Ons hart verruimen (deel 2)

Dit deel volgt op deel 1 dat eerder was gepubliceerd en vormt daarmee een geheel. Het tweede deel bevat tevens enkele overwegingen over de sociale actie van de christen in het licht van de boodschap van de heilige Jozefmaria naar aanleiding van de #BeToCare-conferentie, waar 200 sociale ondernemers uit 30 landen aan deelnamen.

Ons hart verruimen (deel 1) 

De persoonlijke dimensie

De boodschap van het Opus Dei spoort ons aan ernaar te streven de wereld door ons werk te veranderen. Dit omvat ook “medelijden hebben”[18] zoals de Samaritaan, als een eis van de liefde die de wet ten volle vervult.[19] De liefde maakt onze vrijheid meer en meer bereid en voorbereid om het goede te doen.

De heilige Jozefmaria heeft in een brief gedateerd in 1942 geschreven: ‘De verspreiding van de sociale maatregelen tegen de plagen van het lijden of de armoede – die het vandaag mogelijk maken humanitaire resultaten te bereiken waarvan men in andere tijden niet eens kon dromen – kan nooit de plaats innemen van de doeltreffende – menselijke en bovennatuurlijke – tederheid van dit onmiddellijke, persoonlijke contact met onze naaste: met die arme in onze buurt, met die andere zieke die zijn pijn in een enorm groot ziekenhuis beleeft’.[20]

Wij hebben een ruim panorama voor ons in het gezin en in de maatschappij, en iemand met een groot hart zal proberen vol inzet voor zijn ouders op leeftijd te zorgen, aalmoezen te geven, belangstelling te tonen voor de problemen van de buren, te bidden voor een vriend die gebukt gaat onder zorgen, een ziek familielid in het ziekenhuis of thuis te bezoeken, even stil te staan om met iemand op straat die we regelmatig zien te praten, geduldig te luisteren, enz. enz.

Gewoonlijk gaat het er niet om nieuwe taken toe te voegen aan de taken die we al verrichten; het gaat er veeleer om te proberen vanuit onze eigen identiteit de liefde van Christus voor de anderen te laten zien. De hamvraag over de naastenliefde is niet alleen wat ik moet doen, maar allereerst wie ik ben voor de ander en wie de ander is voor mij.

In deze dagelijkse uitoefening van solidariteit ontmoeten wij de anderen en zo worden hun noden ook een mogelijkheid waar personen van goede wil, christen of niet, maar verenigd vanwege de situaties van armoede en onrecht, die ander kunnen ontmoeten.

Deze dialoog met nood en kwetsbaarheid zal zeker resulteren in empathie en een gebedsleven dat dicht bij de werkelijkheid staat. We zullen bereid zijn beslissingen te nemen die leiden tot een grotere persoonlijke soberheid, door onze consumptiedrift te vermijden, evenals de aantrekkelijkheid van alles wat nieuw is, of luxe... en we zullen weten af te zien van overbodige goederen die we ons vanwege onze beroepssituatie zouden kunnen veroorloven. Zo zullen wij ontvankelijk zijn voor persoonlijke verandering, onze oren open hebben voor de Heilige Geest en luisteren naar wat Hij ons door middel van de armoede vertelt.

De relatie van Christus met mensen in nood is één op één. Zeker, collectieve werken zijn nodig, maar de naastenliefde is persoonlijk, want dat is onze relatie met God ook. In een volwassen christen ontstaan de persoonlijk beleefde werken van barmhartigheid[21] op een organische manier, zoals bij een boom die naarmate hij groeit, meer vrucht en schaduw geeft.Vanuit dit perspectief ziet men ook de complementariteit die bestaat tussen de verschillende uitingen van het persoonlijk apostolaat en de edelmoedigheid jegens mensen in nood.

De heilige Jozefmaria heeft de sociale transcendentie van de persoonlijke naastenliefde te midden van de wereld beschreven door te verwijzen naar het voorbeeld van de gelovigen van de vroege Kerk: ‘Zo handelden de eerste christenen. Vanwege hun bovennatuurlijke roeping hadden zij geen sociale of menselijke programma's te vervullen; maar zij waren doordrongen van een geest, een opvatting over het leven en de wereld die niet zonder gevolgen kon blijven in de maatschappij waarin zij zich bewogen’.[22]

De collectieve dimensie

Ik kan niet nalaten mijn dankbaarheid te uiten voor het goede dat jullie doen door de werken die geïnspireerd zijn door de heilige Jozefmaria. Eveneens ben ik degenen dankbaar die, eveneens door hem geïnspireerd, werken in verschillende organisaties die een directe dienst verlenen aan de meest behoeftigen. Ik denk aan die jonge priester die de armen en zieken verzorgde in het Madrid van de dertiger jaren van de vorige eeuw. De “in de vijver gevallen steen”[23] heeft een lange ontwikkeling doorgemaakt. Hoewel wij ons bewust zijn van onze beperkingen, danken wij God en vragen hem om hulp om ons te verbeteren en dat werk voort te zetten.

