Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen, en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Doch de vader gelastte zijn knechten: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren. (Lc 15, 20-24)
“Nog was hij ver weg – zegt de Heilige Schrift – toen zijn vader hem zag en ten diepste ontroerd werd, hij vloog naar hem toe, viel hem om de hals en overlaadde hem met kussen. Dit zijn de woorden uit de Heilige Schrift: overlaadde hem met kussen. Valt er nog menselijker te spreken? Kan met een nog duidelijker beeld de vaderlijke liefde beschreven worden die God voor de mensen heeft?
Wij kunnen onmogelijk zwijgen tegenover een God die naar ons toevliegt, en wij zullen Hem dus zeggen: Abba, Pater, Vader! Mijn Vader! Want al is Hij de Schepper van het heelal, het kan Hem niets schelen dat wij geen hoogdravende titels gebruiken en Hij mist totaal niet de erkenning van zijn heerschappij die Hem toekomt. Hij wil dat wij Hem Vader noemen, dat wij dat woord proeven en zó onze ziel met vreugde wordt vervuld.
Het menselijk leven is in zekere zin een voortdurend terugkeren naar het huis van onze Vader. Terugkeren door middel van berouw, een bekering van het hart die de wil om te veranderen inhoudt en het vaste voornemen ons leven te beteren, en dat zich dus uit in daden van offer en overgave. Terugkeren naar het huis van de Vader, door middel van dat sacrament van de vergeving, waardoor wij bij het bekennen van onze zonden ons met Christus bekleden en zo worden tot zijn broeders, leden van het gezin van God.
God wacht op ons, zoals de Vader uit de gelijkenis, met open armen, al hebben wij dat niet verdiend. Het geeft niet hoe zwaar wij schuldig zijn. Zoals in het geval van de verloren zoon is het voldoende dat wij ons hart openstellen, dat wij heimwee krijgen naar het huis van onze Vader, dat wij ons verwonderen en ons verheugen om de gunst die God ons bewijst, door ons waarachtig zijn kinderen te mogen noemen en het inderdaad ook zijn, ondanks zoveel tekorten van onze kant.
Als Christus nu langs komt, 64