Thema 22: De Eucharistie (I)

De Eucharistie maakt Jezus Christus aanwezig. Hij nodigt ons uit om het heil dat Hij ons aanbiedt te aanvaarden, en de gave van zijn Lichaam en Bloed te ontvangen als voedsel voor het eeuwig leven. Onze Heer kondigde de Eucharistie aan tijdens zijn openbaar leven en stelde dit sacrament in tijdens het Laatste Avondmaal. Wanneer de Kerk dit sacrament viert, volgt zij de Eucharistische ritus die door Christus werd verricht bij het Laatste Avondmaal.

1.Sacramentele aard van de heilige Eucharistie

De Eucharistie is het sacrament dat, in de liturgische viering van de Kerk, de Persoon van Jezus Christus (de gehele Christus: Lichaam, Bloed, Ziel en Goddelijkheid) en zijn verlossend offer aanwezig stelt, in de volheid van het Paasmysterie van zijn Lijden, Dood en Verrijzenis. Deze aanwezigheid is niet statisch of passief, zoals die van een voorwerp op een bepaalde plaats, maar actief, omdat onze Heer zichzelf aanwezig stelt met de dynamiek van zijn reddende liefde. In de Eucharistie nodigt Hij ons uit om het heil dat Hij ons aanbiedt te aanvaarden, en de gave van zijn Lichaam en Bloed te ontvangen als voedsel voor het eeuwig leven. Zo stelt Christus ons in staat om in gemeenschap te treden met Hem – met zijn Persoon en zijn Offer – en in gemeenschap met alle leden van zijn Mystiek Lichaam, de Kerk.

Inderdaad, zoals het Tweede Vaticaans Concilie bevestigt: “Onze Verlosser heeft bij het laatste avondmaal, in de nacht, waarin Hij werd verraden, het eucharistisch Offer van Zijn Lichaam en Bloed ingesteld, om hierdoor het Kruisoffer door de eeuwen heen voort te zetten tot aan Zijn komst, en zo aan Zijn geliefde bruid, de Kerk, het gedachtenisteken van Zijn dood en verrijzenis toe te vertrouwen: het sacrament van goedheid, teken van eenheid, band van liefde, het paasmaal, waarin Christus wordt genuttigd, de ziel met genade wordt vervuld en ons een onderpand wordt geschonken van de toekomstige heerlijkheid.” (Sacrosanctum Concilium, 47).

2. Belofte van de Eucharistie en haar instelling

Onze Heer heeft de Eucharistie tijdens zijn openbaar leven aangekondigd, in de synagoge van Kafarnaüm. Op deze gelegenheid sprak Jezus tot hen die Hem gevolgd waren nadat zij het wonder van de vermenigvuldiging van de broden hadden gezien, waarmee Hij de menigte had verzadigd (vgl. Joh. 6,1-13). Jezus maakte van dit teken gebruik om zijn identiteit en zijn zending te openbaren en om de Eucharistie te beloven: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel; het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven; want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld.” Zij zeiden tot Hem: “Heer, geef ons altijd dat brood.” Jezus sprak tot hen: “Ik ben het brood des levens … Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld… Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij.” (vgl. Joh. 6,32-57)

Christus heeft dit sacrament ingesteld tijdens het Laatste Avondmaal. De drie synoptische evangelies (vgl. Mt 26,17-30; Mc 14,12-26; Lc 22,7-20) en de heilige Paulus (vgl. 1 Kor 11,23-26) hebben ons het verslag van deze instelling overgeleverd. Hier volgt de samenvatting van hun verhaal zoals weergegeven in de Catechismus van de Katholieke Kerk: “Toen de dag van het ongedesemde brood gekomen was, waarop men het paaslam moest slachten, stuurde (Jezus) Petrus en Johannes uit met de opdracht: ‘Gaat voor ons voorbereidselen treffen opdat wij het paasmaal kunnen eten." (...) Zij vertrokken (...) en maakten het paasmaal gereed. Toen het uur gekomen was, ging Hij met de apostelen aan tafel aanliggen. Hij sprak tot hen: "Vurig heb ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit Paasmaal met u te eten. Want Ik zeg u: Ik zal het niet meer eten, totdat het zijn vervulling vindt in het rijk Gods." (...) Daarop nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het hun met de woorden: "Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot een gedachtenis aan Mij." Evenzo gaf Hij de beker, na de maaltijd, terwijl Hij sprak: "Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten." (Catechismus, 1339)

