Deel II: De eerste surnumerairs van het Opus Dei, de studiedagen van 1948

Een online publicatie in drie delen: 70 jaar geleden, in september 1948, organiseerde Jozefmaria Escrivá de eerste bijeenkomst voor 15 mannen waar hij in detail uitlegde wat de roeping van getrouwde leden in het Opus Dei inhoudt. Een artikel gepubliceerd in 'Studia et Documenta' (deel 12).

Pedro Zarandona (helemaal rechts), tijdens een bezoek van de zalige Alvaro del Portillo aan Torreciudad, in 1978.

Deel II

De vijftien personen die deelnamen aan de dagen in Molinoviejo kwamen van verschillende plaatsen. Onder degenen die in Madrid verbleven waren vier Cantabriërs (Manuel Pérez Sánchez, Manuel Sainz de los Terreros, Ángel Santos Ruiz en Pedro Zarandona Antón); drie Aragonezen (Tomás Alvira Alvira, Rafael Galbe Pueyo en Mariano Navarro Rubio); een Galiciër (Jesús Fontán Lobé), een Castilliaan (Víctor García Hoz); een Andalusiër (Hermenegildo Altozano Moraleda) en iemand uit Mallorca (Juan Caldés Lizana). Uit Valencia kwamen er nog drie (Antonio Ivars Moreno, Carlos Verdú Moscardó en Silverio Palafox Marqués), en een van Bilbao (Emiliano Amann Puente). Ook hun beroepen waren verschillend: er waren twee officieren van de marine, en twee andere met een juridisch-militaire loopbaan; drie advocaten en een rechter; twee civiel ingenieurs, een pedagoog, een arts, een apotheker, een chemicus en een architect. Als men hun latere loopbaan bekijkt kan men zeggen dat het ieder op zijn gebied uitstekende professionals waren, die als christenen hun sporen nalieten bij hun familie en vrienden. Enkelen onder hen zetten zich in om sociale activiteiten op te starten.

De meesten waren voor ze het Opus Dei kenden lid geweest van de Acción Católica of van andere vrome verenigingen – zoals zovele katholieke jongeren – en bekleedden daar zelfs Bestuursfuncties. Vijf van hen hadden voor de burgeroorlog de heilige Jozefmaria ontmoet en de activiteiten van studentenhuis DYA bijgewoond. Onder hen waren er twee die enkele jaren als numerair geleefd hadden en die omwille van de moeilijke omstandigheden van de oorlog het contact hadden verloren. Van de drie anderen hadden er twee regelmatig het studentenhuis Ferraz bezocht – een van hen als bewoner –, en een derde, Tomás Alvira, had de heilige Jozefmaria tijdens de oorlog leren kennen in Madrid.

Enkelen waren al gehuwd of de heilige Jozefmaria had hen geholpen bij het ontdekken van hun roeping tot het huwelijk.

Drie andere jonge professionals waren na de oorlog met het Werk in contact gekomen gedurende de apostolische reizen naar verschillende steden, en hadden zelfs toelating gevraagd om numerair te worden, om vervolgens meteen in te zien dat dit niet hun weg was. Aangemoedigd door de stichter wachtten ze enkele jaren tot het mogelijk zou worden om op een nieuwe manier dezelfde roeping tot het Opus Dei te beleven. Er was ook een groep die na de oorlog geestelijke leiding had gekregen van de heilige Jozefmaria. Enkelen waren al gehuwd of de heilige Jozefmaria had hen geholpen bij het ontdekken van hun roeping tot het huwelijk. Van alle aanwezigen waren er slechts drie die hem nog niet persoonlijk kenden.

Amadeo de Fuenmayor was erbij en wij zullen vaak zijn aantekeningen in de vorm van een dagboek gebruiken. Bij de vermelding van de aanwezigen in zijn dagboek schreef hij: «Allen die aangekondigd hadden dat ze aanwezig zouden zijn, zijn gekomen. Het zijn volwassen mannen, de meesten gehuwd, een enkeling de 50 gepasseerd. Verschillenden onder hen zijn al formeel als surnumerair toegelaten en allemaal kennen en beminnen ze het Werk, omdat ze onze Vader [J. Escrivá] vroeger al ontmoet hebben of de studiekring van Sint Rafael bijgewoond hebben, enz.»

