Het ware geheim van de heilige Escrivá

Artikel van de schrijver en journalist Vittorio Messori in het Italiaanse dagblad "Corriere della sera" aan de vooravond van de heiligverklaring van Jozefmaria Escrivá.

De sfeer is erg veranderd sinds 17 mei 1992, de dag waarop Jozefmaria Escrivá zalig werd verklaard. Ik was die tijd bezig met het verzamelen van gegevens voor een onderzoeksboek over het Opus Dei. Daardoor kon ik vaststellen hoe groot en hecht het ‘kartel’ was van degenen die hun krachten hadden gebundeld om te verhinderen dat deze man tot de eer der altaren zou worden verheven. Het was een grensoverschrijdende groep, zowel binnen als buiten de Kerk, die over de hele wereld een heftige mediacampagne voerde. Kort daarvoor was in Italië zelfs een poging ondernomen om een parlementaire enquête in te stellen met de bedoeling de Wet tegen de geheime genootschappen, die met grote snelheid tegen de vrijmetselaarsloge P2 was uitgevaardigd, op het Opus Dei toe te passen. De regering van premier Craxi gaf aan de minister van binnenlandse zaken, Scalfaro, opdracht een grondig onderzoek naar het Opus Dei te verrichten. De uitkomst was de ‘vrijspraak’ voor de leerlingen van de Aragonese priester, maar de rancune en roddel werden daardoor niet tot zwijgen gebracht.

De heiligverklaring van morgenochtend is aanleiding geweest voor enkele pittoreske noten, waarin een paar napraters oude koeien uit de sloot hebben gehaald: “katholieke vrijmetselarij”, “klerikale octopus”, “reactionaire lobby”, “club van plutocraten”. De bekende beroepsroddelaars (drie of vier ex-leden van het Opus Dei, al gevorderd in leeftijd – het zijn immers al jaren dezelfde personen) zijn wederom uit de kast gehaald met hun verhalen over boetegordels, Franco, de Spaanse sadomasochistische neigingen, die ze bij de autoritaire padre Escrivá zouden hebben waargenomen. Dit alles valt overigens in het niet, vergeleken met het kruisvuur van tien jaar geleden. Het lijkt dan ook dat de strategie tegenover de aanvallen die de stichter zelf bedacht, succes gehad heeft: “Glimlachen, bidden, vergeven.”

Dankzij het meer ontspannen klimaat kon het Opus Dei al zijn energieën in de voorbereiding van de viering van morgen steken. Tien jaar geleden was de zaligverklaring door de enorme belangstelling, orde en waardigheid - die meer Germaans dan Spaans aandeden – al een ongehoorde gebeurtenis. De viering van morgen zal naar verwachting in alle opzichten zelfs die van tien jaar geleden overtreffen. Ik kreeg van iemand een instructie voor de groepsleiders. De ‘Opus Dei-stijl’ is daar opvallend aanwezig. Zo staat in punt 3 dat het “niet elegant is, borden en spandoeken te gebruiken (en evenmin vlaggen en vaandels), omdat die provincialistisch overkomen”. Applaus is toegestaan, maar “alleen op geschikte momenten”. En “geschreeuw en strijdkreten zoals in een stadion dienen vermeden te worden”. Verder “laat alleen diegenen zingen, die het ook kunnen”. Altijd en overal “geen lawaai onderweg en geen onnodige uitgaven.” Ten slotte, “laat het Sint Pietersplein schoon en afvalvrij achter”.

Deze aandacht voor goede manieren zou ongetwijfeld in de smaak zijn gevallen bij de nieuwe heilige. Ondanks zijn persoonlijke soberheid en matigheid, zei hij dat christelijke onthechting niets te maken heeft met miezerigheid; dat de radicale boodschap van het evangelie best kan samengaan met goede smaak en beleefdheid; dat de godsvrucht van een leek goed te combineren is met het dragen van een mooie stropdas en dat de vroomheid van een priester te rijmen valt met het dragen van elegante manchetknopen, zoals hij die zelf droeg.

