Thema 3: De ontwikkeling van de Openbaring

God openbaarde Zichzelf beetje bij beetje, Zijn openbaring culmineerde in de incarnatie. Christus heeft de Kerk opgericht, die Zijn nagedachtenis levend houdt en Hem presenteert als degene die, na in deze wereld te hebben geleefd, is opgestaan en voor altijd onder ons blijft. Zij voert deze zending uit door het woord van God in de Heilige Schrift te bewaken, de Traditie door te geven en door middel van haar leergezag, verlicht door de Heilige Geest, te onderwijzen hoe te leven als christen in elke tijd.

1. Ontwikkeling van de Openbaring: van Abraham tot Christus

De Openbaring begint met de schepping van de mens. De Schrift vertelt ons dat Adam en Eva, onze eerste ouders, een intieme relatie met God hadden. Ze waren dicht bij Hem en spraken met Hem, zoals we kunnen zien in de eerste scènes van het boek Genesis. Dit laat ons zien dat de mens geschapen is om in gemeenschap met God te leven. Maar deze vertrouwdheid ging verloren door de zonde. Vanaf dat moment zullen mannen en vrouwen het heel moeilijk vinden om God te ontdekken in hun persoonlijke leven en in hun sociale omgeving. Toch had God onze eerste ouders al beloofd dat de zonde op een dag zou worden overwonnen door het nageslacht van de vrouw (vgl. Gen 3,15). Zo werd het verlossingswerk van Christus voorspeld, waar de heilsgeschiedenis toe zou leiden.

De Bijbel pretendeert in deze verslagen over de oorsprong van de mensheid niet om historische gebeurtenissen tot in detail te beschrijven. Het geeft veeleer essentiële lessen over het leven van de mens en de noodzaak om dit te baseren op een relatie met God. Dit onderwijs komt tot uiting in beelden en verhalen waarvan de historische waarde moeilijk te achterhalen is. Het is dan ook niet verrassend dat de Bijbel verhalen over dezelfde gebeurtenissen naast elkaar zet die in detail verschillen (het boek Genesis geeft bijvoorbeeld twee verschillende verslagen van de schepping van man en vrouw). We kunnen dus veel lessen trekken uit de verschillende Bijbelse verslagen over onze oorsprong, zonder dat we hoeven te accepteren dat alle gebeurtenissen die worden verteld precies zo zijn gebeurd.

Het boek Genesis vertelt ons ook dat, na de eerste zonde, menselijke relaties ontsierd werden door diepe wanorde en onrechtvaardigheid, die God weerzinwekkend vond. Dit leidde tot het verhaal van de zondvloed, waarin de Schrift Gods straf ziet voor de vele zonden van de mensheid. Maar na de zondvloed hernieuwde God Zijn vriendschap met Noach en zijn familie (die van de zondvloed werden gered omdat ze zich rechtschapen hadden gedragen) en via hen met de hele schepping. Hij vernieuwde met Noach de relatie die Hij had willen hebben met Adam en Eva en hun nakomelingen. God wist dat, hoewel het menselijk hart geneigd was om te zondigen, Hij de wereld goed had geschapen en Hij vroeg mannen en vrouwen om te groeien en zich te vermenigvuldigen, net zoals Hij Adam en Eva had gevraagd. Met het verhaal van Noach gaf God de mensheid een tweede kans om in vriendschap met Hem te leven.

Maar het echte beginpunt van de heilsgeschiedenis kwam eeuwen later, met het verbond dat God met Abraham sloot. Hier zien we al een keuze van God. Abraham erkende God als zijn enige Heer en gehoorzaamde Hem met een diep geloof. En God had Abraham voorbestemd om de vader van een groot aantal volken te worden (Gen 17,5). Zo begon God alle mannen en vrouwen, die door de zonde verstrooid waren, onder één hoofd te verzamelen. Twee generaties later veranderde God Jakobs naam in Israël en werden zijn twaalf zonen de basis van het volk Israël, in de twaalf stammen van Israël.

Enkele eeuwen later, in de tijd van Mozes, kreeg Gods interactie met de mensheid een meer zichtbare en betrokken dimensie. De God van Abraham en de aartsvaders maakte Israël tot Zijn volk en bevrijdde hen uit de slavernij van de Egyptenaren. God sloot een verbond met Mozes en plaatste het volk onder Zijn bescherming en Zijn wetten. En het volk aanvaardde dat verbond plechtig en verplichtte zichzelf om de Heer te dienen en Hem te aanbidden. Tijdens de doortocht door de Rode Zee en de lange reis door de woestijn van Sinaï, tijdens de aankomst in het Beloofde Land en de vestiging van Davids koninkrijk ervaarde het volk van Israël steeds weer dat God aan zijn zijde stond. Want Israël is Zijn volk, dat Hijzelf gevormd heeft uit alle anderen en dat Hem toebehoort als mijn priesterlijk koninkrijk en mijn heilig volk (Ex 19,6).

