Wat zullen de bovennatuurlijke deugden in ons groeien, als wij er echt in slagen met Maria, die onze Moeder is, contact te hebben! Wij moeten ons er niet voor generen de hele dag door —in ons hart, zonder dat daarvoor woorden nodig zijn— korte gebedjes, schietgebeden te doen. In de christelijke vroomheid zijn veel van dergelijke vurige lofprijzingen in de litanieën die het rozenkransgebed begeleiden, samengebracht. Het staat echter iedereen vrij deze uit te breiden, nieuwe lofzangen tot haar te richten, haar dat te zeggen, wat wij —uit een heilige schaamte waarvoor zij begrip heeft en waarmee zij het eens is— niet hardop zouden durven uitspreken.
Tot slot, ik geef u de raad zelf de moederlijke liefde van Maria te beproeven. Het is niet genoeg dat wij weten dat zij Moeder is, haar op die manier te beschouwen en over haar te spreken. Zij is uw Moeder en u bent haar kind; zij houdt van u alsof u haar enig kind was in deze wereld. Praat dienovereenkomstig met haar: vertel haar alles wat u overkomt, vereer haar, bemin haar. Niemand kan het zo goed doen, in uw plaats, als gij het niet doet.
Vrienden van God, 293