Jaren later haalt De Fuenmayor andere herinneringen op:

Met hoeveel zin voor detail plande onze Vader alles opdat de studiedagen vruchtbaar zouden zijn: van de kleinste dingen van materieel belang tot een hoop praktische tips die de Vader gaf aan ons die gedurende die dagen bij hem waren: over hoe men de eenvoudige ascetische thema’s moest uitleggen. Want de Vader had de taak op zich genomen de belangrijkste en meest delicate thema’s zelf te behandelen.

Samen met Amadeo de Fuenmayor waren er nog twee andere numerairs aanwezig: Odon Moles en Ignacio Orbegozo. Ook waren – ten minste voor een deel – verschillende van de ouderen van het Werk aanwezig: de priesters Alvaro del Portillo, Pedro Casciaro, die een voordracht gaf, en José Luis Múzquiz.

De stichter ontving de aanwezigen en was hun gastheer in het huis dat nog volop ingericht werd. Sommige kamers hadden stapelbedden en er waren geen lakens of dekens; daarom bracht ieder zijn eigen beddengoed mee.

HET VERLOOP VAN DE STUDIEDAGEN.

DE PREDIKING VAN DE HEILIGE JOZEFMARIA

In het rooster waren in de ochtend een meditatie en een voordracht gepland, na het middageten tijd voor samenzijn, tijd voor de 'catechismus' van het Werk, namelijk de kennis van het bijzonder Recht en van de geest van het Opus Dei, en tijd voor gebed. Na het vieruurtje was er nog een 'catechismussessie', bad men de rozenkrans en was er tijd voor geestelijke lezing. Na het avondmaal en het samenzijn beëindigde men de dag met een kort commentaar op het evangelie van de dag en met het gewetensonderzoek.

Op de dag van aankomst gaf de heilige Jozefmaria ’s avonds een voorbereidende voordracht in de kapel. De Fuenmayor noteerde enkele ideeën in het dagboek:

Tot slot zei hij hun dat hij gedurende de volgende dagen niet tot hun hart zou spreken, zoals vandaag, maar nuchter omdat ze mannen van geloof zijn en rationeel de uiteindelijke consequenties moeten overdenken van de waarheden die hij hun voorhoudt. De Vader [J. Escrivá] zei hun: 1) Dat ze naar hier gekomen zijn om goddelijke redenen, omdat het anders onlogisch zou zijn zoveel professionele en familiale zaken achter te laten; 2) Ook diegenen die zich in de wereld in hun beroep en in hun gezin aan Hem geven zijn uitverkoren door de Heer; dat is 'goddelijke roeping' zoals de Paus zegt; 3) Zij zijn naar deze dagen gekomen om bij God te zijn, om Hem te beminnen; 4) Eén weg: de heilige Maagd Maria, Onze Lieve Vrouw.

De aanwezigen brachten alleen de eerste dag in volledige stilte door zoals op een bezinningsdag. De andere dagen verliepen als een gewone bijeenkomst, dat wil zeggen met afwisselend christelijke vormingsmiddelen en tijd voor ontspanning, sport, samenzijn enz.

Víctor García Hoz, tijdens een conferentie in het Colegio Peñarredonda (A Coruña) van Fomento.

Zondag, 26 september 1948

«onze zending op aarde is, het rijk van God uit te breiden; wij zijn vóór alle tijden gekozen voor dit doel»

Daags na aankomst behandelde de heilige Jozefmaria in zijn prediking het thema van de roeping. Hij zei tot zijn toehoorders: «onze zending op aarde is, het rijk van God uit te breiden; wij zijn vóór alle tijden gekozen voor dit doel». Alvira voegt er deze woorden aan toe: «God heeft me geroepen vóór alle tijden». Het bewustzijn van deze roeping – benadrukte Escrivá ook – mag niet leiden tot hoogmoed omdat «de Heer zijn blik heeft laten vallen op zijn meest ellendige dienaars». «Hoe dankbaar ben ik voor deze roeping! – noteert Alvira. – Zoveel goede zuivere zielen, en toch roept hij mij, een vuil vod».

