'Celibaat' in de woorden van de heilige Jozemaria Escriva

Wat is het celibaat? Hoe is het ontstaan in de Kerk? Wie praktiseert het apostolisch celibaat in het Opus Dei en waarom? Een tekst uit ‘Diccionario de San Josemaría’.

Inhoud

1. Een kort historisch overzicht van het celibaat
2. Celibaat, liefde en zending
3. Apostolisch celibaat in het Opus Dei


Zie ook: • Mensen van het Opus Dei • Priestergenootschap van het Heilig Kruis • Iets groots dat liefde is (reeks artikelen over roeping)


'Celibaat' uit het 'Diccionario de San Josemaría Escrivá de Balaguer', waarin de persoon en de boodschap van de stichter van Opus Dei vanuit een dubbel perspectief behandelt: een biografisch-historische en een theologisch-spirituele, met als doel de kennis van zijn persoonlijkheid en zijn boodschap te bevorderen.

Het woord ‘celibaat’ beschrijft de toestand van de celibatair – iemand die niet getrouwd is. Dit is een negatieve definitie die op zeer verschillende situaties kan worden toegepast.

Het celibaat is ten eerste de toestand van hen die nog niet getrouwd zijn, maar van plan zijn te trouwen en daarom actief proberen mensen van het andere geslacht te ontmoeten. Ten tweede is het ook de toestand van hen die ooit overwogen hebben om te trouwen, maar door omstandigheden (zoals een grote inzet voor hun werk, de noodzaak om voor familieleden te zorgen, enzovoorts) ongetrouwd blijven. Het celibaat ten slotte is de toestand van hen die om een bijzondere reden (gewoonlijk in verband met religieuze overtuigingen) bewust en vrijwillig een verplichting aangaan om ongehuwd te blijven. Dit is het celibaat dat wij hier zullen beschouwen. Het is gebaseerd op passages uit het Nieuwe Testament en wordt al sinds het begin van het Christendom beleefd.

De heilige Jozefmaria preekt en schrijft als herder over de roeping tot het celibaat omwille van het koninkrijk der hemelen (de uitdrukking die in het Evangelie wordt gebruikt): in plaats van een theorie over het celibaat aan te reiken, leeft hij het en leert hij om het te leven. Hij spreekt ook als stichter en richt zich daarom, hoewel veel van zijn lessen breder toepasbaar zijn, in het bijzonder tot de gelovigen van het Opus Dei, gewone christenen die leven en streven naar heiligheid midden in de wereld.

1. Een kort historisch overzicht van het celibaat

Er zijn twee belangrijke teksten in het Nieuwe Testament die het celibaat bespreken en aanbevelen. De eerste staat in het Evangelie van Matteüs, waar Christus degenen prijst die besluiten niet te trouwen propter Regnum coelorum, "omwille van het Koninkrijk der Hemelen" (Mt 19,12). De tweede komt uit de Eerste brief aan de Korintiërs, waar de heilige Paulus spreekt over het celibaat en het huwelijk als goddelijke gaven of roepingen en wijst op de bijzondere waarde van het eerste (1 Kor 7,3-7, 25-35).

Vanaf de apostolische tijd namen sommige Christenen, zowel mannen als vrouwen, de uitnodiging van het Nieuwe Testament aan en verplichtten zich tot het celibaat. De mannen werden gewoonlijk asceten genoemd en de vrouwen maagden. Deze laatsten, die talrijker waren, bekrachtigden hun verbintenis vaak met een wijding; die praktijk was zo algemeen dat er zelfs een liturgische ritus uit voortkwam. Sommige vrouwen legden zich echter toe op het celibaat zonder hun canonieke of kerkelijke status te veranderen; zij bleven lekenvrouwen en waren noch religieus noch gewijd volgens een officiële ritus van de Kerk.

Met de verspreiding van het monnikendom aan het begin van de vierde eeuw werden asceten en maagden (al dan niet gewijd) opgenomen in de verschillende kloostergemeenschappen. Zowel de realiteit als het idee van een verbintenis tot celibaat door gewone christenen die midden in de wereld bleven leven, was praktisch verdwenen.

