Collectieve werken en hulpverenigingen: wat ze waren en waarom ze eindigden

Vanaf het begin heeft de heilige Jozefmaria erop gewezen dat er persoonlijke en collectieve manieren zouden zijn om het christelijk geloof en de geest van Opus Dei uit te dragen. Dit artikel legt de evolutie van het collectieve apostolaat uit.

Door de eeuwen heen hebben de instellingen van de Kerk hun boodschap op verschillende manieren verspreid. De H. Jozefmaria, de stichter van Opus Dei, zocht naar wegen om christelijke initiatieven in de maatschappij te bevorderen. Hij wilde de rol van leken benadrukken en vond daarom dat deze initiatieven een burgerlijke, en geen kerkelijk karakter moesten hebben. Hij zocht ook naar wegen om deze activiteiten financieel en juridisch vorm te geven. Daarbij liet hij zich in de beginjaren inspireren door het model van de toen in Spanje bestaande academies. Naast het benadrukken van het seculiere karakter speelde ook de zorg om de initiatieven te beschermen tegen te grote inmenging van of zelfs onteigening door de staat. Die zorg was mede een ervaring uit de jaren vóór de Spaanse burgeroorlog. Hierna wordt de evolutie van deze zoektocht kort beschreven.

Persoonlijk en collectief optreden

De H. Jozefmaria zag Opus Dei als een grote catechese, uitgevoerd door leken midden in de wereld. Hij dacht vanaf het begin na over praktische manieren om het christelijke geloof en de geest van Opus Dei te verspreiden. Al in 1930 gaf hij aan dat dit zowel individueel als collectief kon gebeuren.

Het meest kenmerkende van het charisma van Opus Dei was het individuele aspect. Elk lid zou de christelijke boodschap in de eigen omgeving, via hun familie, werk, relaties... proberen te verspreiden. Daarnaast dacht de stichter dat de instelling activiteiten kon bevorderen waarmee de leden, onder eigen verantwoordelijkheid, een positieve impact in de maatschappij konden hebben. Denk aan studentenhuizen, onderzoeksinstituten of uitgeverijen. Het was, om het zo te zeggen, een eerste poging om de leden aan te sporen om een seculier apostolaat te doen. Het eerste initiatief van dit soort was de academie, tevens studentenhuis, DYA in Madrid (1934-1936). De H. Jozefmaria wilde dat jonge professionals, en niet hij, de academie zouden leiden. In de jaren 40 van de vorige eeuw volgden andere studentenhuizen en vormingscentra.

Collectieve initiatieven in de jaren 50

In 1950 werd Opus Dei door de Heilige Stoel als seculier instituut goedgekeurd. De stichter formaliseerde toen de manieren waarop het apostolaat vorm zou krijgen, namelijk het persoonlijke en het collectieve apostolaat. Dit laatste werd onderverdeeld in "corporatieve werken" en "gemeenschappelijke werken".

Corporatieve werken waren collectieve initiatieven zonder winstoogmerk op het gebied van zorg, vorming en onderwijs. Deze projecten hadden een duidelijke evangeliserende dimensie en ontstonden als reactie op concrete sociale behoeften. De directeuren van Opus Dei trachtten samen met degenen die het initiatief droegen de evangeliserende dimensie van het initiatief te bevorderen en adviseerden over de economische duurzaamheid ervan.

Gemeenschappelijke werken waren ondernemingen die christelijke waarden verspreidden via publicaties en media. Hier verschaften de directeuren van Opus Dei leerstellige en apostolische begeleiding.

Leden van Opus Dei, samen met anderen, richtten daarnaast zogenaamde ‘hulpverenigingen’ op. Dit waren entiteiten die de goederen beheerden waarin voornoemde initiatieven werden ontplooid. Hun doel was materiële steun te verlenen aan een apostolische activiteit.

Zowel in de corporatieve werken als in de gemeenschappelijke werken zorgde Opus Dei ervoor dat de identiteit en het onderricht van de activiteit in overeenstemming was met de katholieke leer. In die beginjaren benoemden de directeuren van het Werk de bestuurders van deze initiatieven. Op hun beurt hadden de bestuurders de juridische en financiële verantwoordelijkheid voor het initiatief en informeerden zij de Opus Dei leiding over de voortgang van de projecten.

De directeuren van het Werk bewaakten de evangeliserende dimensie van de projecten en adviseerden over de levensvatbaarheid ervan. Met het oog daarop bekrachtigde de president van het Opus Dei in die periode de benoeming van de directeur van een gemeenschappelijk werk en benoemde daarnaast een geestelijk adviseur. De raden van bestuur of de redactieraden van die projecten werden echter niet door het Opus Dei geleid. Opus Dei gaf evenmin aanwijzingen over bijvoorbeeld de redactionele inhoud van een publicatie.

De jaren 60: veranderingen en nieuwe initiatieven

In de jaren 60 vonden drie ontwikkelingen plaats die de collectieve dimensie van het apostolaat van Opus Dei beïnvloedden. Ten eerste werden er meer universiteiten, scholen en technische scholen opgericht. Daarnaast ontstonden de zogenaamde "persoonlijke werken". In de derde plaats kwam een eind aan de gemeenschappelijke werken.