De stichter ging verder met het behandelen van een andere kwestie, die nauw aansluit bij deze overwegingen: het goddelijk kindschap. «Altijd een zeer bijzondere overweging dat wij kinderen van God zijn. Als kinderen moeten we met Hem omgaan, Hem beminnen en naar Hem terugkeren nadat wij gevallen zijn, en altijd rekenen op zijn vaderlijke liefde, zijn begrip. Het 'Abba, Pater' [Abba, Vader] van Jezus komt neer op de stem van de kleinen die om hun vader roepen; zo ook wij tegenover Hem met die zekerheid dat Hij ons buitengewoon liefheeft».

«We moeten met God omgaan als met een Vader – voegt Alvira toe –, met dezelfde natuurlijkheid, met dezelfde vertrouwelijkheid waarmee een kind omgaat met zijn vader».

Door de aantekeningen in het dagboek weten we dat Escrivá het panorama uittekende dat hij zijn toehoorders wilde tonen door te spreken over de heiligheid te midden van de wereld: «Omgaan met God en Hem leren kennen, geen aandacht besteden aan al de rest. Eer en rijkdommen zijn maar eenvoudige middelen. Om gelukkig te zijn hier op aarde en daar in de hemel, één oplossing: heilig zijn; en hoe heiliger, hoe gelukkiger».

De tweede meditatie van de dag ging over het thema van de dood: «Hij zegt dat hij zijn gebed hardop gaat doen», noteert Fuenmayor. De prediking van de stichter was direct, op de man af: «hoe zou mijn ziel ervoor staan bij de Heer indien ik vandaag zou sterven? En wat zou ik doen met de dingen waarover ik me vandaag zorgen maak, indien ik zou weten dat ik op het punt stond te sterven?» Alvira noteerde o.a. het volgende:

Allen zullen sterven. (...) Een oude bisschop vertelde aan de Vader [J. Escrivá] dat hij elke maand een keer mediteerde over de gedachte dat hij een lijk was, dat ze hem het sacrament van de zieken gaven, dat zijn ledematen koud werden... En dan dacht hij aan zijn zorgen, aan zijn werk, aan de mensen die niet van hem hielden, enz. (...) Een jonge ongelovige arbeider ontving tenslotte de goddelijke genade. Hij werd ziek en stierf kort daarop. De Vader verwees naar hem en zei: ik benijd je, mijn zoon. (...) Maar onze ziel staat voor God met enkel onze goede werken, onze offers, onze goede voornemens…

Die dag besteedde de heilige Jozefmaria twee sessies aan het uitleggen van aspecten van de geest van het Opus Dei, zoals de normen en gewoonten, verscheidene menselijke deugden... De Fuenmayor schreef dat het heel onderhoudende voordrachten waren omdat ze «doorspekt waren met veel anekdotes en verwijzingen naar veel punten van de geest van het Werk, opdat ze die door en door zouden kennen».

De dag eindigde met een meditatie van de heilige Jozefmaria over het geloof, waarin hij passages uit de heilige Schrift becommentarieerde:

De Vader zei dat we mannen van geloof moeten zijn. Evangelische voorbeelden: 1) De blinde, die wanneer hij hoort dat Jezus van Nazareth langskomt alles laat vallen en op zoek gaat naar Hem. Zo ook wij: we moeten energiek niet de ketens breken – gelukkig zijn er geen – maar de vele zijden draden die ons vasthouden en verhinderen dat we ons aan God overgeven en Hem vragen zoals de blinde «ut videam» [maak dat ik zien kan!] opdat we die draden zouden zien. 2) De man met de verdorde hand. Ook hij ging naar Jezus toe om Hem te vragen om ze weer te genezen. En Christus vraagt hem op zijn beurt om zijn hand te bewegen: onze medewerking, onze handeling. En de hand geneest op het woord van de Heer: hersteld. 3) De kromgebogen vrouw: ze kon alleen maar kijken naar de modder en de mest. Zoals velen op aarde. Maar enkel door de aanwezigheid van de Heer richtte zij zich op en kon zij de hemel met de zon en de sterren zien. Ook wij moeten omhoog kijken. 4) De vervloekte vijgenboom. De Heer, zo menselijk, had dorst, en de vijgenboom leek aantrekkelijk, met groene bladeren, leven puttend uit de grond, maar zonder vruchten; en hoewel «non erat tempus ficorum» [het was niet de tijd van de vijgen], vervloekte de Heer hem en hij verdorde onmiddellijk, omdat het op elk moment nodig is vrucht te dragen. 5) Het geloof van de apostelen in de engelbewaarders. De heilige Petrus is bevrijd van zware ketenen, en wanneer het dienstmeisje binnenkomt om aan de apostelen die daar bijeen waren, te zeggen dat Petrus aan de poort stond, zeggen zij «dan is het zijn engel». Het Werk wordt gesticht op het feest van de Engelbewaarders. Zij zijn 'medeplichtig' aan al wat gebeurde.

Maandag, 27 september 1948

De volgende dag hield de stichter een meditatie over het Rijk van Christus. Gebruik makend van een vergelijking met militaire vaandels, wellicht geïnspireerd door het traditionele ignatiaanse thema, verwees hij naar de verschillende houdingen die men in de wereld kan waarnemen tegenover de liefdevolle heerschappij van Christus:

Het is angstwekkend vandaag naar de kaart van de wereld te kijken; maar de verlossing gebeurt ook vandaag.

In het ochtendgebed becommentarieerde de Vader de uitspraak van Jezus: «Wie niet met Mij is tegen Mij». Er zijn twee duidelijk bepaalde fronten. Het visioen van een strijd met drie legers: dat met rode en zwarte vaandels, vijanden van Christus, die blijven roepen 'crucifige eum [kruisig Hem]', die Europa teisteren (Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Polen); en dat van katholieken die dat niet echt zijn, die grijze vaandels dragen; en dat van de ware christenen met wit vaandel en het Kruis als standaard, die iets aan de situatie willen doen om psalm 2, 'volumus regnare Christum' [‘We willen dat Christus koning over ons wordt’] te realiseren. Het is angstwekkend vandaag naar de kaart van de wereld te kijken; maar de verlossing gebeurt ook vandaag; de invasie van barbaren die steeds dichterbij komt is schrikbarend: vrouwen, zuivere kinderzielen, bezittingen, alles zal brutaal met voeten getreden worden als de katholieken geen medeverlossers met Christus kunnen zijn in hun professionele taak, in hun officiële activiteiten en in de schoot van het gezin.

De beschrijving van dit panorama gebruikte Escrivá om zijn toehoorders aan te sporen tot verantwoordelijkheid, door hun eraan te herinneren dat zij geroepen waren om te trachten Christus de eerste plaats te geven in de menselijke activiteiten, meer nog, om medeverlossers te zijn met Hem te midden van de professionele, sociale, gezinstaken, enz. Hij herinnerde hen aan wat hij 7 augustus 1931 ervaren had in verband met de stichting van het Opus Dei: «En ik begreep dat het de mannen en vrouwen van God zouden zijn, die met de leer van Christus het Kruis zouden verheffen op de top van alle menselijke activiteit... En ik zag de Heer zegevieren en alle dingen naar zich toe trekken».

Antonio Ivars, tweede links, in Valencia in 1948.