Aldus vierde Jezus het Laatste Avondmaal in de context van het Joodse Pascha, maar de maaltijd van onze Heer bevatte een radicale nieuwheid. In het middelpunt staat niet het lam van het Oude Pascha, maar Christus zelf: “Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt” (als offer aan de Vader, ten bate van de mensheid) en “hetzelfde bloed dat ‘voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden’” (Catechismus, 1365) We kunnen daarom zeggen dat Jezus, in plaats van het Oude Pascha te vieren, het Nieuwe Pascha aankondigde en verwezenlijkte – door er sacramenteel op vooruit te lopen.

3. Betekenis en inhoud van de opdracht van onze Heer

De uitdrukkelijke opdracht van Jezus: “Doe dit tot een gedachtenis aan mij” (Lc 22,19; 1 Kor 11,24-25) toont het specifiek institutionele karakter van het Laatste Avondmaal. Met deze opdracht vraagt Hij ons te beantwoorden aan zijn gave en deze sacramenteel te herhalen (het opnieuw te doen, zijn aanwezigheid te herhalen: de aanwezigheid van zijn gegeven Lichaam en zijn vergoten Bloed, dat wil zeggen: van zijn offer voor de vergeving van onze zonden).

“Doe dit.” Op deze wijze duidde Jezus aan wie de Eucharistie kan vieren (de Apostelen en hun opvolgers in het priesterschap), vertrouwde Hij hun de macht toe om dit sacrament te voltrekken en bepaalde Hij de fundamentele elementen van de ritus. Deze elementen zijn dezelfde die Hij zelf gebruikte tijdens het Laatste Avondmaal. Voor de viering van de eucharistie is het dus noodzakelijk dat er brood en wijn aanwezig zijn, dat er een dank- en zegengebed wordt uitgesproken, dat de gaven worden geconsacreerd tot het lichaam en bloed van de Heer, en dat het Heilig Sacrament wordt uitgereikt en geconsumeerd.

Ter nagedachtenis aan mij [als een gedenkteken voor mij].” Met deze woorden beval Christus de Apostelen, evenals hun opvolgers in het priesterschap, een nieuw ‘gedachtenismaal’ te vieren, dat de oude Paasgedachtenis verving. Deze gedachtenisviering heeft een bijzondere werkzaamheid. Zij helpt niet alleen de gelovige gemeenschap om zich het verlossende liefdewerk van Christus te ‘herinneren’, evenals de woorden en gebaren van onze Heer tijdens het Laatste Avondmaal, maar zij stelt ook — als sacrament van de Nieuwe Wet — de aangeduide werkelijkheid objectief tegenwoordig: Christus, ‘ons paaslam’ (1 Kor 5,7), en zijn verlossend offer.

4. Liturgische viering van de Eucharistie

De Kerk, gehoorzaam aan het bevel van onze Heer, vierde al spoedig de Eucharistie in Jeruzalem (Hnd 2,42-48), in Troas (vgl. Hand. 20,7-11), in Korinthe (vgl. 1 Kor 10,14.21; 1 Kor 11,20-34) en in alle plaatsen waar het Christendom arriveerde.

“Vooral op ‘de eerste dag van de week’, op zondag, de dag van de verrijzenis van Jezus, kwamen de Christenen samen ‘voor het breken van het brood’ (Hand. 20,7). Sindsdien is de Eucharistie voortdurend gevierd, tot op de dag van vandaag, zodat men haar nu overal in de Kerk aantreft, met dezelfde fundamentele structuur. Zij blijft het centrum van het leven van de Kerk.” (Catechismus, 1343).

