Brief van de prelaat (november 2010)

In deze maandelijks brief, nodigt de prelaat ons uit ons te verdiepen in het dogma van de eenheid van de heiligen, die een eenheid vormen met de leden van de Kerk in de hemel, het vagevuur en op aarde.

Mijn beminde kinderen: Jezus beware mij mijn dochters en zonen!

Vandaag gedenken wij de heiligen die het geluk hebben bij God in de hemel te zijn. Daarna zag ik een grote menigte –vertelt de heilige Johannes in een van zijn visioenen in de Apocalyps –die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam, gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand. En zei riepen allen luid: Aan onze God die op de troon is gezeten en aan het Lam behoort de overwinning. [Ap 7, 9-10]

We zien dat de heilige Schrift de grote menigte die niemand tellen kan en die al bij het gelukkige eindpunt is gekomen van de weg op de aarde op deze wijze, als in een groot kader, weergeeft. Zij vormen de zegevierende Kerk. Samen met de Maagd Maria en Sint Jozef, samen met allen die heilig verklaard zijn – waaronder wij met een bijzondere blijdschap onze Vader vereren – , leven er voor altijd miljoenen en miljoenen gewone mensen in en voor God, die de strijd van het geestelijk leven op aarde gestreden en – met de hulp van de genade – overwonnen hebben. Mijn hart gaat vol dankbaarheid uit naar de vrouwen en mannen van het Werk die de Heer met een voorbeeldige trouw hebben gediend en ons vanuit de hemel met hun voorspraak bijstaan. We kunnen het niet bij alleen een herinnering laten, maar het moet erin resulteren dat we op hen rekenen en nauw verenigd met hen de weg volgen die zij zo voortreffelijk hebben afgelegd.

Ook richt ik mij met een immense liefde tot de personen die ons vorming gegeven hebben of waarmee we hier zijn omgegaan: ouders, broers en zussen, verdere familie, vrienden, collega’s, en ook vele anderen die ons, zonder dat wij hen kenden, hebben geholpen of die wij geholpen hebben met onze persoonlijke strijd, door de gemeenschap van de heiligen, om het prachtige doel te bereiken, de Drie-eenheid te aanschouwen. Ik raad jullie aan, zoals ik het onze Vader heb zien doen, de voorspraak van jullie voorouders in te roepen en je bij hen aan te bevelen.

We kunnen deze geliefde en grote menigte niet vergeten die het moment afwacht om de definitieve stap naar de hemelse woning te maken. Het zijn de gezegende zielen in het vagevuur – de lijdende Kerk – die zich voorbereiden om de glorie binnen te gaan. Ze zijn al op een bevoorrechte plaats – zei de heilige Jozefmaria – want ze zijn verzekerd van de redding, hoewel ze nog een beetje zuivering nodig hebben eer zij naar God kunnen gaan. [H. Jozefmaria, aantekeningen van een familiebijeenkomst, 9-4-1974] Ook wil de Kerk dat zij morgen, 2 november, in het bijzonder herdacht worden, en zij bepaalt dat iedere priester het heilige Misoffer opdraagt voor de overledenen.

Deze weken zijn een gelegenheid bij uitstek om meer diepgang te geven aan de beleving van de gemeenschap van de heiligen. Door onze gebeden en verstervingen, door het opofferen van ons werk en, vooral, door de vruchten van de heilige Mis toe te passen op de zielen in het vagevuur, zijn we in staat hen te helpen hun fouten te herstellen en zo in de hemel te komen. Hoe zouden wij niet denken aan de devotie waarmee onze Vader altijd voor hen bad en liet bidden, maar in het bijzonder als de maand november aanbrak? Hij spoorde ons aan om edelmoedig te zijn in ons gebed voor de overledenen. Zijn hoogste aspiratie was dat we met zijn allen het ‘vagevuur zouden leegmaken’, door de grote hoeveelheid missen die voor hen worden opgedragen en door de edelmoedigheid waarmee we offers brengen en voor hen bidden. Daarom leg ik aan mijzelf en aan jullie de vraag voor: hoeveel houden wij van de zielen van de overledenen en ook van die van de levenden? In hoeverre besteden we onze uren en onze dagen aan de anderen?