In het begin van de 20ste eeuw ontstond in de Kerk een grotere belangstelling voor het leven van de eerste Christenen, van wie velen het celibaat praktiseerden zonder hun lekenroeping midden in de wereld op te geven. Dit is het celibaat dat door sommige leden van het Opus Dei werd gepraktiseerd, en waarover de heilige Jozefmaria in zijn prediking sprak.

2. Celibaat, liefde en zending

De woorden van Christus "omwille van het koninkrijk der hemelen", die vaak gebruikt worden om het Christelijke celibaat te definiëren, roepen de rijke betekenis op van de uitdrukking "koninkrijk der hemelen" in de heilige Schrift. Ten eerste verwijzen zij naar Gods heerschappij over het universum als zijn Schepper; ten tweede naar het krachtige, liefdevolle en reddende optreden waarmee God Israël koos en het door de geschiedenis heen leidde met de belofte van de komende Messias; en ten derde naar Christus zelf, die het heilsplan voltooit in zijn Dood en Verrijzenis. Het koninkrijk wordt aanwezig in Christus en strekt zich door Hem uit tot de gehele mensheid en tot de gehele schepping, die aan het einde der tijden zal worden vernieuwd.

Aangezien de verbintenis van het celibaat een antwoord is op de goddelijke roeping, moet het God zijn die het als een geschenk aanbiedt. Daarom moeten wij het beschouwen in het licht van de werking van de genade, als deelname aan de liefde en de zending van Christus.

De heilige Jozefmaria benadrukte altijd Gods liefde voor ons, getoond in Christus, waarop wij geroepen zijn te antwoorden. "Te weten dat U, mijn God, mij zozeer liefhebt, en… ik heb mijn verstand nog niet verloren?" (De Weg, nr. 425); “Jezus, laat me in alles de laatste zijn…, en de eerste in de liefde." (De Weg, nr. 430); "Wat is het geheim van de volharding? De Liefde. – Word verliefd, en je zult Hem niet verlaten." (De Weg, nr. 999).

De aangehaalde passages – waaraan nog vele andere zouden kunnen worden toegevoegd – hebben betrekking op alle Christenen, ongeacht hun staat of toestand, ook op hen die geroepen zijn tot het celibaat. Zij die deze roeping volgen, zijn geen mensen die "niet in staat zijn om de liefde te begrijpen en de waarde ervan te onderkennen. De verklaring voor hun leven ligt integendeel in de realiteit van deze goddelijke Liefde (ik schrijf dat woord graag met een hoofdletter), die de essentie zelf van elke christelijke roeping vormt" (Gesprekken met mgr. Escriva, nr. 92). Zij die God tot het celibaat roept zijn mensen die weten hoe zij moeten liefhebben, en daarom kunnen zij, met de hulp van de goddelijke genade, de weg volgen waarop de liefde tot God elke hoek van hun hart en hun persoonlijkheid vult.

Dit diepe begrip van de relatie tussen liefde en celibaat weerspiegelt zijn eigen ervaring. De heilige Jozefmaria begon het priesterschap te overwegen toen hij op zestien- of zeventienjarige leeftijd "de Liefde begon te voelen, zich realiseerde dat [zijn] hart [hem] om iets groots vroeg en dat het liefde was" (meditatie, 19 maart 1975: Andrés Vazquez de Prada, The Founder of Opus Dei, I, p. 97).

In zijn hierboven kort geciteerde antwoord aan de interviewer in Gesprekken mgr. Escriva voegt de heilige Jozefmaria een tweede reden voor het celibaat toe die het belang ervan in het leven van de Kerk verduidelijkt. "Bovendien is het niet moeilijk te begrijpen en te bewijzen dat de celibatair levende mensen in feite vrijer zijn in het schenken van hun liefde en over een grotere mobiliteit beschikken. Daardoor kunnen ze zich, ook in het lekenapostolaat, vast en langdurig aan de leiding en instandhouding van apostolische projecten wijden.”(Gesprekken met mgr. Escriva, nr. 92). Deze reden lijkt misschien minder belangrijk of zelfs alleen maar pragmatisch; maar het herinnert ons eraan dat de roeping tot het celibaat tegelijkertijd een oproep is om deel te nemen aan de zending van de Kerk.