De aantekeningen die Alvira tijdens deze meditatie maakte, zijn duidelijker over de gevolgen van de afwezigheid van de katholieken in het openbaar leven: «De Verlossing is niet ten einde. De mens is vrij in zijn handelen. We moeten handelen. Gaan naar de hoogste posten, de leidinggevenden indien we willen verhinderen wat in andere landen al is gebeurd: met de vrouwen, met de kinderen, met de religieuzen, met de goederen». En hij voegt er een anekdote aan toe: «Een oude en een jonge priester komen elkaar tegen, en de oude vraagt: hoe is jouw leven? De jonge antwoordt: ik sta laat op, ik ga vroeg slapen, ik werk weinig... Je bent een crimineel! zegt de oude tegen hem. En tegen zijn toehoorders: dat zal jij zijn indien je burgerlijk wordt, indien je niet werkt, als je uit vrees geen verantwoordelijke posten aanneemt, uit angst moe te worden, of voor wat voor reden dat ook...».

over het verborgen leven van de Heer

De tweede meditatie ging over het verborgen leven van de Heer. De Vader begon met de beschouwing hoe Jezus ter wereld kwam: «Geen vertoon, geen herrie, geen ophef». Daarna verwees hij naar de «dertig jaren verborgen leven; en maar drie jaar openbaar leven. De 30 jaren verborgen leven dienen het Werk tot voorbeeld. (...) Een contemplatief leven, omdat God in ons hart is». De aantekeningen van Alvira vermelden nog een detail: «Een actief of een contemplatief leven? Het onze is contemplatief. Onze cel is de hele wereld. Christus in de kern van onze ziel. Naar de verovering van de wereld voor Christus. (...) Ons leven is heel hard, een leven van opoffering en voortdurende aanbidding».

Die namiddag sprak de heilige Jozefmaria verder over het zijn van instrumenten van de Heer, die alle mogelijke werktuigen nodig heeft: «Weg met valse nederigheid (ik deug niet, ik kan niet, enz.)», lezen we in het dagboek; «voor een chirurgische operatie, goede scalpels; om de weg te effenen, een stoomwals», voegde hij eraan toe om uit te leggen dat elke zaak haar eigen nut had; en hij besloot: «Weg met lafheid. Kijk hoe de Heer zijn apostelen uitkoos: de twaalf eersten: in hun beroep, dat sommigen bleven uitoefenen, zelfs daarna». “Jezus roept je op de plaats waar je nu bent, in het werk dat je nu doet”, lezen we in de aantekeningen van Alvira.

Diezelfde dag nam Escrivá nog deel aan een andere sessie over sommige punten van het Decretum laudis van 1947[59], waar hij in detail verschillende aspecten van de geest van het Opus Dei uitlegde. Twee volle dagen waren voorbij en De Fuenmayor merkt op: «De vreugde van allen en van iedereen is immens, ongelooflijk» en hij citeert het commentaar van één van de aanwezigen, Pedro Zarandona: «Ik had de Vader nooit gehoord en ik kwam na iedere meditatie aangedaan naar buiten. En hetzelfde overkwam me als ik zijn Mis bijwoonde». De dagboekschrijver wil duidelijk maken dat hij zich niet liet meeslepen door enthousiasme: «Al wat ik schrijf is niet in het minst overdreven. Het lijkt ongelooflijk, maar het is toch zo. De Heer verwent ons allen met zijn genade. En wat hier deze week gebeurt, is weer een voorbeeld meer van zijn Liefde voor het Werk, en zijn duidelijke hulp in al zijn werken».

Dinsdag, 28 september 1948

Op dinsdag 28 predikte de heilige Jozefmaria drie meditaties. In de eerste gaf hij commentaar op de voetwassing van de apostelen tijdens het Laatste Avondmaal: «Jezus wilde de voeten van Petrus wassen, maar deze weigerde uit valse nederigheid. Maar als de Heer hem vervolgens zegt dat hij dan niet bij Hem kan horen, reageert hij met zijn karakteristieke onstuimigheid: niet enkel de voeten, maar ook de handen en het hoofd. Zo moet ook onze overgave zijn: totaal. Zeker zijn we beladen met ellende, maar de Heer zal ons met zijn genade krachtig helpen».

En hij ging verder met commentaar op de passages over het Lijden van Christus: «Jezus, van rechtbank tot rechtbank, zwijgt stil. Daartegenover, zoveel vuile tongen – zelfs van officiële katholieken – zoveel geroddel. Het verschrikkelijke ogenblik van de doornenkroning. Hij kromt zich. Het is míjn ellende die Hem pijnigt. Ons gebrek aan liefde. Dan tenslotte, op het kruis, alleen, vastgenageld als een beest. Al zijn zintuigen, inwendig en uitwendig, voelen de pijn. Laten we Hem zoeken om Hem van het Kruis te halen en onszelf aan het kruis te nagelen».