Het zijn overwegingen die ons helpen om dieper door te dringen in het mysterie van de strijdende Kerk, waartoe wij nu behoren. We maken daar niet alleen op een passieve wijze deel van uit, als mensen voor wie de verlossing die Christus ons aanbiedt bestemd is, maar ook in actieve zin, want wij zijn allen Kerk en moeten dat ook zo ervaren. We zijn geroepen om een positieve bijdrage te leveren aan de bouw van het Mystieke Lichaam van Christus op aarde en de definitieve consolidering in de hemel. Met woorden van de heilige Jozefmaria kunnen we ons afvragen: deel ik het vurig verlangen van Christus voor de zielen? Bid ik voor de Kerk waarvan ik deel uitmaak, en waarin ik een specifieke zending heb te volbrengen die niemand anders in mijn plaats kan doen? [H. Jozefmaria, Homilie Trouw aan de Kerk, 4-6-1972]

Het Tweede Vaticaans Concilie leert ons, met uitdrukkingen van de heilige Schrift, dat de Kerk “Gods bouwwerk is. De Heer heeft zichzelf vergeleken met de steen die de bouwlieden hebben verworpen, maar niettemin de hoeksteen is geworden. Op dit fundament wordt de Kerk door de apostelen opgericht en daardoor verkrijgt zij standvastigheid en samenhang. [Tweede Vaticaans Concilie, Dogm.const. Lumen gentium, nr. 6] De heilige Petrus bevestigt in zijn eerste brief dat Christus de levende steen is, door de mensen verworpen, maar uitverkoren en kostbaar in het oog van God, en hij zegt:Laat ook uzelf als levende stenen voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilige priesterschap geestelijke offers op, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus. [1 Petr 2, 4-5]

Dit gebeurde in het doopsel, waar we als levende elementen werden opgenomen in de Kerk voor de bouw van het huis van God op aarde. [Cfr. 1 Tim 3, 15] Bij de Kerk horen is al veel, maar niet alles. Wij moeten Kerk zijn, opdat onze Moeder nooit zal verworden tot een vreemde, iets uitwendigs, ver verwijderd van onze diepste gedachten. [H. Jozefmaria, Homilie Trouw aan de Kerk, 4-6-1972] De volledige vereniging met Jezus Christus is onherroepelijk een vereiste om nu leven in de Kerk te hebben en daarna het eeuwig geluk te verwerven.

Wij zijn geen levenloze elementen, maar levende stenen die uit vrije wil en van harte moeten meewerken aan de toepassing van de verdiensten van Christus op onszelf en op de anderen. De apostel van de heidenen wijst ons daar op: naar de mij gegeven genade heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd waarop een ander voortbouwt. Maar laat iedereen toezien hoe hij daar op bouwt. Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er reeds ligt, namelijk Jezus Christus. Of men nu op deze grondslag voortbouwt met goud, zilver, kostbare stenen, hout, hooi of stro, van ieders werk zal de kwaliteit aan het licht komen. De grote Dag zal het aantonen, want deze verschijnt met vuur, en het vuur zal uitwijzen wat ieders werk waard is. [I Kor 3, 10-13]

Laten wij daarom tijdens ons leven de Kerk bouwen op het enige fundament, Christus, met het goud van een edelmoedige overgave aan God; met het zilver van onze offers en verstervingen; met de kostbare stenen van onze deugden, die misschien klein, maar God aangenaam zijn, als wij aan zijn niet aflatende genaden beantwoorden. Laten we met de hulp van de Heer niet alleen de zware zonden vermijden, maar ook de vrijwillige dagelijkse zonden en de fouten en onvolmaaktheden verafschuwen. Wat niet aan God kan worden opgedragen is hooi, stro; vergankelijk materiaal, waarvan we ons moeten ontdoen om in de hemel te kunnen binnengaan. Hierin ligt de grond voor werken van boetvaardigheid op onze weg op aarde, en de noodzaak zich na de dood te zuiveren in het vagevuur.

