1. Het “waarom” van Openbaring
Ieder mens heeft een natuurlijk verlangen om tot volledige kennis van God te komen. Zulke kennis kan echter niet bereikt worden door menselijke inspanning alleen. Dit komt omdat God geen materieel wezen is of een zintuiglijk waarneembare realiteit. We kunnen tot enkele zekerheden over God komen via geschapen wezens en via kennis van ons eigen wezen. Maar deze manieren van kennen geven een vrij beperkte kennis van God en Zijn innerlijke leven. Bovendien ondervinden we aanzienlijke moeilijkheden om deze zekerheden te bereiken. Als God daarom niet uit het mysterie van Zijn eigen leven tevoorschijn zou komen en Zichzelf niet aan ons zou openbaren, dan zou onze situatie vergelijkbaar zijn met wat de heilige Augustinus ooit meemaakte, volgens een verhaal dat door sommige middeleeuwse auteurs wordt verteld.
Op een dag liep de heilige Augustinus langs de kust en probeerde te begrijpen wat de Kerk leert over God en het mysterie van de Drie-eenheid. Op een gegeven moment keek hij op en zag een klein jongetje in het zand spelen. Het kind rende naar de zee, vulde een bakje met water en kwam terug om het water in een gat te legen. Na enige tijd te hebben toegekeken, werd de heilige nieuwsgierig en vroeg: “Hallo, wat ben je aan het doen?” De jongen antwoordde: “Ik haal al het water uit de zee en stop het in dit gat.” “Maar dat is onmogelijk,” zei hij tegen de jongen, die snel antwoordde: “Maar wat jij probeert te doen is nog onmogelijker: het mysterie van God te begrijpen met je eigen kleine geest.”
Maar dankzij God is dit niet onze definitieve situatie. Hij koos ervoor om Zichzelf te openbaren, dat wil zeggen, Zichzelf te manifesteren, om uit Zijn eigen mysterie tevoorschijn te komen en de sluier weg te nemen die ons verhindert om te weten wie Hij is en hoe Hij is. God deed dit niet om onze nieuwsgierigheid te bevredigen of om simpelweg een boodschap over Zichzelf over te brengen. Hij heeft Zichzelf vooral geopenbaard door de mensheid tegemoet te komen - met name door Zijn Zoon naar de wereld te sturen en door de gave van de Heilige Geest - en door ons uit te nodigen om een liefdevolle relatie met Hem aan te gaan. God heeft Zijn eigen innerlijke leven willen onthullen en ons in staat willen stellen Hem te benaderen als Zijn vrienden en als geliefde kinderen, om ons volledig gelukkig te maken met Zijn oneindige liefde.
De “verlangens naar vervulling” en de “verlangens naar verlossing” die essentieel zijn voor ons menszijn, kunnen niet bevredigd worden door iets aards. Maar de openbaring van God, het geschenk van Zichzelf door ons Zijn oneindige Liefde te geven, heeft het vermogen om het menselijk hart op een overvloedige manier tevreden te stellen en het te vullen met een geluk dat veel groter is dan wat we kunnen verlangen of ons zelfs maar kunnen voorstellen. Zoals Paulus aan de Korintiërs schreef: Geen oog heeft ze gezien, geen oor heeft ze gehoord, geen mens kan het zich voorstellen, al wat God bereid heeft voor die Hem liefhebben (1 Kor 2,9). Openbaring “is de vervulling van onze diepste aspiraties, van dat verlangen naar het oneindige en naar volheid, dat in het diepste van de mens woont en hem of haar opent voor een geluk dat niet vluchtig of beperkt is, maar eeuwig.”[i]
2. Openbaring in de heilsgeschiedenis
Volgens het Tweede Vaticaans Concilie beantwoordt de Openbaring aan een plan, aan een initiatief dat zich ontwikkelt door Gods handelen in de menselijke geschiedenis. God neemt het initiatief en grijpt in de geschiedenis in door middel van bepaalde gebeurtenissen: de oproep van Abraham tot geloof, de bevrijding van de Israëlieten uit Egypte, enz. In Zijn voorzienigheid regelt God deze gebeurtenissen zo dat ze uitdrukking geven aan de verlossing die Hij aan de mensheid wil geven. God Zelf deelt de diepe betekenis van deze gebeurtenissen, hun heilsbetekenis, mee aan door Hem gekozen mensen, die Hij tot getuigen maakt van Zijn goddelijk handelen. Mozes en Aäron waren bijvoorbeeld getuigen van de wonderen die God verrichtte om de Farao te dwingen het volk Israël te laten gaan en hen zo uit de slavernij te bevrijden. Daarmee onthulde God een fase van Zijn plan en voerde die uit. Hij opende paden die in Zijn eeuwige wijsheid waren voorzien, zodat mensen zouden weten dat bij God zijn vrijheid en verlossing betekent. Deze fase in Gods plan werd gevolgd door andere fasen en andere reddende gebeurtenissen, en daarom spreken we van een “heilsgeschiedenis” in Gods interactie met de mensheid.