De collectieve apostolaatswerken houden de christelijke sociale gevoeligheid levend en zijn een burgerlijke en publieke uiting van barmhartigheid. Zoals het Compendium van de sociale leer van de Kerk zegt: ‘Vanuit zovele gezichtspunten vindt men de naaste die moet worden bemind, terug “in de maatschappij” (...): Afhankelijk van de situatie, betekent zijn naaste beminnen op het sociale niveau dat men gebruik maakt van de sociale bemiddeling om zijn bestaansconditie te verbeteren of om de sociale factoren die zijn behoeftigheid veroorzaken, te elimineren. Het werk van barmhartigheid waarmee men hier en nu een antwoord geeft op een reële en dringende behoefte is ontegenzeglijk een daad van liefde. Het is eveneens een onontbeerlijke daad van liefde om te streven naar het organiseren en structureren van de maatschappij opdat de naaste zich niet in armoede zou bevinden, des te meer nu armoede de situatie wordt waarin een groot aantal mensen en zelfs hele volken zich bevinden; deze situatie neemt heden de proporties aan van een echt wereldwijd sociaal vraagstuk’.[24]

De heilige Jozefmaria heeft ons eraan herinnerd dat ‘het Opus Dei aanwezig moet zijn waar armoede is, waar gebrek aan werk is, waar verdriet is, waar pijn is, zodat de pijn met vreugde kan worden gedragen, zodat de armoede verdwijnt, zodat er geen gebrek aan werk is – want wij vormen de mensen zó dat zij werk kunnen hebben – om Christus tegenwoordig te stellen in het leven van iedere persoon in de mate waarin zij dat willen, omdat wij een grote liefde hebben voor de vrijheid’.[25] Met de beperkingen die inherent zijn aan menselijke instellingen, proberen de collectieve apostolaatswerken die door de gelovigen van het Opus Dei worden gestimuleerd ook de geest van dienstbaarheid in de sociale sfeer te belichamen en uit te drukken.

Jullie activiteit combineert alle dimensies die wij beschouwen: de geestelijke basis, professioneel werk en zorg voor de behoeftigen als groep (sociale caritas) waarbij ook de waardigheid van elk individu wordt erkend (persoonlijke naastenliefde). Zo wordt de noodzakelijke vakbekwaamheid op een gebied dat steeds meer specialisatie vereist verenigd met de christelijke geest die tot uiting komt in de werken van barmhartigheid. Men zou kunnen zeggen dat degenen onder jullie die dit werk propageren of eraan meewerken, tegelijkertijd Samaritaan en herbergier willen zijn.

Anderzijds kan elk collectief werk, en niet alleen die, die direct als "sociaal" worden beschouwd, een expliciete sociale dimensie hebben, met zorg voor het milieu, doeleinden van dienstbaarheid aan anderen, een manier om met de armen om te gaan, en de bedoeling om de wereld met God te verzoenen... Elk collectief werk van christelijke signatuur (een school, een universiteit, een vakschool, een ziekenhuis, een studentenhuis, enz.) moet, ook al bestaat zijn onmiddellijke opdracht niet in het begunstigen van behoeftige groepen, in zijn ethiek dit centrale kenmerk van het christendom integreren, namelijk de sociale caritas.

In deze zin is het logisch dat elk collectief zich regelmatig afvraagt wat de praktische en tastbare uitingen zijn van zijn sociale bijdrage en zijn dienstbaarheid aan de meest behoeftigen. Die bijdrage is een natuurlijk gevolg van die activiteit, en niet zomaar een toevoeging. Het is passend ons af te vragen: “aan welke sociale behoeften tracht dit initiatief sinds het bestaat te beantwoorden, hoe heeft het de situatie verbeterd?” De Heer vraagt ons, vanuit de visie op de naastenliefde, na te denken over dit aspect van elk werk.