De heilige Paulus voegt er aan toe: weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest van God in u woont? [I Kor 3, 16]De liturgie benadrukt het in de maand november, bij de viering van de wijding van de basiliek Sint Jan van Lateranen op 9 november en de basilieken van sint Pieter en sint Paulus op de 18de. Laten we de symboliek van deze feesten beschouwen en daar praktische consequenties voor ons gedrag aan verbinden. Want, zoals de prefatie van de heilige Mis bij de wijding van een kerk luidt, gericht tot God de Vader, “Dit huis hebt Gij ons tot uw eer laten bouwen: Hier schenkt Gij voortdurend uw genade aan het volk dat op weg is naar U. Hier wordt het mysterie zichtbaar dat Gij voltrekt: het wonder van uw verbondenheid met de mensen. Hier voegt Gij ons te samen tot een levende tempel voor U. Hier brengt Gij uw Kerk van overal bijeen om het ene Lichaam van Christus te vormen, dat eens volkomen zal zijn in het visioen van vrede, de hemelse stad Jeruzalem.” [Romeins Missaal, Prefatie 1 van de wijding van een kerk]

Laten we stilstaan bij dit indrukwekkende feit: we zijn allen evenzeer lid van de Kerk, hoewel iedereen daarin zijn eigen taak heeft. Ieder element van de structuur van de Kerk is belangrijk, stelt paus Benedictus XVI; maar alles zou wankelen en in elkaar storten zonder de hoeksteen die Christus is. Als ‘medebewoners’ van dat ‘huis van God’, moeten de christenen samenwerken om het gebouw stevig overeind te houden opdat andere mensen zich aangetrokken voelen om er binnen te gaan en de overvloed aan schatten van genade te ontdekken die er aanwezig zijn. [ Benedictus XVI, Toespraak, 18-7-2008]

Mijn dochters en zonen, laten wij stilstaan bij de taak die de Heer aan ons heeft toevertrouwd en laten we die met verantwoordelijkheidsbesef vervullen, zoals de dienaren in de parabel die handelden met de talenten die de heer hun had toevertrouwd om ze bij zijn terugkomt met rente terug te geven. [Cfr. Mt. 25, 20-23] En dat zal gebeuren, het zal een blijde realiteit zijn als wij met Christus verenigd blijven door de banden van het geloof, het ontvangen van de sacramenten en de gemeenschap met de paus en het bisschoppencollege.

Laten we goed nadenken over een symbool dat niet onopgemerkt mag blijven. Ik bedoel het altaar dat binnen in de kerken een zó belangrijke plaats inneemt dat het gewijd wordt voor de eredienst met een speciale ceremonie, rijk aan betekenis. In 1958, op het hoogfeest van Allerheiligen, wijdde de heilige Jozefmaria de altaren van de kapel van de heilige Apostelen in Villa Tevere. Zoals altijd bij liturgische plechtigheden, was zijn vroomheid tastbaar; iedere rubriek en ieder woord vormde een uitging van fijngevoeligheid jegens de Heer omdat Hij ons het heilig Misoffer heeft willen nalaten, waarmee Hij uitte hoeveel Hij van ons hield en van ons houdt.

Met deze ceremonie herinnert de Kerk ons er aan dat ook wij gewijd zijn, dat we ‘apart’ gehouden zijn voor de dienst van God en de opbouw van zijn Rijk. We worden echter vaak ondergedompeld in een wereld die God ‘apart’ zou willen zetten. In naam van de vrijheid en de autonomie van de mens heerst er stilte rond de naam van God, wordt de godsdienst gereduceerd tot een persoonlijke devotie, en wordt het geloof in het openbare leven omzeild. Soms – legt Benedictus XVI uit – , kan deze mentaliteit, die haaks staat op de essentie van het evangelie, zelfs ons eigen begrip van de Kerk en haar zending verduisteren. [Benedictus XVI, Homilie bij de wijding van een altaar, 19-7-2008]