Het christelijk celibaat wordt gekozen en beleefd uit liefde. Maar liefde voor wie? Voor God en voor onze broeders en zusters, die wij geroepen zijn te dienen. “Liefde voor God en apostolaat, als redenen voor het celibaat, zijn niet alleen onscheidbaar; ze zijn intrinsiek met elkaar verbonden. De reden voor het celibaat is de liefde voor Christus; en deze liefde houdt noodzakelijkerwijs het delen in zijn zending in" (Burkhart-Lopez, I, 2010, p. 166).

De onlosmakelijkheid van de twee redenen voor het christelijk celibaat onderstreept de grote waarde ervan in de Kerk. De heilige Traditie en het Leergezag getuigen veelvuldig van het belang ervan, van de geschriften over maagdelijkheid en celibaat in de periode van de Kerkvaders tot het Concilie van Trente (vgl. Concilie van Trente, Zitting XXIV, Canon 10: DZ, 1810) en het Tweede Vaticaans Concilie (vgl. LG, 41; PO, 16, enzovoorts), om nog maar te zwijgen van de vele verwijzingen in documenten, toespraken, enzovoorts van recente pausen.

De onafscheidelijkheid van deze twee redenen klinkt door in het hele leven van de celibataire persoon. Zij die zich openstellen voor Gods geschenk van het celibaat ontvangen de genade “lichaam en ziel aan de Heer te geven en Hem, zonder tussenkomst van een aardse liefde, een ongedeeld hart aan te bieden” (Gesprekken met mgr. Escriva, nr. 122). "Hoe gaat het met dat hart? – Word nou niet ongerust: de heiligen, die net als jij en ik heel gewone en normale wezens waren, voelden net zo goed die ‘natuurlijke’ neigingen. En als zij ze niet gevoeld hadden, dan zou hun ‘bovennatuurlijke’ reactie, om hun hart – lichaam en ziel – te bewaren voor God in plaats van het te geven aan een schepsel, weinig verdienste hebben gehad. Daarom meen ik, dat de zwakheid van het hart geen belemmering behoeft te zijn voor een vastbesloten en liefhebbend mens, wanneer hij eenmaal de weg gezien heeft." (De Weg, nr. 164). Het celibaat opent iemands hart volledig en teder voor God, terwijl het ook een meer oprechte en authentieke liefde voor alle mannen en vrouwen teweegbrengt.

Daarom voegde de heilige Jozefmaria graag het bijvoeglijk naamwoord ‘apostolisch’ toe aan het zelfstandig naamwoord ‘celibaat’, om de eenheid te benadrukken tussen de twee redenen voor het Christelijk celibaat.

Zuiverheid van hart en van de gevoelens is een onmisbare voorwaarde om kuisheid te beleven en te groeien in liefde voor God en in dienstbaarheid aan broeders en zusters. "Vergeet niet dat de zuiverheid het karakter sterk en standvastig maakt" (De Weg, nr. 144); "de rol vervult van zout dat bederf tegengaat, de deugd die de toetssteen is voor de apostolische ziel: de deugd van de heilige zuiverheid." (Vrienden van God, nr. 175). Zuiverheid leidt tot openheid voor de gave van het leven, inclusief het geestelijke leven. Zij die trouw zijn aan de verbintenis tot het celibaat ontvangen van God een vruchtbaarheid waardoor zij delen in Gods vaderschap. God " geeft het honderdvoudige. En dit geldt zelfs met betrekking tot de kinderen. – Velen zien hiervan af omwille van Zijn eer, en hebben duizenden geestelijke kinderen. – Kinderen, zoals wij het zijn van onze Vader die in de hemel woont.” (De Weg, nr. 779).

Daarom heeft de heilige Jozefmaria zich altijd verzet tegen elke poging om een commitment tot het celibaat voor te stellen als het gevolg van een gebrek aan kracht of als een emotionele handicap. "Wij, christenen, zijn verliefd op de Liefde: de Heer wil niet dat wij dor en stug zijn als dode stof. Hij wil dat wij doordrenkt zijn van zijn genegenheid. Wie omwille van God afstand doet van de menselijke liefde, is geen verstokte vrijgezel, zoals mensen die zielig, ongelukkig en bedrukt zijn, doordat ze de edelmoedigheid om in reinheid lief te hebben versmaadden." (Vrienden van God, nr. 183).

