegen de eenheid van de Kerk, aan de scheidingen in het lichaam van de Kerk. De vastentijd meer intens en in een meer zichtbare kerkelijke eenheid te leven en de individualismen en rivaliteiten te overwinnen, zou een deemoedig en kostbaar getuigenis zijn voor diegenen die ver af staan van het geloof of daar tegenover onverschillig zijn.

5 “Nu is hij daar, de tijd van genade; nu is hij daar, de dag van de Redding” (2 Kor. 6, 2). De woorden van de apostel Paulus aan de christenen van Korinte weerklinken ook in ons met een indringendheid die niet toestaat weg te blijven of niets te doen. Het meermaals herhaalde begrip “nu” zegt, dat men dit moment niet mag laten ontglippen; het wordt ons als eenmalige en onherhaalbare gelegenheid aangeboden. En de focus van de apostel richt zich op het samen delen, een houding, die past bij Christus en die ook Zijn gehele bestaan heeft bepaald door aan te nemen al wat menselijk is, zelfs tot aan het dragen van de zonden van de mensen. De Heilige Paulus zegt het zeer krachtig: God heeft Hem “voor ons tot zonde gemaakt”. Jezus, de onschuldige, de Heilige, “die geen zonden kent” (2 Kor. 5, 21), neemt het gewicht van de zonden op zich, doordat Hij met de mensheid hun gevolgen deelt: de dood, de dood aan het kruis. De verzoening, die ons wordt aangeboden, kende een zeer hoge prijs, die van het op Golgotha opgerichte kruis, waaraan de mens geworden Zoon van God is gehangen. In dit zich onderdompelen van God in het menselijk leed en in de afgrond van het kwaad ligt de wortel van onze rechtvaardiging. Het “van ganser harte terugkeren tot God” op onze weg in de vastentijd gaat door het kruis, door het navolgen van Christus op de weg naar de Calvarieberg, door het jezelf helemaal weggeven. Het is een weg waarop men iedere dag leert om steeds meer afstand te nemen van ons egoïsme en onze geslotenheid om plaats te maken voor God die ons hart opent en verandert. En de Heilige Paulus herinnert ons er aan hoe de verkondiging van het kruis weerklinkt dank zij de prediking van het Woord van God waarvan de apostel zelf een gezant is; een vermaning aan ons, opdat de weg van deze vastentijd gekenmerkt mag zijn door een grotere opmerkzaamheid en nog aandachtiger luisteren naar het Woord van God, het Licht, dat onze schreden verlicht.

6 In het gedeelte uit het Evangelie van Mattheus, dat tot de zogenaamde Bergrede behoort, verwijst Jezus naar drie fundamentele praktijken, waarin de Mozaïsche wet voorziet: het geven van aalmoezen, het gebed en het vasten; dat zijn ook traditionele aanwijzingen voor ónze weg in de vastentijd, om in te gaan op de uitnodiging: “van ganser harte naar God terug te keren.” Maar Jezus onderstreept de betekenis van de kwaliteit en de waarachtigheid van de relatie met God, die de authenticiteit van alle religieuze handelingen bepaalt. Daarom klaagt hij de religieuze schijnheiligheid aan, het slechts uiterlijke gedrag of handelen dat uit is op instemming en applaus. De ware leerling dient niet zichzelf of het publiek, maar zijn Heer, in de eenvoud van de vrijgevigheid: “En uw Vader die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.” (Mt. 6, 4.6.18). Ons getuigenis zal des te meer werkzaam zijn, naarmate wij minder onze eigen roem nastreven en we ons bewust worden dat het loon van de rechtvaardige God zelf is, aan het einde van het leven, in vrede met het licht van de ontmoeting met Hem zelf, van aangezicht tot Aangezicht en voor altijd (1 Kor. 13, 12).

7 Dierbare broeders en zusters, beginnen we vol vertrouwen en vreugde aan de weg van de veertigdagentijd. Moge de uitnodiging tot bekering en tot “omkeer naar God van ganser harte” in ons een luide weerklank vinden, doordat wij zijn genade aannemen, die ons tot nieuwe mensen maakt, met die verrassende nieuwheid die de deelname aan het leven van Jezus zelf is. Moge dus niemand van ons doof blijven voor dit appel dat we in deze eenvoudige ritus aantreffen, het betekenen met as, een gebaar dat we zo dadelijk zullen gaan voltrekken en dat zo eenvoudig en tegelijk zo indrukwekkend is. Moge ons in deze tijd de Maagd Maria begeleiden, moeder van de Kerk en het voorbeeld voor iedere ware leerling van de Heer.

Amen.

Deze vertaling is overgenomen van RKDocumenten.nl

rkdocumenten.nl