De tweede meditatie ging over het mentaal gebed. De stichter verwees naar de thema’s die men in ieder persoonlijk gesprek met God zou kunnen bespreken en gaf enkele praktische raadgevingen om het gebed goed te doen: «Zorgen, vreugden, verlangens, hoop, spreek over alles met God. Vijftien minuten, en indien mogelijk dertig. Liever geen communie dan het gebed achterwege te laten. Op een rustige plaats: dat kan een kerk zijn, of vaak is thuis beter. Een logische goddelijke formule om mee te beginnen: Mijn Heer en mijn God (heilige Thomas, toen hij zijn hand in de wonde van de Heer legde), ik geloof vast dat Gij hier aanwezig zijt, enz.».

Hij ging verder en leerde wat de gesteldheden voor het gebed moeten zijn: «In de eerste plaats moet het gebed nederig zijn: tussen de tollenaar en de farizeeër moeten wij zijn zoals de eerste. Op de tweede plaats, eenvoudig, met de eenvoud van kinderen, van wie we zoveel kunnen leren wat gebed betreft. Volhardend: de heilige kleine Teresia (van Lisieux) maakte gebruik van schietgebeden wanneer ze niet anders kon bidden. Laten we mannen van gebed zijn, van innerlijk leven».

De aantekeningen van Alvira geven op dit punt beter de teneur van de meditatie van Escrivá weer:

We moeten Maria, Jozef, onze engelbewaarder aanroepen opdat ze ons helpen. We mogen het gebed geen dag achterwege laten.

Eenvoud in het gebed. Een kind dat aan de deur van zijn vader klopt met zijn hand, met zijn voet, met heel zijn lichaam. En de vader komt naar buiten met de bedoeling het de les te lezen, maar als hij het ziet omhelst hij het. Zo moeten wij zijn in ons gebed met Jezus. We moeten Maria, Jozef, onze engelbewaarder aanroepen opdat ze ons helpen. We mogen het gebed geen dag achterwege laten. Een staatshoofd heeft zijn lijfwacht en sommigen beschouwen dit als een eer, en anderen brengen hun tijd door denkend aan hun verloofde. Wij moeten deze tijd van de wacht, in gebed, beschouwen als een eer en er op de geplande tijd zijn, zelfs al kijken we tweeënveertig keer op ons horloge gedurende dat half uur. Indien wij de bedoeling hadden te bidden zullen we veel gewonnen hebben.

De laatste meditatie van die dag ging over de versterving. Naar gewoonte becommentarieerde de heilige Jozefmaria verschillende Bijbelteksten: «Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen; maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. Zo hebben wij versterving nodig om vruchten voort te brengen».

Hij ging verder met de overwinningen op onszelf die noodzakelijk zijn voor de heiligheid: «Kleine verstervingen. Gebed van het lichaam, van de zintuigen. Als een engel ons zou komen vertellen dat we zonder versterving volmaakt konden worden, zou het geen engel van het licht maar van de duisternis zijn». Dan verwees hij naar de heilige Paulus, die vertelde over zijn moeilijkheden om de zwakheid van het lichaam te overwinnen, en hij vergeleek het met de sport, om uit te leggen hoeveel inspanningen het christelijk leven vraagt:

In de sport doen mensen zoveel om een prijs te winnen. En wij? Lopen zodat je de trofee wint, zegt dezelfde heilige Paulus: talrijk zijn degenen die mededingen en maar één krijgt de prijs. De versterving, middel om de mensen rondom ons heel gelukkig te maken (onze grote verplichting). Onze Lieve Vrouw weet veel van versterven: laat ons ervoor zorgen dat we enkele van de zwaarden die haar hart doorboorden wegnemen en ze wat in ons hart boren.