In de eeuwen daarna liet God dit verbond niet verzwakken. Via de profeten leidde Hij Zijn volk naar de hoop op een ultieme en definitieve verlossing. Toen het volk de weg kwijtraakte en zijn toewijding aan het verbond vergat, verwekte God Zijn dienaren met de missie om het terug te leiden naar gehoorzaamheid en gerechtigheid. De profeten bemoedigden en versterkten het volk in zijn hoop, maar waarschuwden het ook voor het gevaar van een vals vertrouwen in het uitverkoren zijn. Want als die keuze niet beantwoord wordt, kan ze veranderen in een oordeel, in een straf van God voor de zonde. Twee gebeurtenissen in het bijzonder wijzen op deze straf: de val van het Noordelijke Koninkrijk (tien van de twaalf stammen van Israël) in 722 voor Christus, en de ballingschap van het Zuidelijke Koninkrijk (de andere twee stammen die zich eeuwen eerder hadden afgescheiden), samen met de verwoesting van de hoofdstad Jeruzalem in 587 voor Christus. Israël verloor daarmee zijn autonomie als volk. Het leefde in ballingschap, in een bezet land. Maar hoewel de Heer het volk strafte, liet Hij het niet in de steek. Het boek Jesaja vertelt over de terugkeer van het volk uit de Babylonische ballingschap naar hun eigen land en de heroprichting van het volk Israël: een heroprichting die slechts gedeeltelijk was, omdat velen verspreid bleven.

Tijdens Gods reis met Israël leerde het volk God steeds beter kennen. Ze leerden van Zijn trouw en koesterden de hoop dat Hij Zijn belofte van een ultieme en definitieve verlossing zou vervullen door middel van een koning, een nakomeling van David, die aan het einde der tijden een nieuw Verbond zou oprichten. Dit verbond zou niet op stenen tafelen worden geschreven, zoals het oude verbond. God Zelf zou het op de harten van de gelovigen schrijven door de aanwezigheid en de werking van de Heilige Geest. Er zou een dag komen waarop alle volken samen zouden komen, aangetrokken door de uitstraling van het nieuwe Jeruzalem, en de God van Israël zouden erkennen. Het zou de dag van eeuwigdurende vrede zijn, met de wereld verenigd onder één God.

Door dit hele proces heen bereidde God Zijn volk voor op de definitieve Openbaring in Jezus Christus. Hij is de vervulling van de beloften van het Oude Testament en brengt de voorspelde vernieuwing tot stand in de volheid van de tijd. Tijdens Zijn leven op aarde communiceerde Jezus nieuwe en onvermoede dimensies van God aan de mensheid. Hij verwees vaak naar de God van het Oude Testament, van de patriarchen, profeten en koningen, en Zijn prediking droeg het stempel van de taal en ideeën die het volk Israël eeuwenlang had gedeeld. Maar Zijn prediking over God vond weliswaar parallellen in teksten uit het Oude Testament en in het Joodse denken van Zijn tijd, maar had een volledig nieuw accent en was daarom onmiskenbaar en uniek. Jezus verkondigde dat het koninkrijk van God, dat in het Oude Testament was voorspeld, al heel dichtbij was. Sterker nog, het was aanwezig in Zijn woorden, in Zijn daden en in Zijn persoon Zelf.

2. Oprichting van de Kerk

“Nadat Hij tot Zijn vader had gebeden riep Heer Jezus diegenen tot Zich die Hij Zelf had uitgekozen en stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om het koninkrijk Gods te prediken” (Lumen Gentium, 19). Toen Zijn missie in de wereld ten einde was, wilde Jezus dat deze discipelen die zouden voortzetten, om alle volken te evangeliseren. Daarom stelde Hij de groep apostelen in en maakte Hij Petrus tot hun hoofd. Tijdens het Laatste Avondmaal liet Hij hen kennismaken met de mysteries van Zijn Lichaam en Bloed, gegeven als offer, en vroeg Hij hen om dit in de toekomst aanwezig te laten zijn. Hij maakte hen tot getuigen van Zijn verrijzenis en stuurde hen de Heilige Geest om hen te sterken in hun missie. De Kerk was zo volledig gevestigd als de plaats waar mensen van elk tijdperk Christus konden ontmoeten en Hem konden volgen op de weg die naar het eeuwige leven leidt.