Deze realiteit geldt voor het hele christelijke celibaat. Ten eerste het celibaat dat hoort bij het gewijde leven, waarvoor de heilige Jozefmaria altijd grote waardering heeft uitgesproken, ook al was het een geheel andere weg dan die waartoe God hem had geroepen. Ten tweede het priesterlijke celibaat, dat hij zelf beleefde en waarvan hij altijd de geestelijke en menselijke rijkdom benadrukte. "Wie beweert dat wij, priesters, eenzaam zijn spreekt de waarheid niet, of vergist zich. Niemand is minder eenzaam dan wij, want de Heer houdt ons voortdurend gezelschap en wij horen ononderbroken met Hem om te gaan." (De Smidse, nr. 38). En tenslotte het celibaat van die mannen en vrouwen die, gehoor gevend aan een goddelijke oproep, besluiten om midden in de wereld celibatair te blijven om de wereld van binnenuit te heiligen. Dit laatste is het "apostolisch celibaat", een uitdrukking die hij vaak gebruikt om te verwijzen naar het celibaat dat midden in de wereld wordt beleefd.

We moeten hier ook benadrukken dat de centrale plaats van de liefde in de celibataire persoon de heilige Jozefmaria nooit doet vergeten dat liefde essentieel is voor alle roepingen in de Kerk.

In zijn werk vinden we vaak passages waarin hij verschillende omstandigheden opsomt (celibatair, gehuwd, weduwe, priester, man, vrouw, jong, oud, enz.) juist om te benadrukken dat allen evenzeer geroepen zijn tot heiligheid en tot liefde voor God, "die de essentie zelf van elke christelijke roeping vormt" (Gesprekken met mgr. Escriva, nr. 92): "Hoe dan ook, ieder zal op zijn eigen plaats, met de roeping die God in zijn ziel heeft ingestort —vrijgezel, gehuwd, weduwnaar, priester— zich inzetten op fijnzinnige wijze te leven in kuisheid, de deugd voor allen die strijd vraagt van allen, en fijngevoeligheid, tact, strengheid, en die fijnzinnigheid die zich alleen doet gelden als wij onszelf naast het liefdevol hart van Christus aan het kruis opstellen." (Vrienden van God, nr. 184; vgl. Christus komt langs, nr. 25).

Daarom bevestigt de heilige Jozefmaria en maakt hij zich de constante Kerkelijke leer over "de voortreffelijkheid en de waarde van het celibaat" eigen (Gesprekken met mgr. Escriva, nrs. 45, 92 en 122; Vrienden van God, nr. 184). Tegelijkertijd verkondigt hij dat het huwelijk niet slechts een sociale instelling is, noch de weg voor christenen die de roeping tot het celibaat niet ontvangen, maar een echte christelijke roeping in de volle betekenis van het woord: “Al bijna veertig jaar spreek ik nu al over de zin van het huwelijk als roeping. En hoe vaak heb ik de ogen van mannen en vrouwen zien schitteren toen zij mij hoorden zeggen dat het huwelijk een goddelijke weg op aarde is. En dat, terwijl ze tot dan toe geloofd hadden dat een leven van overgave aan God niet te verenigen was met hun zuivere, echte menselijke liefde.” (Gesprekken met mgr. Escriva, 91).

3. Apostolisch celibaat in het Opus Dei

Vanaf het begin, sinds 2 oktober 1928, is de boodschap van het Opus Dei gericht tot mensen in elk beroep of ambacht, vrijgezel of gehuwd.

