Heel menselijk, heel goddelijk (XV): Eenvoud, om de weg duidelijk te zien

Weten dat God ons ziet en in het heden leven: twee houdingen om de eenvoud in ons leven te doen groeien.

‘Zoek wat genoeg is, zoek wat voldoende is! De rest is een last, geen opluchting; het bezwaart je, het verheft je niet.’[1] Zo is het: het christelijk leven brengt ons ertoe de intimiteit met God te zoeken en ons te onthechten van wat ons niet naar Hem toe brengt. Het is een innerlijke reis waarbij we er bij elke stap naar streven om te bepalen en te kiezen ‘wat voldoende is’, dat ene noodzakelijke dat ons niet zal worden ontnomen (vgl. Lc. 10,42).

De ervaring leert ons echter dat die zoektocht complex kan zijn. Er zijn momenten waarop het leven een soort doolhof wordt: momenten van innerlijke onrust en uiterlijke chaos, dagen waarop ons hoofd vol is en ons hart leeg. Het kan ook gebeuren dat we, door onze manier van zijn of omdat we moeilijke periodes doormaken, de neiging hebben de dingen ingewikkeld te maken en de werkelijkheid steeds opnieuw ter discussie te stellen. Op die momenten kan elke beslissing ons verlammen en kunnen we onze wil misschien niet in overeenstemming brengen met de wil van de Heer. We verlangen ernaar dat het leven eenvoudiger zou zijn en onze redeneringen duidelijker. We snakken naar die eenvoud die onze geest kan verlichten en onze ziel rust kan geven.

Hoe kunnen we bij elke gelegenheid Gods wil onderscheiden? Hoe kunnen we de gebeurtenissen van het gewone leven met kalmte aanvaarden? Hoe kunnen we omgaan met de mensen om ons heen zonder hun bedoelingen te veroordelen of te verdraaien? Het is goed om eerst na te denken over de wortels van onze neiging om dingen ingewikkeld te maken. Van daaruit zullen we twee innerlijke houdingen ontdekken die ons kunnen helpen onze ziel minder gecompliceerd te maken: nederig zijn en ons op God verlaten.

De Schepper van het leven en de ‘schepper’ van de angst

Iedere kunstenaar laat in zijn werk zijn stempel achter. Ook God heeft in de schepping een van de diepste kenmerken van zijn wezen achtergelaten: de eenheid. Hij is Eenheid in de Drie-eenheid, en de harmonie en schoonheid van het paradijs laten zien hoe er in zijn schepping niets ontbrak en niets overbodig was (vgl. Gen. 2,1). De wereld en de mens zijn uit de Liefde voortgekomen, want alleen de Liefde is in staat te scheppen, en de Liefde hield ze verenigd.

Maar tegenover de God van de bevestiging, van het ‘ja’, van het ‘er moet […] zijn’ (vgl.Gen. 1,3) staat de stem van de verleider. Aangezien de duivel niet kan scheppen, legt hij er zich op een bepaalde manier op toe te ont-scheppen, en suggereert hij de mens een verwrongen lezing van de werkelijkheid. Vanaf die eerste episode met Adam en Eva speelt de duivel in op onze angsten door ons ongerust te maken over de toekomst of doordat we vergezochte bedoelingen achter de woorden of daden van anderen zoeken. Zo maakt hij onze ziel beetje bij beetje onzeker, berekenend en bezorgd.

‘Heeft God werkelijk gezegd dat u van geen enkele boom in de tuin mag eten?’, vraagt de duivel (Gen 3,1). De vijand wil dat wij onze aandacht richten op de verboden boom en ophouden Gods andere gaven te waarderen: planten, dieren, andere mensen, een leven in staat van genade.... We beginnen dan de wereld met argwaan te bekijken, met gecompliceerde ogen. De satan doet ons geloven dat we iets missen, dat God niet oprecht is, dat Hij dingen voor ons verbergt. Maar God heeft de mens geschapen als een eenvoudig wezen, zonder voor zichzelf eindeloze complicaties te zoeken: ‘Weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten of wat ge zult drinken …’.[2]

Die gecompliceerdheid maakt ons geneigd tot de zonde. De mens spreekt of wandelt niet meer met God... en verbergt zich uiteindelijk voor Hem (vgl. Gen. 3,8). Want hij is bang om naakt te worden gezien, ontluisterd, wat uiteindelijk altijd de manier is waarop het schepsel zich voor zijn Schepper bevindt. Het is voor de duivel niet genoeg ons te doen vallen: hij komt onmiddellijk terug met een ander voorstel, een andere ‘niet-schepping’, die ons nog verder van God verwijdert. Wanneer het vertrouwen tussen Schepper en schepsel verloren gaat, wanneer Adam en Eva zich voor zijn blik willen verbergen, ontstaan begeerte en vermoeidheid. Zij – en zo ook wij – leven vanaf dan in angst voor de toekomst; hun – en ons – hart raakt uitgeput en wordt zo een vruchtbare bodem voor de droefheid, die grote bondgenoot van de vijand. (vgl. Gen. 3,16-19).