Wanneer de Kerk de Eucharistie viert, trouw aan het bevel van Jezus en geleid door de “Geest der waarheid” (Joh 16,13), die de heilige Geest is, doet zij niets anders dan de Eucharistische ritus volgen die onze Heer heeft voltrokken tijdens het Laatste Avondmaal. De essentiële elementen van de Eucharistische viering in het leven van de Kerk kunnen niet anders zijn dan die van de oorspronkelijke Eucharistie, namelijk: a) de samenkomst van de leerlingen van Christus, door Hem bijeengeroepen en rond Hem verzameld; en b) het voltrekken van de nieuwe gedachtenisritus.

a) De Eucharistische samenkomst

Vanaf het begin van het leven van de Kerk is de Christelijke samenkomst die de Eucharistie viert hiërarchisch gestructureerd: zij bestaat doorgaans uit de bisschop of een priester (die op priesterlijke wijze de Eucharistische viering voorzit en handelt in de persoon van Christus, Hoofd van de Kerk), de diaken, andere bedienaren en de gelovigen, allen verenigd door de band van geloof en doop.

Alle leden van deze samenkomst zijn geroepen om bewust, vroom en actief deel te nemen aan de Eucharistische liturgie, ieder volgens zijn of haar eigen rol: de priester-celebrant, de lectoren, de diaken, degenen die de gaven presenteren, de bedienaar van de communie, en het gehele volk, wiens “Amen” hun daadwerkelijke deelname uitdrukt (vgl. Catechismus, 1348).

Daarom moet ieder zijn of haar eigen functie vervullen, zonder verwarring tussen het ministeriële priesterschap, het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen en het ambt van de diaken en andere mogelijke bedienaren.

De rol van het ministeriële priesterschap in de viering van de Eucharistie is essentieel. Alleen de geldig gewijde priester kan de heilige Eucharistie consecreren, door in persona Christi (“in de persoon van Christus,” dat wil zeggen, in specifieke sacramentele identificatie met de eeuwige Hogepriester, Jezus Christus) de woorden van consecratie uit te spreken (vgl. Catechismus, 1369). Geen enkele Christelijke gemeenschap is in staat zichzelf van een gewijde bedienaar te voorzien. “Deze bedienaar is een gave die de gemeente ontvangt door de apostolische successie die teruggaat tot de apostelen. Het is de bisschop die, door het Sacrament van de Wijding, een nieuwe priester aanstelt door op hem de macht over te dragen om de Eucharistie te vieren.” [1]

b) De delen van de viering

Sinds het ontstaan van de Kerk heeft de viering van de Eucharistie zich ontwikkeld in twee grote momenten, die samen één enkele eredienst vormen: de “Liturgie van het Woord” (die de verkondiging en het horen/ontvangen van het Woord van God omvat) en de “Eucharistische Liturgie” (bestaande uit het aanbieden van brood en wijn, de anafora of: het Eucharistisch gebed – met de woorden van consecratie – en de communie). Deze twee hoofdonderdelen worden omkaderd door de rituelen van inleiding en afsluiting (vgl. Catechismus, 1349-1355). Niemand mag uit eigen wil iets wegnemen of toevoegen aan wat door de Kerk is vastgesteld in de Liturgie van de heilige Mis.

De essentiële en noodzakelijke elementen voor het sacramentele teken van de Eucharistie zijn enerzijds brood van tarwebloem [2] en wijn van druiven [3]; en anderzijds de woorden van consecratie, die de priester-celebrant uitspreekt in persona Christi, in de context van het ‘Eucharistisch Gebed.’ Krachtens de woorden van onze Heer en de werking van de heilige Geest worden het brood en de wijn doeltreffende tekens, met volledige zijnswijze en niet slechts betekenis, van de aanwezigheid van het gegeven Lichaam van Christus en zijn vergoten Bloed, dat wil zeggen, van zijn Persoon en zijn verlossend offer (vgl. Catechismus, 1333 en 1375).