De Kerk houdt altijd de herinnering aan Christus levend en presenteert Hem, niet als een figuur uit het verleden, maar als Degene die op een bepaald moment in deze wereld leefde, is opgestaan en voor altijd onder ons blijft.

3. Heilige Schrift, Traditie en het Leergezag

a) Heilige Schrift

Door de eeuwen heen heeft het volk Israël, onder goddelijke inspiratie, het getuigenis van Gods openbaring aan de aartsvaders, profeten en rechtvaardige en rechtschapen mensen op schrift gesteld. De Kerk aanvaardt en vereert deze Schriften, die Gods bedoelde voorbereiding waren op de grote Openbaring van Jezus Christus. Bovendien schreven de apostelen en eerste discipelen van Jezus ook het leven en werk van Christus op, van wiens aardse reis ze getuige waren, vooral het paasmysterie van Zijn dood en verrijzenis. Zo ontstonden de boeken van het Nieuwe Testament, die de boeken van het Oude Testament aanvullen en tot hun volledigheid leiden. Wat het Oude Testament voorbereidde en verkondigde in symbolen en figuren, getuigt het Nieuwe Testament door de waarheid te ontvouwen die in de gebeurtenissen van Jezus’ leven besloten ligt.

De heilige boeken zijn niet alleen gebaseerd op de menselijke herinnering of getuigenis van wat God in Israël heeft bereikt en vooral van wat Hij door Christus tot stand heeft gebracht. Ze hebben een diepere fundering, want hun uiteindelijke oorsprong ligt in de werking van de Heilige Geest, die de menselijke schrijvers verlichtte en hen ondersteunde met Zijn inspiratie en licht. Daarom beschouwt de Kerk de Heilige Schrift niet in de eerste plaats als waardevolle menselijke woorden, maar als het ware Woord van God, en vereert de Schrift als heilig en sacraal. Dit betekent echter niet dat God de tekst aan de schrijvers van de boeken heeft “gedicteerd”. Hij maakte veeleer gebruik van mensen die, met behulp van hun eigen vermogens en middelen, God in en door hen lieten werken, en zo heeft Hij hen “al datgene en alleen datgene wat Hij wilde, als echte auteurs te laten optekenen” (Catechismus, 106).

In die zin zijn de culturele, filosofische en theologische beperkingen van de auteurs, die in verschillende tijden en culturen schreven, ook aanwezig in de heilige boeken. Maar dit is niet echt een probleem voor het geloof in de waarheid die ze overbrengen, want deze waarheid ligt “op het religieuze vlak”, dat wil zeggen dat ze niet verwijst naar een wetenschappelijke visie op de wereld, noch naar een exacte en nauwkeurige kroniek van de menselijke geschiedenis of naar een mysterieuze wijsheid.

Het verwijst in plaats daarvan naar de uiteindelijke betekenis van het leven van alle mannen en vrouwen, geroepen tot gemeenschap met God als Zijn kinderen in Christus. Deze waarheid kan op vele manieren worden uitgedrukt: via verschillende literaire genres, met metaforen en symbolen, middels verhalen die onderwijzen in deugdzaamheid en door het vertellen van feitelijke gebeurtenissen. De aanwezigheid van de Heilige Geest in de ontstaansgeschiedenis van de heilige boeken verzekert ons ervan dat zij “met zekerheid, trouw en zonder dwaling de waarheid leren, die God omwille van ons heil in de heilige Boeken wilde doen vastleggen” (vgl. Dei Verbum, 11).

b) Apostolische Overlevering en “Traditie”

Voordat ze het getuigenis van het leven en werk van Christus op schrift stelden, predikten de apostelen en eerste discipelen van Jezus wat ze hadden gezien en overdachten toen ze bij Hem waren. Ze gaven mondeling door aan de gemeenschappen die ze stichtten wat ze met Christus hadden ervaren, predikten de christelijke boodschap van verlossing en brachten die in praktijk door middel van de liturgie en de sacramenten. Ze hebben dit later allemaal vastgelegd in de geschriften van het Nieuwe Testament. Daarom gaat de mondelinge overdracht van het leven en de leerstellingen van Jezus vooraf aan de schriftelijke overdracht. En het is deze mondelinge overdracht die in deze geschriften tot uitdrukking komt. Deze mondelinge overdracht omvat veel zaken die de apostelen van Jezus leerden en maakt deel uit van wat de “Apostolische Overlevering” wordt genoemd. In de woorden van het Compendium van de Catechismus (nr. 12): “De Apostolische Overlevering is het doorgeven van de boodschap van Christus, wat sinds het begin van het christendom gebeurt door de prediking, het getuigenis, de instellingen, de eredienst en de geïnspireerde geschriften.”