De gecompliceerdheid die de zonde met zich meebrengt heeft het ons moeilijk gemaakt om te zien waar het goede ligt en om beslissingen te nemen die ons naar God leiden. Het boek Spreuken zegt het onomwonden: ‘Wie verdorven van hart is, vindt geen geluk’ (Spr 17,20). Maar wij hunkeren naar de harmonie van ons verleden in verbondenheid met God, en het is precies dat soort herinnering, die heimwee die in onze ziel is achtergebleven, die ons steeds weer naar de Heer trekt. De liturgie van Goede Vrijdag drukt het zo uit: ‘Almachtige en eeuwige God, Gij hebt de mensen zo gemaakt dat zij in hun verlangens U altijd zoeken en tot rust komen als zij U vinden’.[3]

Nederigheid: ons door God gezien weten

Om onszelf en de wereld met eenvoudige ogen te kunnen zien, moeten we op de eerste plaats onder de blik van God weten te blijven. Het bewustzijn dat zijn blik op ons rust geeft ons een grote zekerheid: we begrijpen dat God ons liefheeft zoals we in waarheid zijn en dat al het andere van relatief belang is. Zonder Gods blik daarentegen voelen we de behoefte onze kwetsbaarheid te beschermen en sluiten we ons in onszelf op of raken we verlamd van angst. Degene die zijn toevlucht zoekt onder die blik van liefde geniet de sereniteit van iemand die eenvoudig is, want hij is niet afhankelijk van omstandigheden die uiteindelijk buiten zijn macht liggen. ‘Wij horen thuis bij de waarachtige God – zegt de heilige Johannes – en dan mogen wij ook voor zijn aanschijn ons geweten geruststellen’ (1 Joh. 3,19).

We kunnen denken aan Simon Petrus, die een goede man was, maar met een soms gecompliceerd hart. In zijn liefde voor de Heer mengt hij twijfels met vastbeslotenheid, gehoorzaamheid met opstandigheid, moed met vrees.... Het moment van zijn grootste verwarring doet zich voor in de voorhof van Ananias, tijdens de passie van de Heer (vgl. Lc 22,65-72). We kunnen ons voorstellen hoe tijdens de ondervraging van Jezus de angst van de leerling met de minuut toeneemt: hij wil trouw zijn, maar hij begrijpt niet wat er gebeurt; de feiten overweldigen hem. Hij zou terug willen naar die wandelingen met de Meester door de velden van Galilea, toen zijn stem duidelijk klonk en de problemen met een gebaar of een woord van de Heer werden opgelost. In die dagen was het gemakkelijk om de beloften te geloven. De toekomst was schitterend, duidelijk.

Nu heeft hij de Heer niet om hem uit het water te trekken, en de angst maakt zich van hem meester. Petrus geeft toe aan de druk en loochent de Meester te kennen. Het evangelie vertelt ons dat kort daarna hun ogen elkaar ontmoeten: ‘Toen keerde de Heer zich om en keek Petrus aan; het schoot Petrus te binnen, hoe de Heer hem gezegd had: “eer vandaag een haan kraait, zult ge Mij driemaal verloochenen”. En hij ging naar buiten en begon bitter te wenen’ (Lc 22,61-62). De blik van Jezus verhelpt – ontwart – de verwarring van Petrus. Doordat de Heer hem aankijkt, kan Petrus zichzelf zien zoals hij in waarheid is, met de ogen van God. De toekomstige Benedictus XVI vroeg Jezus op een Goede Vrijdag: ‘Kijk mij aan, zoals U deed bij Petrus’ verloochening. Moge uw blik in onze ziel doordringen en ons de weg wijzen in ons leven’.[4]

Onszelf zien zoals we zijn, onze eigen werkelijkheid duidelijk zien, kan ons net als Petrus bitter doen huilen. Maar het is de enige manier om op vaste grond te staan en de benauwdheid te verliezen die ontstaat als we ons anders voordoen dan we zijn. We moeten naar onszelf kijken met Gods ogen en tegen onszelf kunnen zeggen: ‘Ik ben zoals ik ben, en toch heeft God mij ergens voor gewild’.

De heilige Jozefmaria vatte de vele redenen van een christen om te bidden in twee woorden samen: ‘Hem kennen en jezelf kennen’.[5] Onze tijden van gesprek met God zijn inderdaad het juiste moment om een sereen inzicht te krijgen in onze problemen en in onszelf, zodat de wanordelijke kluwen van onze gedachten door Gods genade kan worden ontward. We zullen ook geholpen worden door de richtlijnen die we kunnen krijgen in de geestelijke begeleiding of in de vormingsmiddelen. Vertrouwen in iemand die ons kent kan ons helpen de werkelijkheid te ontwarren en die innerlijke stem te matigen die onze gedachten onrustig wil maken. In dit opzicht heeft de heilige Jozefmaria erop gewezen dat het doel van de christelijke vorming die het Opus Dei aanbiedt eenvoud is: ‘Onze ascese heeft de eenvoud van het evangelie. We zouden die ingewikkeld maken als we gecompliceerd zouden zijn, als we ons hart verduisterd zouden laten’.[6] Daarom zal soms de eerste stap om eenvoudiger te worden bestaan uit het gewoon met een goede innerlijke houding aannemen van een advies en in Gods aanwezigheid zien hoe het in praktijk kan worden gebracht.