5. Werkelijke Eucharistische Aanwezigheid

In de viering van de Eucharistie wordt de Persoon van Christus – het vleesgeworden Woord, dat gekruisigd werd, stierf en verrees voor het heil van de wereld – tegenwoordig gesteld in een unieke, bovennatuurlijke en mysterieuze vorm van aanwezigheid. De grondslag van deze leer bevindt zich in de instelling van de Eucharistie zelf, toen Jezus de gaven die Hij aanbood identificeerde met zijn Lichaam en Bloed (“dit is mijn Lichaam..., dit is mijn Bloed...”), dat wil zeggen, met zijn fysieke lichaam dat onafscheidelijk verenigd is met het Woord, en dus met zijn gehele Persoon.

Zeker, Christus Jezus is op vele wijzen aanwezig in zijn Kerk: in zijn Woord, in het gemeenschappelijk gebed van de leerlingen (vgl. Mt 18,20), in de armen, de zieken, de gevangenen (vgl. Mt 25,31–46), in de sacramenten, en vooral in de persoon van de gewijde bedienaar. Maar bovenal is Hij aanwezig in de Eucharistische gedaanten (vgl. Catechismus, 1373).

De uniciteit van de Eucharistische aanwezigheid van Christus ligt in het feit dat het heilig Sacrament werkelijk, wezenlijk en substantieel het Lichaam en Bloed bevat, samen met de Ziel en Godheid van onze Heer Jezus Christus, ware God en volmaakt Mens, dezelfde die geboren werd uit de Maagd Maria, stierf aan het Kruis en nu in de hemel zetelt aan de rechterhand van de Vader. “Deze tegenwoordigheid wordt 'werkelijk' genoemd, niet bij wijze van uitsluiting, alsof de andere vormen van tegenwoordigheid niet 'werkelijk' waren, maar bij wijze van uitnemendheid, omdat zij wezenlijk is, en omdat door haar de gehele Christus, God en mens, tegenwoordig gesteld wordt.” (De heilige Paus Paulus VI, geciteerd in Catechismus, 1374).

De term substantieel dient om de consistentie van de persoonlijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie aan te geven. De Eucharistie is niet simpelweg een ‘afbeelding’ die in staat is om Christus ‘aan te duiden’ en de geest ertoe te brengen aan Hem te denken, terwijl Hij in werkelijkheid elders, in de Hemel, aanwezig zou zijn. Evenmin is dit sacrament louter een ‘teken’ waardoor de reddende kracht – de genade – die van Christus komt, ons wordt aangeboden. De Eucharistie is daarentegen de objectieve aanwezigheid van het zijnde-in-zichzelf (de substantie) van het Lichaam en Bloed van Christus. Dat wil zeggen: dit sacrament bevat de aanwezigheid van de gehele Mensheid van Christus – onafscheidelijk verenigd met de Goddelijkheid door de hypostatische vereniging – hoewel versluierd door de ‘species’ of gedaanten van brood en wijn.

Daarom, zoals de heilige Thomas van Aquino zegt, kan men de aanwezigheid van het ware Lichaam en Bloed van Christus in dit sacrament “niet te weten komen met de zintuigen, maar alleen door het geloof dat steunt op het gezag van God” (geciteerd in Catechismus, 1381).

De wijze van Christus’ aanwezigheid in de Eucharistie is een wonderbaar mysterie. Volgens het Katholieke geloof is Jezus Christus volledig en geheel aanwezig, met zijn verheerlijkte lichaam, in elk van de Eucharistische gedaanten. Onze Heer is ook volledig en geheel aanwezig in elk deel dat ontstaat wanneer de sacramentele gedaanten worden verdeeld, zodat het breken van het brood Christus niet verdeelt (vgl. Catechismus, 1377). [4] Dit is een unieke vorm van aanwezigheid, omdat zij onzichtbaar en immaterieel is; zij is ook blijvend in die zin dat, zodra de consecratie heeft plaatsgevonden, zij voortduurt zolang de Eucharistische gedaanten blijven.