Laten we altijd moeite doen om deze mentaliteit te verwerpen die soms binnendringt in het gedrag van veel christenen. In deze context vertel ik jullie wat de heilige Jozefmaria zei bij de wijding van een altaar. Jullie en ik zijn als een altaar: ze hebben ons gezalfd. Ze hebben ons met olie gezalfd, eerst bij het doopsel, daarna bij het vormsel. En laten we met blijdschap wachten op het moment waarop we de laatste sacramenten ontvangen (…), wanneer ze ons opnieuw zalven. We zijn dus iets heiligs en daarom moet ons lichaam aan Onze Lieve Heer gewijd zijn. Zonder te overdrijven moeten we details van terughoudendheid verzorgen, moeten we voor ons lichaam zorgen, het in de dienst van God stellen, het op een passende wijze kleden. Dat betekent dat we ook de ziel moeten kleden met goede gewoontes, die deugden genoemd worden, en die zo eigen zijn aan de christen. [H. Jozefmaria, aantekeningen van een familiebijeenkomst, 27-10-1974]

We zouden veel meer gevolgtrekkingen van deze feesten kunnen maken om ze op ons geestelijk leven toe te passen; ik laat het aan jullie over dat te overwegen. Maar ik wil niet eindigen zonder andere liturgische feesten en gedenkdagen van de geschiedenis van het Werk in herinnering te brengen die we de komende weken vieren. Op de eerste plaats het Hoogfeest van Christus Koning, op de 21ste. Laten we ons voorbereiden om de toewijding van het Opus Dei aan het Allerheiligst Hart van Jezus te hernieuwen. Laten we opnieuw richting geven aan de overeenkomst die we met de Heer zijn aangegaan bij het ontvangen van het doopsel en die bekrachtigd werd toen we de roeping tot het Opus Dei kregen. En terloops wil ik jullie het volgende voorleggen: Hoe laat je Hem heersen in je leven? Hoe verbreid je zijn Rijk door je werk en door de vriendschap?

Vervolgens vieren we, op 28 november, de gedenkdag van de oprichting van de Prelatuur van het Opus Dei, – die dit jaar samenvalt met de eerste zondag van de Advent, net zoals in 1982 –, waarop we God van harte kunnen danken voor deze belangrijke stap. Laten we in het bijzonder vragen dat, zoals de Dienaar Gods Johannes Paulus II zei in de Apostolische Constitutie Ut Sit, dat het Werk altijd en op ieder moment een doeltreffend instrument mag zijn in dienst van de universele zending van de Kerk.

Een paar dagen geleden was ik in Pamplona en vierde ik de heilige Mis op de campus van de universiteit van Navarra, waarbij ik God dankte – samen met duizenden personen – voor de vijftig jaar sinds de oprichting van de Universiteit en de stichting van de Vereniging van Vrienden. Jullie kunnen je zeker wel voorstellen dat de heilige Jozefmaria voortdurend aanwezig was, ook doordat ik het Misoffer hernieuwde op dezelfde plaats waar onze heilige Stichter in oktober 1967 de Mis vierde. Zijn woorden van toen waren voor mij de leidraad voor de homilie, waarbij ik allen eraan herinnerde dat God ons roept om ons in het gewone leven te heiligen.

Moge onze dankbaarheid zich ook uiten in de intensiteit van ons gebed voor de persoon en de intenties van de paus, waarmee alle gelovigen van het Opus Dei, leken en priesters, – net zoals de overige christenen – , in alle omstandigheden nauw verenigd willen blijven. Blijf bidden voor mijn intenties, die geen ander doel hebben dan de Kerk en de zielen zo goed mogelijk te dienen. Ik voel me heel verenigd met allen en ik heb jullie steun iedere dag weer nodig.

De gedachte komt bij mij op dat we deze maand ook een nieuwe verjaardag vieren van de dag waarop onze Vader de roos van Rialp vond. Aan de heilige Maria vraag ik dat ze ons de kracht geeft voor de oversteek die we allemaal moeten maken om naar de hemel te gaan. Laten we ook bidden voor de gelovigen van de Prelatuur die de 13de de diakenwijding zullen ontvangen.

Met alle genegenheid zegent jullie

jullie Vader

+ Javier

Rome, 1 november 2010