De heilige Jozefmaria zag dat er in het Opus Dei mensen moesten zijn die, om de continuïteit van de apostolische taken te verzekeren, "zich ertoe verbinden in het celibaat te leven en aan wie bepaalde vormingsfuncties zijn voorbehouden vanwege hun grotere beschikbaarheid" (The Canonical Path of Opus Dei, p. 38). Hij begreep ook dat hij moest beginnen met degenen die zich tot het celibaat verplichtten op te nemen in het Opus Dei, om de fundamenten van het Werk te versterken en vast te leggen, zodat te zijner tijd de deuren konden worden geopend voor gehuwden. “Zo richtte hij zich in eerste instantie op die mensen die volgens hem de roeping hadden tot het ‘apostolisch celibaat’, zoals hij het graag noemde; tegelijkertijd predikte hij krachtig en in duidelijke bewoordingen de Christelijke waarde van het huwelijk. Het Opus Dei ontwikkelde zich als een resultaat van dat apostolisch werk, en van meet af aan werd aangegeven dat zowel gehuwden als celibatairen er deel van konden uitmaken, hoewel de wijze waarop de eerstgenoemden tot het Opus Dei behoorden een andere juridische vorm zou hebben dan die van de laatstgenoemden, in overeenstemming met wat het kerkelijk recht toen toestond, totdat uiteindelijk volledige erkenning kwam van het feit dat zowel gehuwden als celibatairen met volledige rechten lid konden zijn van het Opus Dei" (Ocáriz, "Vocation to Opus Dei as a Vocation in the Church" in Opus Dei in the Church, p. 111).

Ook benadrukte hij van meet af aan dat deze verbintenis tot het celibaat "niets te maken heeft met een houding van toewijding of het opgeven van wereldlijke activiteiten. Integendeel, het past in een context van volledige, radicale bevestiging van het wereldlijke; in feite is het een oproep om te getuigen van de waarde van het wereldlijke in en door tijdelijke taken en bezigheden" (Illanes, "The Church in the World: The Secularity of the Members of Opus Dei" in Opus Dei in the Church, p. 185).

Om de realiteit van de geest en het leven van het Opus Dei uit te leggen, ging de heilige Jozefmaria vaak uit van het voorbeeld van de eerste Christenen. Hij zei eens in een interview: “Maar als je toch een vergelijking wilt maken dan kun je het Opus Dei, om het goed te begrijpen, het beste vergelijken met het leven van de eerste christenen. Ze leefden met een totale overgave volgens hun christelijke roeping. Ze zochten ernstig naar de volmaaktheid waartoe ze geroepen waren door het eenvoudige en verheven feit dat ze gedoopt waren. Uiterlijk onderscheidden ze zich in niets van de andere mensen. De leden van Opus Dei zijn normale mensen die normaal werk doen en in de wereld leven als gewone, christelijke burgers, die helemaal willen voldoen aan de eisen die het geloof aan hen stelt.” (Gesprekken met mgr. Escriva, nr. 24). Hij herhaalde deze vergelijking vaak en sprak meer in het bijzonder over het celibaat van "die asceten en maagden die hun leven persoonlijk aan de dienst van de Kerk wijdden. Zij sloten zich niet op in een klooster: zij verbleven midden in het leven, tussen hun gelijken" (Instructie, 8 december 1941, nr. 1. 81).

Zoals hierboven genoemd zag de heilige Jozefmaria vanaf 1928, dat de geest van het Opus Dei bedoeld was voor mensen van alle rangen en standen. Daarom besloot hij om zijn apostolaat te beginnen met de nadruk op de inlijving in het Werk met een verbintenis tot het celibaat, ter voorbereiding op de tijd dat gehuwden zich bij het Opus Dei konden aansluiten. Dat moment kwam in 1948 en 1949, kort nadat het Opus Dei op 24 februari 1947 zijn eerste pauselijke goedkeuring had gekregen. Twee documenten van de heilige Stoel en de daaropvolgende definitieve goedkeuring, verleend op 16 juni 1950, maakten dit mogelijk.

In 1967 zei de stichter: "Wie samen met mij, een arme zondaar, Christus zijn gevolgd, zijn een klein percentage priesters, die vroeger als leek een beroep gehad hebben; verder een groot aantal seculiere priesters uit veel bisdommen op de hele wereld die op die manier hun gehoorzaamheid aan de eigen bisschop, hun liefde en de doeltreffendheid van hun diocesane activiteiten bekrachtigen, met hun armen wijd open als die van een gekruisigde, zodat alle mensen in hun hart een plaats vinden, en die – zoals ik – leven midden in de wereld en midden onder de mensen die ze liefhebben; en ten slotte, deze menigte mannen en vrouwen van verschillende nationaliteiten, talen en rassen – de meerderheid getrouwd, vele anderen ongetrouwd – die van hun beroepsarbeid leven en actief meewerken aan de belangrijke taak om de maatschappij menselijker en rechtvaardiger te maken. Staande naast hun medemensen, schouder aan schouder, doen zij in persoonlijke verantwoordelijkheid – herhaal ik – hun dagelijkse werk, ze hebben succes en tegenslag, doen moeite om hun rechten en plichten in de maatschappij serieus te nemen.” (Gesprekken met mgr. Escriva, nr. 119).

