Moeilijke tijden

“Als we allemaal samen bidden, als we er maar een klein beetje goede wil aan toevoegen, dan zal de Heer ons gratie geven en een einde maken aan deze donkere, verschrikkelijke nacht. Dan zal de dageraad komen, de ochtend vol zonneschijn.”

De zalige Don Álvaro (links) en de heilige Jozefmaria (midden) in Fatima (1972).
November 1972 in Fatima

“Als we allemaal samen bidden, als we er maar een klein beetje goede wil aan toevoegen, dan zal de Heer ons genade geven en een einde maken aan deze donkere, verschrikkelijke nacht. Dan zal de dageraad komen, de ochtend vol zonneschijn.”

Op 22 december 1972 werd een antiek Mariabeeld op Villa Tevere bezorgd. Het was een houten beeld op bijna ware grootte en toe aan restauratie. De heilige Jozefmaria begon te bidden met woorden waarmee hij zijn liefde tot Onze Lieve Vrouw uitdrukte, en bedroefd vroeg hij zich af uit welke kerk het beeld was afgedankt. Hij gaf opdracht zo snel mogelijk met de restauratie te beginnen en liet het zolang op een gepaste plek zetten waar het altijd verse bloemen aan het voetstuk zou hebben. Hij wilde zo eerherstel brengen aan Maria, voor alle beledigingen die haar Zoon in die jaren van crisis te verduren kreeg: voor de verwaarloosde tabernakels. de lege biechtstoelen, de ongehoorzaamheid aan de herders van de Kerk, de kritiek op geloofswaarheden, de kwijnende vroomheid.

Dat waren moeilijke jaren. Na het concilie waren er vele willekeurige en twijfelachtige interpretaties van de teksten ervan, mensen die hun claims rechtvaardigden door te appeleren aan de "geest van het concilie."

De stichter had de gewoonte een schietgebedje te schrijven op de eerste pagina van zijn liturgische kalender, als motto voor het hele jaar. Op 1 januari 1970 schreef hij: Beata Maria intercedente, fortes in fide! (“Moge we op voorspraak van de heilige Maria, sterk zijn in ons geloof”). Niettemin deed de geloofscrisis hem veel verdriet. Paulus VI maakte gealarmeerd melding van tekens van 'verval van de Kerk' en het binnendringen van de 'rook van Satan'. Jozefmaria vertrouwde de leden van het Werk toe: “Ik lijdt vreselijk, mijn kinderen. We leven in een tijd van gekte. Miljoenen zielen zijn in verwarring. Het gevaar dreigt dat, in de praktijk, geen van de sacramenten meer inhoud heeft - zelfs niet het doopsel - en dat de geboden van God hun betekenis gaan verliezen."

Daarna troostte hij hen: “Realiseer je goed dat de Kerk niet zal verdwijnen, want de Heer heeft dat beloofd en zijn woord is onfeilbaar. Toch moet ik zeggen dat het slecht gaat; ik zou geen goede herder zijn als ik dat jullie niet zou zeggen."

"Het gaat goed met de kudde", zei hij wel eens, "als de herder goed voor zijn schapen zorgt; als hij de hond gebruikt tegen de wolven; als hij niet de kudde brengt waar giftige gewassen groeien, maar waar de schapen zich goed kunnen voeden. Hetzelfde gebeurt met zielen."

De opstand waarmee de heilige Vader geconfronteerd werd beschouwend, zei hij: "Bid veel voor de huidige paus en ook voor de volgende paus, want die zal vanaf de eerste dag een martelaar moeten zijn.” En in een lange brief aan al zijn geestelijke kinderen vroeg hij hen: “de autoriteit van de paus, die slechts van God zelf afhankelijk is, te verdedigen.”

