Stichting Opus Dei

“Ik was 26, bezat de genade van God, een goed humeur en meer niet. En daarmee moest ik het Opus Dei verwezelijken.”

“Ik was 26, bezat de genade van God, een goed humeur en meer niet. En daarmee moest ik het Opus Dei verwezelijken”

Een van de klokken van de parochie van Onze Lieve Vrouw van de Engelen

Het was 2 oktober 1928, het feest van de heilige engelbewaarders. Jozefmaria zou het geluid van die klokken nooit meer vergeten…

Hij nam begin oktober deel aan een reeks bezinningsdagen voor de diocesane clerus. Op 2 oktober keerde hij van de Mis terug naar zijn kamer en begon aantekeningen te herlezen die hij de laatste jaren gemaakt had van ingevingen tijdens het gebed.

En toen plotseling, 'zag' hij de vurig verlangde wil van God, datgene waarvoor hij vanaf zijn tienertijd gebeden had, de zending die God hem toevertrouwde. De zeldzame keren dat hij het over deze bovennatuurlijke gebeurtenis had, gebruikte hij altijd het werkwoord zien: een visie van het Opus Dei zoals God het wilde en het door de eeuwen moest zijn.

Opus Dei

Wat zag hij? In het licht van God zag hij mensen van elke nationaliteit en ras, van elke leeftijd en cultuur, die God zoeken en vinden in het leven van alledag, op het werk, in het gezin, in de omgang met hun vrienden en kennissen, en ook als ze zich ontspannen. Mensen die Jezus zoeken om Hem lief te hebben en die strijden om heilig te worden. Een heilige bakker, kleermaker, voetballer of bankier. Een eenvoudige heilige, die leeft als alle andere mensen om hem heen, maar die voor zijn familieleden en vrienden geworden is tot Christus die langs komt. Iemand die al zijn activiteiten aan God opdraagt, die zijn werk heiligt, zichzelf heiligt in het werk en anderen met zijn werk tracht te heiligen. Iemand die de mensen aansteekt met het christelijke geloof.

Hij zag gewone christenen die de bij hun doopsel ontvangen roeping ten volle beleven. Apostelen van Christus, die op natuurlijke wijze over God praten. Die zich inspannen Christus tot de top van alle menselijke activiteit te verheffen. Gewone mensen die hun deelname aan het priesterschap van Christus met vreugde beleven en elke dag het offer van hun eigen leven aan God opdragen.

Hij zag een weg van heiligheid en apostolaat om de Kerk te dienen. Want dat alles was de Kerk, en voor de Kerk. De wil van God was heel duidelijk: aan mensen ongeacht leeftijd, burgerlijke staat of sociale status, een nieuwe vorm aanbieden om de christelijke roeping te beleven ten bate van de Kerk. Het was een nieuw panorama binnen de Kerk, dat een overvloed aan vruchten van heiligheid en apostolaat beloofde over de hele wereld.

De heilige Jozefmaria met studenten aan de universiteit van Madrid.

Jozefmaria viel op zijn knieën, diep ontroerd. De klokken van de nabij gelegen kerk van Onze Lieve Vrouw van de Engelen luidden, want het was het feest van van de Engelbewaarders. Ze galmden zo lang door tot ze onuitwisbaar in de ziel van de jonge priester waren gegrift:

“Ik beschikte over mijn leeftijd van zesentwintig jaar, Gods genade en een goed humeur, meer niet. En daarmee moest ik het Opus Dei verwezelijken,”

Een nieuwe weg in de Kerk

Uit voorzichtigheid informeerde hij of er al iets dergelijks bestond in de Kerk. Hij nam contact op met kerkelijke instellingen in heel Europa, van Spanje tot Polen. Tenslotte moest hij zich neerleggen bij de oorspronkelijkheid van de boodschap. God had hem gevraagd een nieuwe weg te openen in de Kerk. Zodoende begon hij mensen om zich heen te verzamelen - studenten, beroepsmensen, priesters - aan wie hij het ideaal kon overbrengen. Een van hen herinnert zich hem als een bezield priester die had besloten zijn leven te wijden aan de verwezelijking van dat project.