Volgens het Pauselijk Jaarboek 2018 maken ongeveer 92.900 personen deel uit van de Prelatuur, waarvan 2.095 priesters. De grote meerderheid van de lekengelovigen is gehuwd.

In het Opus Dei zijn de twee vormen van het celibaat en van het huwelijk complementair. Beide dragen bij tot het benadrukken en uitvoeren van de zending die eigen is aan de Prelatuur, het verspreiden van het bewustzijn van de mogelijkheid om alle aardse omstandigheden en activiteiten te heiligen, elk in de situatie waarin God hen heeft geroepen.

En dit alles rekening houdend met wat de heilige Jozefmaria zo vaak benadrukte: de eenheid van de roeping. In het Opus Dei zijn er geen categorieën of rangen van leden, want alle gelovigen van het Opus Dei, ongeacht hun positie in de samenleving, delen in dezelfde geestelijke werkelijkheid (de roep tot heiliging van de eigen staat in de wereld) en allen hebben de volle verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de zending van de Prelatuur. "Daarom zijn er in het Werk," aldus de heilige Jozefmaria, "geen rangen of standen onder de leden. Wel bestaat er verschil in de posities die ieder persoonlijk in de wereld inneemt. Aan deze verscheidenheid past zich de voor allen gelijke en unieke, specifieke en door God zelf gewilde roeping tot het Werk aan: de roeping tot overgave, tot een persoonlijke, vrije en verantwoordelijke inzet om de wil van God te vervullen, die voor ieder van ons duidelijk geworden is.” (Gesprekken met mgr. Escriva, nr. 62).

Met andere woorden, de grote verscheidenheid aan gelovigen die deel uitmaken van het Opus Dei, die "een afspiegeling is van wat er in het volk van God als geheel te vinden is, impliceert verschillende manieren om lid te zijn van het Opus Dei; maar deze manieren zijn geen graden van meer of minder behoren tot het Opus Dei, noch duiden zij op verschillende roepingen" (Ocáriz, "Vocation to Opus Dei as a Vocation in the Church" in Opus Dei in the Church, p. 108). Het zou dus even verkeerd zijn de gehuwde gelovigen te beschouwen als gedeeltelijke leden en de celibatairen als volwaardige leden. Alle mannen en vrouwen in het Opus Dei, celibatair en gehuwd, zijn gelijkelijk lid en allen zijn volledig seculier.

De heilige Jozefmaria "heeft altijd gedacht en gesproken in termen van wat men tegenwoordig gewoonlijk een ‘ecclesiologie van gemeenschap’ noemt. Zo sprak hij altijd over een veelheid van situaties, rollen en betrokkenheid, elk met een intrinsieke waardigheid, die door hun verscheidenheid elkaar aanvullen en alle bijdragen tot de volmaaktheid en apostolische effectiviteit van het geheel" (Illanes, "The Church in the World: The Secularity of the Members of Opus Dei" in Opus Dei in the Church, p. 185). Vandaar dat "de universele roep tot heiligheid en apostolaat, met alles wat die impliceert (in en vanuit alle menselijke situaties een openheid erkennen voor een en dezelfde volheid van Christendom), wordt weerspiegeld in de structuur zelf van het Opus Dei, waardoor de Prelatuur effectief kan zijn in haar zending van het verkondigen en verspreiden van die oproep vanuit de grote verscheidenheid van aardse realiteiten" (Ibid.).

Laurent Touze

Bibliografie

• Ernst Burkhart - Javier López, Ordinary Life and Holiness in the Teaching of St. Josemaría, I, Scepter, 2107.

• José Luis Illanes, "The Church in the World: the Secularity of Members of Opus Dei" in Opus Dei in the Church, Scepter, pp. 121-190.

• Fernando Ocáriz, "Vocation to Opus Dei as a vocation in the Church" in Opus Dei in the Church, blz. 77-120.

Laurent Touze