Die dag legde de stichter het bijzonder Recht van het Opus Dei verder uit, hij bleef stilstaan bij «de verplichtingen en de voorrechten van de surnumerair; de aard en draagwijdte van zijn band met het Werk».

Woensdag, 29 september 1948

Op woensdag 29 behandelde de heilige Jozefmaria verder thema’s van het christelijk leven die hij gewoonlijk aanhaalde in zijn prediking: naastenliefde, middelen om heilig te worden, kleine dingen en geestelijke leiding. In de eerste meditatie becommentarieerde hij het Mandatum novum [het Nieuwe Gebod], hij legde uit dat werken van naastenliefde gedaan moeten worden zonder de aandacht te trekken en zonder menselijke erkentelijkheid te zoeken: «Het voorschrift blijft even nieuw als toen de Heer het gaf, omdat niemand het volgt. Christelijke naastenliefde, zo vergeten door officiële katholieken. In plaats van spectaculaire aalmoezen (stichtingen met de bedoeling de herinnering aan de stichter levendig te houden), goede werken die niemand opmerkt».

Hij ging verder met het bespreken van een concrete manier om de naastenliefde te beoefenen: de broederlijkheid beleven met degenen die deel uitmaken van het Opus Dei. Hij vroeg dat deze uiting van liefde «echte genegenheid zou zijn; echte broederliefde die iemand achter zijn rug prijst en hem onder vier ogen terechtwijst, indien nodig. Het levendige voorbeeld van Christus die om zijn vriend Lazarus weent; die uit medelijden de zoon van de weduwe doet opstaan uit de dood. Naastenliefde zonder schijnheiligheid: met offer en liefde». De aantekeningen van Alvira die korter worden naarmate de dagen voorbijgaan, voegen eraan toe: «Jezus zei niet dat zijn leerlingen bekend zouden zijn omwille van hun zuiverheid of nederigheid, maar omdat ze elkaar liefhadden. Wees voorzichtig met je tong. Er zijn mensen die elke dag te communie gaan, maar daarna de goede naam van anderen besmeuren».

In het dagboek lezen we dat de tweede meditatie van die dag ging over de middelen die we moeten gebruiken om een doel, namelijk de heiligheid, te bereiken:

Geconfronteerd met een doel vormen mensen – naargelang hun positie – drie groepen: de dwazen die elk middel versmaden (bijvoorbeeld iemand die van de toren van het Telefonica-gebouw naar beneden wil gaan zonder trap of lift); anderen die enkel die middelen aanvaarden die hen aanstaan; en tenslotte degenen die omdat ze zich zwak voelen geen enkele medicijn afwijzen. Deze laatste houding is bovendien een logisch gevolg van de overgave: als we trouw moeten dienen, moeten we enkel de geschikte middelen gebruiken: gebed, versterving en werk. Dat niet doen zou lafheid zijn die ons leven lang zou wegen. Onze Lieve Vrouw, aan wie we hulp moeten vragen, zal voor ons die middelen verzachten en aangenaam maken. Een algemene, brede intentie: Liefde. En bovendien, enkele concrete voornemens, dagelijks.

’s Middags sprak de stichter over het belang van de kleine dingen, in het bijzonder wat betreft de zorg voor het plan van ons geestelijk leven, dat wil zeggen, die vrome oefeningen die de dag van een gelovige van het Opus Dei tekenen:

Volharding, met nederigheid, terwijl we ons aan onze moeder toevertrouwen als kinderen opdat ze ons optilt en draagt.

Vervullen van het leefplan: trouw in de details. Over de arme weduwe die enkele kleine munten in de offerblok gooide, zegt de Heer: «Ik verzeker jullie dat deze weduwe meer gegeven heeft dan wie ook». Volharding, met nederigheid, terwijl we ons aan onze moeder toevertrouwen als kinderen opdat ze ons optilt en draagt. Dat in dit nauwgezet vervullen van onze verplichtingen dezelfde heiligheid schuilt; omdat heiligen uit vlees en bloed bestaan, niet uit karton. Neem het voorbeeld van Isidoro [Zorzano]: hij heiligde zijn dagelijks werk met buitengewone nederigheid.