6. Transsubstantiatie

De ware, werkelijke en substantiële aanwezigheid van Christus in de Eucharistie veronderstelt een buitengewone, bovennatuurlijke en unieke verandering van de substantie van het brood en de wijn. Zo’n verandering vindt haar grondslag in de woorden van onze Heer zelf: “Neemt, eet; dit is mijn lichaam… Drinkt allen hieruit. Want dit is mijn Bloed van het Verbond” (Mt 26,26-28). Deze woorden worden immers slechts werkelijkheid als het brood en de wijn ophouden brood en wijn te zijn en het Lichaam en Bloed van Christus worden, want het is onmogelijk dat een en dezelfde substantie tegelijkertijd twee verschillende substanties kan zijn: brood en het Lichaam van Christus; wijn en het Bloed van Christus.

Op dit punt leert de Catechismus van de Katholieke Kerk: “Het Concilie van Trente geeft de volgende samenvatting van het Katholieke geloof: "Omdat onze verlosser Christus gezegd heeft dat hetgeen Hij onder de gedaante van brood opdroeg werkelijk zijn lichaam was, is dit ook altijd de overtuiging geweest van de Kerk van God, en daarom verklaart dit heilig concilie het ook nu weer: door de consecratie van brood en wijn komt de verandering tot stand van de gehele substantie van het brood in de substantie van het lichaam van Christus onze Heer, en van de gehele substantie van de wijn in de substantie van zijn bloed. Deze verandering nu is door de katholieke Kerk gepast en treffend wezensverandering (transsubstantiatie) genoemd.” (1376)De uiterlijke kenmerken van brood en wijn, dat wil zeggen: de ‘Eucharistische gedaanten’, blijven onveranderd.

Hoewel de zintuigen werkelijk de uiterlijke gedaanten van brood en wijn waarnemen, stelt het licht van het geloof ons in staat te weten dat wat er werkelijk onder de sluier van de Eucharistische gedaanten aanwezig is, de substantie van het Lichaam en Bloed van de Heer is. Dankzij de blijvende aanwezigheid van de sacramentele gedaanten van het brood kunnen we bevestigen dat het Lichaam van Christus – zijn volledige Persoon – werkelijk aanwezig is op het altaar, in de ciborie en in het tabernakel.

Basisbibliografie

Catechismus van de Katholieke Kerk, 1322-1355.

Aanbevolen literatuur

Johannes Paulus II, Encycliek Ecclesia de Eucharistia (17 april 2003).

Paus Benedictus XVI, Apostolische Exhortatie Sacramentum caritatis (22 februari 2007).

Paus Franciscus, Catechese over de Heilige Mis (Algemene audiënties, november 2017 – april 2018).

Heilige Jozefmaria Escriva, Preek De Eucharistie, mysterie van geloof en liefde, in Christus komt langs, 83-94; Preek op het Feest van Corpus Christi, ibid., 150-161.

[1] Johannes Paulus II, Ecclesia de Eucharistia, 29.

[2] Vgl. Romeins Missaal, Institutio generalis, 320. In de Latijnse ritus moet het brood ongezuurd zijn, d.w.z. niet gefermenteerd; vgl. ibid.

[3] Vgl. Romeins Missaal, Institutio generalis, 319. In de Latijnse Kerk wordt een beetje water aan de wijn toegevoegd; vgl. ibid. De woorden die de priester uitspreekt wanneer hij water aan de wijn toevoegt, geven de betekenis van dit ritueel weer: “Door het mysterie van dit water en deze wijn mogen wij delen in de goddelijkheid van Christus, die zich vernederde om te delen in onze menselijkheid” (Romeins Missaal, Offertorium). Voor de Kerkvaders betekent dit ritueel ook de vereniging van de Kerk met Christus in het Eucharistisch offer; cf. 63,13: Cf. St. Cyprianus, Ep. 63, 13: Corpus Scriptorum Ecclesiasticorum Latinorum 3, 711.

[4] Om deze reden “maakt het mogelijk dat men door de Communie onder de gedaante van het brood alleen heel de vrucht van de genade van de Eucharistie ontvangt.” (Catechismus, 1390).