Decoratie in een kapel van de kerk van Onze Lieve Vrouw van de Engelen ter herinnering aan de stichting van het Opus Dei.

“En u gelooft dat dit mogelijk is?” vroeg hij hem. Jozefmaria antwoordde hem: “Het is niet een verzinsel van mij, het is de stem van God.”

Hij vroeg iedereen die hij kende voor hem te bidden, want hij was zich bewust van de kloof tussen de opdracht van God en zijn persoonlijke kwaliteiten. De enige oplossing was heel heilig te zijn. En dat wenste hij met heel zijn ziel. Eens gebeurde het dat een van de Damas Apostólicas, Mercedes Reyna genaamd, op haar sterfbed lag. Jozefmaria zocht haar op en schreef in zijn persoonlijke aantekeningen: "Zonder dat ik er vooraf over nagedacht had, deed ik haar zomaar het volgende verzoek: Mercedes, vraag in de hemel aan de Heer, dat Hij me hier zo snel mogelijke mag weghalen als ik niet een heilige priester ben. Later heb ik hetzelfde verzoek gedaan aan twee anderen - een mevrouw en een jongen - opdat zij elke dag tijdens de communie Jezus daarom vragen.”

Hij dacht in het begin alleen aan mannen bij de verwezelijking van zijn ideaal. Gewoonlijk bestonden de katholieke instellingen van toen of alleen uit mannen of alleen uit vrouwen. Maar uiteindelijk is het altijd God die beslist. Op 14 februari 1930, terwijl hij de Mis vierde, ontving hij een nieuwe genade, als een soort aanvulling op wat hij op 2 oktober gezien had: God wilde dat hij het apostolaat van het Opus Dei ook onder vrouwen begon. De vruchten van het werk van de vrouwen in het Opus Dei zouden mettertijd onschatbaar zijn, want "de vrouw is geroepen om in het gezin, in de maatschappij en in de Kerk iets in te brengen, dat alleen maar aan haar eigen is en dat alleen zij maar geven kan: een fijngevoelige tederheid, een onvermoeibare edelmoedigheid, liefde voor het concrete, scherpzinnigheid, intuïtie, een diepe en eenvoudige vroomheid, volharding. Hun rol is God in de wereld te brengen juist door hun vrouwelijkheid."

Nieuwe perspectieven van apostolaat

De heilige Jozefmaria met Juan Jimenez Vargas en Ricardo Fernandez Vallespin.

Jozefmaria had hoge verwachtingen, overtuigd als hij was van de kracht van Gods wil. De gewone christenen zouden Christus tot in het hart van de wereld brengen. Ter bevestiging van die bovennatuurlijke hoop wilde God hem opnieuw bijzondere ingevingen schenken. Een van die keren was 7 augustus 1931. De heilige Jozefmaria was de Mis aan het lezen: "Ik denk dat ik het voornemen had vernieuwd dat ik mijn hele leven zal wijden aan de verwezelijking van de goddelijke wil: het Werk van God. (Een voornemen dat ik op dit ogenblik met heel mijn ziel hernieuw). Het moment van de consecratie was aangebroken. Tijdens het opheffen van de heilige hostie - in gedachten had ik zojuist de offerande aan de barmartige Liefde gedaan - verscheen in mijn gedachten met een buitengewone kracht en duidelijkheid deze passage uit de Schrift: Et ego, si exaltatus fuero a terra, omnia traham ad me ipsum (“Wanneer ik van de aarde zal zijn omhooggeheven, zal ik allen tot mij trekken” - Joh 12,32). Gewoonlijk ben ik bang voor het bovennatuurlijke. Vervolgens komt het 'vrees niet! Ik ben het'. Ik begreep nu dat het de mannen en vrouwen van God zouden zijn die het Kruis samen met de leer van Christus zouden verheffen tot de top van alle menselijke activiteiten... Ik zag de Heer zegevieren en alle dingen naar zich toetrekken."

“Ik zou bezielde boeken willen schrijven en ze over de wereld laten gaan als een levende fakkel die licht en warmte schenkt aan de mensen en vele arme harten omsmelt in gloeiende kolen, om die aan Jezus aan te bieden als robijnen van zijn koningskroon.”