In de laatste meditatie van die dag bleef hij stilstaan bij «het wekelijks gesprek en de begeleiding die het Werk zijn leden aanbiedt door de directeuren en de priesters», dat wil zeggen al wat nodig is om met vrucht gebruik te maken van de geestelijke leiding die de gelovigen van het Opus Dei ontvangen om vooruit te gaan op de weg naar heiligheid.

Manuel Sainz de los Terreros, tijdens de Spaanse Burgeroorlog.

Donderdag, 30 september 1948

De laatste meditaties van de heilige Jozefmaria vonden plaats op donderdag 30 september. In de eerste meditatie sprak de stichter over de parabel van het goede zaad en het onkruid: «De goede zaaier zaait tarwe. De vijanden komen en zaaien onkruid. Zo gebeurt ook op aarde, onder ons: hoevelen zaaien, lafhartig – omdat ze daarna wegvluchten – , onkruid! Dat alles omdat degenen aan wie de Heer het veld toevertrouwde het niet bewaakten: laat ons geen 'slapende mensen' zijn».

Hij legde uit dat die waakzaamheid ook gold voor het persoonlijk leven, om de subtiele bekoringen van de duivel te ontdekken: «hij zal niet komen met een stuk rauw vlees, maar goed bereid, gekruid en in kleine dingen: hier moeten we sterk worden. De middelen kennen we al: gebed, versterving en werk. Niet bang zijn voor boete; dit moet men met zijn geestelijk begeleider bespreken». Hij greep deze parabel aan om ook te spreken over de christelijke invloed die de leden van het Opus Dei moeten uitoefenen in de milieus waarin ze leven en werken. Hij verklaarde enkele karakteristieken die het persoonlijk apostolaat in het beroepsmilieu moest hebben: «Op het werk: prestige; met opgeheven hoofd tegenover de andere collega’s, met nederigheid; geef hen criteria zonder te 'preken' (we zijn geen Dominicanen). En met dat alles een nieuwe instelling tegenover alle dingen, die ons vervult met vrede en vreugde, met tevredenheid (vreugde met inhoud)».

De laatste dag maakte hij ’s middags enkele overwegingen over de geschiedenis van het Opus Dei en meer concreet over de vervolgingen die het Werk had gekend, enkele daarvan in kerkelijke milieus. Nu, na de goedkeuring als instelling van pauselijk recht, had de Kerk het geprezen en als voorbeeld gesteld. Zo, besloot hij, gebeurt het ook in het leven van de mensen: «ziekte, dood, tegenslagen, economische moeilijkheden, professionele oneerlijkheden, storm...en daarna de zon». Hij verwees naar de wonderbare visvangst van Jezus en, in verband met de roeping tot het Opus Dei, stelde hij vast:

Je moet niet denken dat deze overgave ook maar op zijn minst je gezinsleven of je economische belangen zal schaden; toen Petrus zich zonder succes uitputte bij de visvangst, toonde Jezus hem de juiste plaats en toen ving hij overvloedig vis zonder dat zijn netten scheurden. Hoewel ons werk in de wereld zal toenemen, zal het net (werk, gezin, enz.) niet scheuren.

De dagen liepen op hun einde en de laatste meditatie had de heilige Jozefmaria voorbehouden om het thema van de volharding te behandelen. Hij wilde het laat in de namiddag bespreken opdat allen de volgende dag vroeg zouden kunnen vertrekken. Hij zei hun onder andere:

Velen beginnen, maar weinigen bereiken de top. In ons geval zijn er weinigen die beginnen maar zeker zullen velen eindigen. Gods genade zal ons niet in de steek laten. In de handelingen van de Apostelen lezen we dat de eerste christenen volhardend waren in het geloof, het breken van het brood en het gebed. Koppigheid: laat ons op dit punt koppig zijn, en als er een deur dicht gaat, zal een andere opengaan. Laat ons kinderen zijn van de goede en schone moeder die het Werk is; 'cor unum et anima una' [‘een van hart en een van ziel’].