Door de eeuwen heen geeft de Kerk de apostolische overlevering op twee manieren door: mondeling, als ze predikt en uitvoert wat ze van Christus en de apostelen heeft geleerd, en schriftelijk, als ze de Heilige Schrift doorgeeft aan nieuwe generaties christenen (vgl. Catechismus, 76). De eerste manier (mondelinge overlevering) wordt eenvoudigweg “Traditie” genoemd. Traditie komt voort uit de getuigenissen van de apostelen over het leven en de leer van Jezus; De bron is daarom dezelfde als die van de geschriften van het Nieuwe Testament. Maar de twee (Traditie en Schrift) hebben enigszins verschillende functies. De eerste, die mondeling en praktisch is, is rijker en flexibeler en garandeert ook, in zekere zin, de authenticiteit van de tweede. De Schrift daarentegen, die in boeken is vastgelegd, zet in een vaste en onveranderlijke vorm uiteen wat Jezus heeft gepredikt en geleefd, formuleert het en legt het vast, en voorkomt dat de leer in de loop van de tijd wordt verdraaid en onderworpen aan de willekeur van veranderende culturen en denkwijzen. Verba volant, scripta manent, zei de Romeinse keizer Titus tegen de Romeinse senaat: “woorden vervagen, maar wat geschreven is, blijft.”

Zo verlichten de Schrift en de Traditie elkaar wederzijds. De Kerk weet bijvoorbeeld door overlevering welke boeken geïnspireerd zijn en welke daarom deel uitmaken van de canon van de Heilige Schrift. De boeken die de christelijke Bijbel vormen zijn altijd dezelfde, de boeken die door de Traditie als geïnspireerd werden aangeduid. Andere geschriften uit dezelfde periode spraken ook over Jezus, maar deze werden nooit als geïnspireerd beschouwd (de apocriefe geschriften). En omgekeerd helpt de Schrift om te verduidelijken en te versterken wat wel en wat niet tot de Traditie behoort. Een voorbeeld is het feit dat we in het Nieuwe Testament zien dat Jezus veertig dagen in de woestijn heeft gevast. Zo vindt het specifieke deel van de Traditie over de noodzaak om te vasten in de vastentijd steun en bevestiging in de Schrift.

c) Het leergezag van de Kerk

Het verstrijken van de tijd leidt tot materiële vooruitgang en veranderingen in culturen en mentaliteiten. Er worden nieuwe perspectieven geboden en nieuwe vragen opgeworpen die de manier van leven van een christen beïnvloeden. De moraliteit van zaken zoals duurzame ecologische ontwikkeling of het recht op een baan werd in de oudheid niet besproken. Deze vragen, die een impact hebben op de manier waarop je een christelijk leven leidt, werden gewoonweg niet gesteld. Daarom heeft onze Heer, door in Zijn Kerk het onderscheid te maken tussen priesters en gelovigen, aan de eersten de genade (het charisma) gegeven om te onderscheiden wat geschikt is voor het christelijk leven van individuen en gemeenschappen, en wat daarentegen schadelijk en destructief is. De taak van het onderwijzen, ondersteund door dit charisma, wordt het “leergezag” genoemd. De rol van het leergezag is er een van dienstbaarheid. Het staat niet boven de Heilige Schrift of de Traditie, maar staat in dienst van beide, door ze correct te interpreteren en getrouw de inhoud ervan weer te geven.