Aan de vooravond van het eeuwfeest van het Opus Dei (2028-2030)

De komende jaren bieden een bijzondere gelegenheid om de dienst aan de behoeftigen op persoonlijke of collectieve wijze nieuw leven in te blazen en ons meer bewust te worden van het belang ervan in de boodschap van de heilige Jozefmaria. In dit verband zijn de ideeën en voorstellen van degenen onder jullie die onmiddellijk bij dit onderwerp betrokken zijn, bijzonder waardevol.

Naast de thema's die jullie zullen voorstellen, stel ik twee mogelijke denkrichtingen voor.

Met anderen samenwerken. De heilige Jozefmaria heeft de gelovigen van het Werk altijd aangespoord om voor anderen open te staan, om met veel andere mensen, ook niet-katholieken en niet-christenen, samen te werken in dienstverleningsprojecten. Door de globalisering worden steeds meer mensen getroffen door de verdeling van middelen, migratie, gebrek aan toegang tot onderwijs, economische crises, pandemieën en andere uitdagingen. De wederzijdse afhankelijkheid van de menselijke familie wordt scherp waargenomen en de wereld wordt gezien als een thuis voor iedereen. De instellingen voor welk soort ontwikkelingshulp dan ook worden steeds meer onmisbaar en het idee van samenwerking en coördinatie van kennis en inspanningen wint terrein. In een tijd waarin het lijden in zekere zin wereldwijd is, moeten we meer dan ooit voelen dat we kinderen van dezelfde Vader zijn.

Onderzoek en studie. Jullie werk plaatst jullie op waarnemingsposten van waaruit jullie een glimp van toekomstige trends kunnen opvangen. Die positie, samen met een uitgebreide ervaring met het werken op het gebied van ontwikkeling in verschillende culturen en landen, maakt het mogelijk om specifieke ruimtes voor onderzoek en studie te bedenken. Dit zou kunnen worden omgezet in voorstellen voor goede werkmethoden, opleidingsprogramma's voor vrijwilligers, advieswerkzaamheden, het bijeenroepen van congressen en bijeenkomsten met soortgelijke instellingen qua onderwerp of regionale affiniteiten, overeenkomsten met academische centra om sociale vraagstukken vanuit verschillende invalshoeken grondig te bestuderen, waarbij veldwerk wordt gecombineerd met academisch onderzoek. Deze mogelijkheden herinneren aan het streven van de heilige Jozefmaria, die de christenen zag “in ipso ortu rerum novarum”, aan de basis zelf van de sociale veranderingen.

Ik zou willen besluiten met enkele andere krachtige en bemoedigende woorden van de heilige Jozefmaria: ‘Een mens of een samenleving die niet reageert op noden of onrecht en zich niet inspant om ze te lenigen, is geen mens of samenleving naar het Hart van Christus. Christenen moeten elkaar vinden in het verlangen om de mensheid te dienen – altijd met behoud van volledige vrijheid bij het bestuderen en uitvoeren van verschillende opties binnen een heel natuurlijk pluralisme – want anders zal hun christendom niet het woord en het leven van Jezus zijn, maar een masker, ze zouden God en de mensen bedriegen’.[26]

Moge de gedachtewisseling waaraan jullie vandaag met het oog op het honderdjarig bestaan van het Werk beginnen, dienen om deze oproep van onze stichter te verdiepen en haar op geestelijk en persoonlijk vlak te concretiseren, in het beroepswerk en in alle sociale en educatieve initiatieven die op de een of andere manier inspiratie vinden in zijn boodschap. Op dit gebied, evenals op andere gebieden, kunnen we de woorden van de heilige Jozefmaria toepassen: “alles is gedaan en alles moet nog gedaan worden”. Hij zou ons zeker aanmoedigen om te blijven dromen.


[18] Vgl. Lc 10,33.

[19] Vgl. Rom 13,8-10.

[20] H. Jozefmaria, Brief 24 oktober 1942, nr. 44.

[21] Vgl. Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 2447.

[22] H. Jozefmaria, Brief 9 januari 1959, nr. 22.

[23] H. Jozefmaria, De Weg, nr. 831.

[24] Compendium van de sociale Leer van de Kerk, nr. 208.

[25] H. Jozefmaria, Een blik op de toekomst vanuit het hart van Vallecas, Madrid 1998. (uitgesproken op 1 oktober 1967).

[26] H. Jozefmaría, Christus komt langs, nr. 167.