De stichter stelde de leden van Opus Dei in die jaren voor om in meer landen corporatieve werken te starten in de vorm van universiteiten, centra voor hogere studies en voor beroepsvorming. In een tijd van toenemende secularisatie was er behoefte aan instellingen die zichtbaar maakten dat het Evangelie en wetenschap verenigbaar zijn. Centra voor beroepsvorming beoogden de levensstandaard in hun omgeving te verhogen en de christelijke boodschap over te brengen. In die tijd ontstonden centra als de Universiteit van Piura (Perú), de Instituto Femenino de Estudios Superiores (Guatemala) en de Center for Research and Communication (Manila). Tegelijkertijd herinnerde de H. Jozefmaria eraan dat het onderwijs geen doel van het Werk als instelling was.

Het ontstaan van de persoonlijke werken

In 1963 stelden surnumeraire leden in Spanje de leiding van Opus Dei voor om meer scholen te openen. De H. Jozefmaria vond het bezwaarlijk dat de scholen als corporatieve werken werden opgezet. De dienst die Opus Dei in dit soort projecten zou verlenen zou een te grote inzet van mensen van het Werk vergen. Dit bracht het risico met zich dat het onderwijs de institutionele activiteit van Opus Dei zou overschaduwen. Dit nam niet weg dat als ouders nieuwe scholen zouden opzetten, het Opus Dei de scholen met priesters, godsdienstleraren en geestelijke begeleiding zou kunnen ondersteunen. Zo ontstonden in 1966 de ‘persoonlijke werken’.

Enkele leden van het Werk zetten toen Fomento de Centros de Enseñanza op. Andere initiatieven volgden en halverwege de jaren zestig waren er in Spanje meer dan dertig scholen die persoonlijke werken waren. In de meeste landen waar Opus Dei leden aanwezig waren, vooral in Latijns-Amerika, werden vergelijkbare initiatieven opgezet.

Het einde van de gemeenschappelijke werken en van de hulpverenigingen

In de loop der tijd kwam de stichter tot de conclusie dat aan de gemeenschappelijke werken bezwaren kleefden. Er was een zekere spanning tussen de professionele onafhankelijkheid van de projectleiders en de positie van de leiding van Opus Dei. Aan de ene kant waren de gemeenschappelijke werken professionele initiatieven van leden die daarin op persoonlijke titel werkten. Elk initiatief had een eigen management team en rapporteerde aan de entiteit die het initiatief in stand hield. Aan de andere kant hadden de directeuren van Opus Dei een zekere toezichthoudende rol ten aanzien van het evangeliserende doel en de continuïteit van de initiatieven.

Er speelde daarnaast een cultureel probleem. De media die door leden van Opus Dei werden opgezet waren geen confessionele media. Het waren privé initiatieven die ook als zodanig werden geleid[1]. De seculiere manier waarop deze media werden geleid en de heersende mentaliteit maakten het moeilijk om het professionele handelen van de leden en de confessionele rol van directeuren van Opus Dei correct te onderscheiden. Er was ook het risico dat de standpunten die in die media werden ingenomen aan het Opus Dei werden toegeschreven. In december 1969 maakte de stichter daarom bekend dat er een einde kwam aan de gemeenschappelijke werken. Vanaf dat moment zijn de initiatieven van collectief apostolaat onderverdeeld in corporatieve werken en persoonlijke werken.

Iets vergelijkbaar gebeurde met de hulpverenigingen. Tijdens het buitengewone algemene congres van Opus Dei in september 1969 wezen deelnemers erop dat de indruk bestond dat Opus Dei ondernemingen runde. Het was onvoldoende duidelijk dat de materiële middelen waarmee apostolische activiteiten werden ontplooid toebehoorden aan de personen of de entiteiten die ze hadden opgezet en niet aan het Opus Dei. Ook in dit geval concludeerde de stichter dat het beter was de banden met deze verenigingen door te snijden.

Deze veranderingen tijdens het leven van de stichter hebben geholpen om het collectieve apostolaat van Opus Dei vorm te geven. Soms heeft het enkele jaren geduurd totdat de relatie tussen wat nu de Prelatuur van Opus Dei is en de onderwijs- of zorginstellingen die de Prelatuur geestelijke bijstand verleent voldoende was uitgekristalliseerd. In de huidige statuten geven de artikelen 121-123 het algemene kader van die relatie weer. De concrete vormgeving varieert in functie van het soort initiatief en de plaatselijke gewoontes en wetgeving.

Zie voor een meer uitgewerkt en gedocumenteerd beeld van deze ontwikkeling, Opus Dei – A History, J.L. González Gullón – J.F. Coverdale, 2 volums, Scepter Publishers 2022


[1]Dit was een gevolg van de lekenmentaliteit die de stichter voorstond: “U moet overal een ware lekenmentaliteit verspreiden, die tot drie conclusies moet leiden: voldoende eerlijk zijn om de eigen persoonlijke verantwoordelijkheid te dragen; voldoende christelijk zijn om onze broeders in het geloof te respecteren die, in meningsverschillen, andere oplossingen voorstellen dan ieder van ons; en voldoende katholiek zijn om onze Moeder de Kerk niet te gebruiken door haar te mengen in menselijke ruzies (...). Interpreteer mijn woorden dus voor wat ze zijn: een oproep om - dagelijks! niet alleen in noodsituaties - je rechten uit te oefenen; en je plichten als burgers nobel te vervullen - in het politieke leven, in het economische leven, in het universitaire leven, in het beroepsleven - moedig alle consequenties van je vrije beslissingen te aanvaarden, de persoonlijke onafhankelijkheid dragen die je toekomt” (Gesprekken, Homilie De wereld hartstochtelijk liefhebben, nr. 117).