Het bijzondere van deze heiligverklaring moeten we echter ergens anders zoeken. De nieuwe heilige is uniek omdat een wereldwijde organisatie hem vereert als een vader terwijl hijzelf altijd beweerde geen stichter te zijn. “Soy un fundador sin fundamento”, herhaalde hij, “ik ben een stichter zonder fundament; de stichting van het Opus Dei is geen idee van mij, ik had er nooit aan gedacht; ik voelde er niets voor het op te richten. Integendeel, ik heb weerstand geboden, geprobeerd er onderuit te komen”. Het is merkwaardig dat al die ijverige onderzoekers naar de ‘geheimen’ van hetWerk er niet in slagen te ontdekken dat juist dit het geheim is waarop een dergelijke afwijkende werkelijkheid steunt – afwijkend omdat het Opus Dei de enige personele prelatuur in de Kerk is. Haar oorsprong is niet een ‘stichting’, maar een ‘openbaring’.

Alle overige ‘families’ in de Kerk ontstaan uit de bezieling van gelovigen, die een behoefte, een doel onderkennen, die liefde en ijver aan de dag leggen. Geleid en geïnspireerd van boven en door een specifieke behoefte in beweging gebracht, smeden stichters en stichteressen een plan, bereiden een opzet voor, organiseren hun staf van medewerkers, geven vorming aan leerlingen. Welnu, met het Opus Dei is het anders gegaan. Slechts drie jaar daarvoor priester gewijd, was de zesentwintigjarige Jozefmaria bezig zijn rechtenstudie in Madrid af te ronden. Hij besteedde veel tijd – met zijn praktische geest, wars van visionaire en mystieke verleidingen – aan enkele concrete pastorale taken. Onverwachts, op 2 oktober 1928 tijdens het luiden van de middagklokken, in een kamer van het huis van de paters lazaristen aan de García de Paredes-straat te Madrid, “gewaardigde God zich hem licht te geven: hij zag het Opus Dei, zoals de Heer het wilde en zoals het door de eeuwen heen zou zijn”. Dit staat letterlijk in het zaligverklaringsdecreet.

Gelet op het getuigenis van Escrivá en op het vertrouwen dat zijn leerlingen eraan hechten, zou het Opus Dei dus sinds de eeuwigheid in Gods plannen hebben gelegen. God zou in zijn ondoorgrondelijke plannen een jonge onbekende priester uit Barbastro hebben gekozen als werktuig, opdat het hemelse project wortel zou schieten in de geschiedenis. Geschrokken door die ‘openbaring’, trachtte Jozefmaria er omheen te draaien, de roep te ontwijken. Maar de duidelijkheid van deze oproep voor zijn geweten dwong hem ertoe, zijn schouders te zetten onder wat menselijk gesproken een echt kruis was. Uit deze mysterieuze oorsprong komt in het Opus Dei de overtuiging voort, dat zijn grenzen samenvallen met die van de wereld en dat het einde van het Opus Dei met het einde van de geschiedenis samenvalt. Escrivá zei herhaaldelijk: “Wij zijn geen organisatie die gemaakt is voor de specifieke eisen van een bepaalde tijd. Het Opus Dei is niet ontstaan uit een werelds, maar uit een goddelijk plan. En het zal blijven bestaan zolang er mensen op aarde zijn, omdat zij altijd werk zullen hebben waarmee zij zich kunnen heiligen.”

Ik liep een keer met een jonge Amerikaanse numerair door de wandelgangen van “Villa Tevere”, waar de prelaat, met wie ik een afspraak voor een interview had, zijn zetel heeft. Ik uitte mijn waardering, niet alleen voor de goede smaak, maar ook voor de stevigheid van de materialen, waarmee alles gebouwd is. “Inderdaad. Maar dit is uit zuinigheid. Dit alles zal door de eeuwen heen stand moeten houden, tot de terugkeer van Christus” antwoordde mijn begeleider onverstoorbaar. Een stille kracht, wars van fanatisme, en tevens onstuitbaar, in de overtuiging dat het gaat om de uitvoering van een plan dat van de Hemel komt: dat is het echte geheim van het Opus Dei, waarvan de heilige Escrivá niet de stichter was, maar een werktuig, een opstandig werktuig zelfs. Het is een bemoedigend geheim voor het groeiend aantal 85.000 mensen om zich in te zetten voor het apostolaat en voor het christelijke ideaal. Het is een angstaanjagend geheim voor anderen, die er moeite mee hebben: laten we er begrip voor opbrengen.

Vittorio Messori // Corriere della sera