Overgave:nu is het de tijd voor de liefde

De moeilijkheid om zich op God te verlaten kan veel oorzaken hebben: een bepaald minderwaardigheidscomplex, een zwak gevoel van eigenwaarde, de moeilijkheid om met de eigen fouten te leven… Anderzijds maakt het huidige werktempo ons geneigd ons leven en soms ons karakter ingewikkeld te maken: omdat we elke dag meer dingen kunnen doen, moeten we ook meer beslissingen nemen; het is niet altijd duidelijk waar onze prioriteiten liggen; de sociale wedijver zet ons onder druk en creëert ambities die tenslotte onze ziel belasten… We zouden graag een eenvoudig leven leiden, maar de realiteit is te ingewikkeld om ons dat mogelijk te maken.

Tegenover dit panorama nodigt de heilige Jozefmaria ons uit ons bezig te houden met het heden, dat het geschikte moment voor onze heiligheid is. Het ‘nu’ is namelijk het enige moment waarop we Gods genade kunnen ontvangen: ‘Gedraag je “nu” goed, zonder terug te denken aan “gisteren”, dat voorbij is, en zonder je zorgen te maken voor “morgen”, dat misschien nooit voor jou zal komen'.[7] Inderdaad kunnen het verleden of de toekomst uiteindelijk lasten worden die ons verhinderen de wil van de Heer duidelijk te onderscheiden. Hijzelf zegt ons: ‘Maakt u dus niet bezorgd voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed’ (Mt 6,34).

Ons concentreren op een taak, zonder al te veel stil te staan bij wat anderen ervan zullen denken of welk effect het zal hebben op ons leven, zal ons helpen onze wil te focussen en onze talenten beter te benutten. Ongetwijfeld is het nodig over de gebeurtenissen die we hebben meegemaakt na te denken en plannen te maken voor de toekomst, maar dat mag ons er niet van weerhouden ons, aan de hand van God, te concentreren op het liefhebben in het hier en nu, want we kunnen de liefde alleen op dit bepaalde moment geven en ontvangen.

Wanneer de Heer voor de eerste keer met zijn verheerlijkt lichaam aan de apostelen verschijnt, merkt Hij hun ontsteltenis: ‘Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart? Kijkt naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf’ (Lc 24,38-39). De gebeurtenissen die zijn leerlingen de afgelopen dagen hebben meegemaakt, zijn in tegenspraak met wat zij zien; de schok van het lijdensverhaal drukt nog te zwaar op hun hart; als degene die voor hen staat werkelijk Jezus is, dan ligt de toekomst plotseling wijd open… Hun emoties zijn zo groot dat de Heer hen terug moet brengen naar het heden met een vriendelijke vraag: ‘Hebt ge hier iets te eten?’ (Lc 24,41).

Jezus keert terug naar een vaak beleefde situatie, wanneer zij met elkaar zaten te eten, en dat haalt zijn leerlingen uit hun verwarring. Op dezelfde manier zal het streven om anderen met concrete dingen van dienst te zijn en de bezigheden van het gewone leven met zorg en liefde aan te pakken – waarbij we de problemen waarop we geen vat hebben aan God overlaten – de meest gebruikelijke manier zijn om niet in de verwarring verstrikt te raken en steeds meer ‘argeloos als duiven’ te worden (Mt. 10,16).

Bij het lezen van de evangelies kunnen we ontdekken dat we ver verwijderd zijn van het geloof van de eenvoudigen (van hart): het geloof van het volk dat misschien zonder veel kennis van de Wet van God de boodschap van Jezus graag aanvaardde. Die eenvoudige aanvaarding van het Woord van de Heer kan in contrast staan met onze moeite om op Hem te vertrouwen. Misschien is ons geloof meer het geloof van een gecompliceerd persoon. Toch houdt God niet op ons steeds weer uit te nodigen die verloren harmonie terug te vinden, die eenvoud die ‘als het zout van de volmaaktheid’ is.[8] We moeten duidelijk de weg terug naar huis, naar het paradijs zien. Via de weg van de eenvoud zullen we boven de problemen uitstijgen met de lichtheid die voortkomt uit de liefde: gedragen door de genade zullen we de werkelijkheid kunnen beschouwen met de ogen van God.


[1] H. Augustinus, Preek 85,5.6.

[2] Vgl. Mt. 25-34.

[3] Romeins Missaal, Goede Vrijdag, voorbede voor allen die niet in God geloven.

[4] Kard. Joseph Ratzinger, Kruisweg, 2005, 1e statie.

[5] H. Jozefmaria, De Weg, nr. 91.

[6] Vgl. Cuadernos 3, p. 149 (AGP, biblioteca, P07)

[7] De Weg, nr. 253.

[8] De Weg, nr. 305.

Juan Narbona