In het heiligdom van Onze Lieve Vrouw van Luján, Argentina

Sterk in het geloof

Het was een tijd om te bidden. Zo bestempelde de heilige Jozefmaria deze periode. Die jaren waren meer dan ooit de tijd om te bidden en van lijden. In 1970 liet hij duizenden rozenkransen kopen en deelde ze uit aan allen die hem opzochten, met het verzoek om voor de Kerk te bidden. Zelf perlgrimeerde hij naar een aantal Mariaheiligdommen, met pijn in zijn hart, die alleen werd verzacht door een krachtige en bovennatuurlijke hoop en door zijn aangeboren optimisme.

“Ik ga twee Mariaoorden bezoeken", kondigde hij de leden van het Opus Dei aan voor het begin van een reis naar het Iberisch schiereiland in april 1970. “Ik ga er naar toe als een pelgrim uit de twaalfde eeuw: met dezelfde liefde, dezelfde eenvoud, dezelfde vreugde. Ik ga haar hulp vragen voor de wereld, de Kerk, de paus, het Werk." De reis betrof Fatima en Torreciudad Torreciudad, waar hij in 1904 door zijn ouders naar toe was gebracht na zijn genezing, en waar men dankzij zijn initiatief nu een groot Mariaheiligdom aan het bouwen was.

Bidden voor de Kerk en voor de Heilige Vader

Bij de bezorgdheid over de Kerk kwam de ongerustheid over wat de definitieve juridische vorm van het Opus Dei zou worden. De kerkrechtelijke status van het Opus Dei als seculier instituut was bepaald geforceerd te noemen. Hij moest deze accepteren in afwachting van het moment dat de kerkelijke wetgeving een geschikt kader voor de theologische en pastorale identiteit van het Opus Dei mogelijk zou maken. Het Tweede Vaticaans Concilie had nieuwe mogelijkheden geopend, die vervolgens moesten worden uitgewerkt in het canonieke recht. In concreto ging het om de personele prelaturen.

Heiligdommen van Onze Lieve Vrouw

Heiligdom van onze Lieve Vrouw van Guadalupe, Mexico 1970

Met deze intenties voor ogen reisde de stichter in mei 1970 naar Mexico. Daar hield hij een novene tot Onze Lieve Vrouw van Guadalupe, hulp vragend voor de Kerk en het Opus Dei. Geknield in een kleine galerij, bad hij de rozenkrans en sprak hardop tot Maria met kinderlijk vertrouwen: " Onze Moeder, aangezien ik nu niets anders heb, geef ik U doornen, de doornen die ik in mijn hart meedraag; maar ik weet zeker dat ze dankzij U in rozen zullen veranderen... Zorgt U er voor dat in ons, in onze harten, het hele jaar door kleine rozen bloeien, heel gewone, heel alledaagse, maar allemaal vol van geur van het offer en de liefde. Ik heb opzettelijk gezegd kleine rozen, die passen namelijk goed bij me, want ik heb me in heel mijn leven slechts kunnen bezighouden met gewone dingen, al heb ik ze vaak niet eens tot een goed einde weten te brengen. Maar ik weet zeker dat het in het gewone dagelijks leven is, dat U en Uw Zoon op mij wachten".

Op een later moment vervolgde hij: “Ik ben hier. Mijn Moeder, onze Moeder, [...] bespaar ons alles wat ons kan belemmeren uw kinderen te zijn, alles wat onze weg tracht uit te wissen of onze roeping aantast [...]. Laat ons zien dat U onze Moeder bent!"

Om de paus gerust te stellen, vroeg de heilige Jozefmaria een audiëntie aan. Hij bezocht de paus op 25 juni 1973. Hij ging er niet heen om iets te vragen, hij ging er alleen maar heen om de paus goed nieuws te brengen: de trouw van de duizenden personen van het Werk, de wijding tot priester van een aanzienlijk aantal mannen, 100 procent priesters, het bloeiende apostolaat in zovele delen van de wereld. Paulus VI begreep het, en hij was dankbaar.