De authentieke interpretatie van Openbaring “is alleen toevertrouwd aan het levende leerambt van de Kerk, dat wil zeggen aan de opvolger van Petrus, de bisschop van Rome, en aan de bisschoppen die met hem in gemeenschap zijn” (Compendium, 16). Zij zijn in staat deze functie uit te oefenen omdat zij door de bisschopswijding speciale hulp ontvangen van de Heilige Geest (charisma van de waarheid), die hun begrip van de inhoud van de Openbaring vergemakkelijkt bij de uitoefening van hun ambt. Hoewel individuele bisschoppen zich kunnen vergissen, kan de Kerk als geheel (de eenheid van de Paus, van de bisschoppen die met hem verbonden zijn en van de christelijke gelovigen) zich niet vergissen in zaken die betrekking hebben op de Openbaring. In het bijzonder kan de Paus zich ook niet vergissen als hij publiekelijk en plechtig (ex cathedra) onderwijst dat een bepaalde leer als definitief moet worden beschouwd omdat deze tot de goddelijke Openbaring behoort. Hetzelfde geldt voor oecumenische concilies. De herders die samengekomen zijn en verenigd zijn met de Heilige Vader vergissen zich niet wanneer ze aangeven dat iets geloofd moet worden omdat het tot het geloof van de Kerk behoort. In deze en andere gevallen vergist de Kerk zich niet omdat de Heilige Geest haar helpt om de leer van Christus waarheidsgetrouw te onderwijzen.

4. Hoe de Bijbel te interpreteren

Je zou kunnen zeggen dat de Bijbel het leven en de geschiedenis van de wereld en de mensheid bevat. De collectie van haar boeken is zeer breed en bevat, net als het leven zelf, een veelheid aan gezichtspunten. Soms lijkt het alsof de Bijbel zichzelf tegenspreekt of dat het standpunten voorstaat die niet waar kunnen zijn omdat ze niet juist zijn. Controversiële onderwerpen zijn geweld, slavernij, de rol van vrouwen, wraak, enzovoort. Daarom is het belangrijk om te leren begrijpen wat de Schrift in elk onderwerp of tekstgedeelte wil onderwijzen.

Het Tweede Vaticaans Concilie wijdde een document aan de goddelijke Openbaring: de dogmatische constitutie Dei Verbum. Hoofdstuk 3 behandelt de principes en criteria waarmee rekening moet worden gehouden om de Bijbel correct te interpreteren. Laten we ze eens bekijken:

a) In de eerste plaats benadrukt het Concilie dat God de Auteur is van de Heilige Schrift; maar, zoals we al zeiden, daarin spreekt Hij tot ons door mensen en op een menselijke manier. Daarom vereist een correcte interpretatie van de Heilige Schrift een zorgvuldig onderzoek naar wat de menselijke auteurs werkelijk wilden bevestigen en wat God door menselijke woorden bekend wilde maken.

b) Ten tweede, omdat het een door God geïnspireerd boek is, moet de Schrift geïnterpreteerd worden “in het licht van dezelfde Geest, door wiens werking ze geschreven is” (Dei Verbum, 12). Dat wil zeggen, een persoonlijke openheid naar God en een verzoek om hulp zijn vereist van de kant van de tolk om de Schrift correct te begrijpen. Zonder een dergelijke openheid kunnen vooroordelen of persoonlijke ideeën en belangen de interpretatie makkelijk vertroebelen.

c) Ten derde moet er veel aandacht worden besteed aan de inhoud en eenheid van de hele Schrift: Alleen als het in zijn eenheid wordt begrepen, is het echt Schrift. Dit principe is ook belangrijk omdat niet alles wat de Schrift zegt dezelfde waarde of kracht heeft; Niet alles drukt het woord van God even duidelijk uit. Binnen de Schrift bestaat een hiërarchie van waarheden en concepten. Dit weten helpt ons om de ware betekenis te interpreteren van passages die de lezer kunnen verrassen. We moeten altijd in gedachten houden dat Christus het centrum en het hart van de Schrift is.

d) Ten vierde moet de Schrift geïnterpreteerd worden in de context van de levende Traditie van de Kerk, want de Schrift is eenvoudigweg de schriftelijke uitdrukking van diezelfde Openbaring waarvan de Traditie de mondelinge uitdrukking is. Naast de Traditie moet ook aandacht worden besteed aan het hele geloof van de Kerk, dat tot uitdrukking komt in haar leergezag, in de harmonie van haar waarheden, in de eenheid van haar leer. Als bijvoorbeeld de interpretatie van een bepaalde Bijbelse passage in strijd lijkt te zijn met een gedefinieerde geloofswaarheid, dan kan die interpretatie waarschijnlijk niet waar zijn.


Basisbibliografie

Catechismus van de Katholieke Kerk, 74-141.

Tweede Vaticaans Concilie, Const. Dei Verbum.

Paus Benedictus XVI, Apostolische Exhortatie Verbum Domini, 30 september 2010 (Deel 1: Verbum Dei).

Antonio Ducay