Deze geschiedenis wordt verteld in het Oude Testament, en meer specifiek in de eerste boeken (voornamelijk in Genesis en Exodus) en in de historische boeken van het Oude Testament (deze omvatten zestien boeken, waaronder het boek Jozua, de twee boeken van Samuël en de boeken van Koningen). De heilsgeschiedenis culmineert in een verbazingwekkende gebeurtenis, de Menswording van de Zoon van God, die op een specifiek moment in de menselijke geschiedenis plaatsvindt en de volheid van Gods plan markeert.
De menswording is een unieke gebeurtenis. God komt niet tussenbeide in de geschiedenis zoals vroeger, door daden en woorden die worden doorgegeven door uitverkoren mensen. In plaats daarvan treedt God Zelf de menselijke geschiedenis binnen. Hij wordt mens en ook de hoofdpersoon binnen de menselijke geschiedenis om deze te leiden en van binnenuit terug te leiden naar de Vader. Hij doet dat met Zijn prediking en wonderen, met Zijn lijdensweg, dood en verrijzenis, en uiteindelijk met de zending van de beloofde Heilige Geest naar Zijn leerlingen.
In de heilsgeschiedenis (die culmineert in het leven van Christus en de zending van de Heilige Geest) onthult God niet alleen het mysterie van Zijn eigen leven, maar ook Zijn plan voor ons. Dit grote en prachtige plan onthult dat we al voor de schepping van de wereld door God zijn uitverkoren in de Zoon, Jezus Christus. Wij zijn niet het resultaat van toeval, maar van een plan dat voortkomt uit Gods eeuwige liefde. Onze relatie met God is niet alleen te danken aan het feit dat Hij ons heeft geschapen, noch is de zin van ons leven simpelweg om in de wereld te bestaan als onderdeel van de geschiedenis. We zijn niet slechts Gods schepselen. Vanaf het moment dat God ons wilde scheppen, keek Hij naar ons met de ogen van een Vader en bestemde Hij ons om Zijn aangenomen kinderen te zijn, broers en zussen van Jezus Christus, Zijn enige Zoon. Vandaar dat de uiteindelijke bron van onze identiteit verborgen ligt in het mysterie van God. Alleen de kennis van dit mysterie, dat een mysterie van liefde is, stelt ons in staat om de uiteindelijke reden voor ons bestaan waar te nemen.
Het Compendium van de Catechismus (nr. 6) vat deze ideeën voor ons samen: “In Zijn goedheid en wijsheid openbaart God Zich aan de mensen. In de gebeurtenissen en in Zijn woorden openbaart Hij Zichzelf en zijn heilsplan, dat Hij van alle eeuwigheid in Christus voor de mensheid heeft vastgesteld. Dit plan houdt in: alle mensen door de genade van de Heilige Geest deelgenoten te maken aan zijn goddelijk leven, opdat zij aangenomen kinderen zouden zijn in Zijn eniggeboren Zoon.”
3. De persoonlijke God en de Drie-ene God
De boeken van het Oude Testament bereiden ons voor op de diepere en beslissende openbaring over God in het Nieuwe Testament. Deze voorbereiding presenteert God in de eerste plaats als de God van het Verbond, dat wil zeggen, de God die het initiatief neemt om een volk - Israël - uit te kiezen om met hen een verbond van vriendschap en redding te sluiten. God verwacht geen voordeel voor Zichzelf van deze relatie. Hij heeft niets nodig omdat Hij een transcendent wezen is, dat wil zeggen oneindig, eeuwig, almachtig en volledig boven de wereld uitstijgend. Toch biedt Hij Zijn verbond aan uit pure welwillendheid, omdat het goed is voor het geluk van Israël en dat van de hele wereld. Daarom is de God die ons in het Oude Testament wordt voorgesteld volledig superieur en transcendent, en tegelijkertijd nauw verbonden met de wereld, de mensheid en de menselijke geschiedenis. In Zijn eigen majesteit blijft Hij ontoegankelijk, maar Zijn liefde brengt Hem ongelooflijk dichtbij de mensheid. Hij is volledig vrij en soeverein in Zijn beslissingen, terwijl Hij er ook volledig aan toegewijd is.
Dit alles geeft God een sterk persoonlijk karakter, omdat alleen een persoon beslissingen kan nemen, kan kiezen, lief kan hebben en zichzelf aan anderen kan manifesteren. Wij mensen tonen onze persoonlijkheid en karakter in wat we zeggen en doen. Door deze woorden en daden leren anderen ons kennen en onthullen we onze manier van zijn. En God doet hetzelfde. In het Oude Testament openbaart God Zich in de eerste plaats door Zijn woorden. We vinden vaak uitdrukkingen waarin God naar Zichzelf verwijst in de eerste persoon. Bijvoorbeeld: Ik ben Jahwe uw God, die u heb weggeleid uit Egypte, het slavenhuis (Ex 20,2). Op andere momenten communiceert een profeet de woorden die God tot hem gesproken heeft: Zo zegt de Heer: Ik denk terug aan de trouw van uw jeugd (Jer 2,2). En bij de woorden horen daden: Toen dacht God aan Rachel: Hij verhoorde haar en opende haar schoot (Gen 30,22). Op die dag riep de Heer, Jahwe van de legerscharen, u op, om te wenen en te jammeren (Js 22,12). Deze woorden en daden verlichten elkaar wederzijds; zij openbaren Gods wil en leiden het uitverkoren volk naar de ware bron van het leven, die God Zelf is.
Het Nieuwe Testament bevat, in vergelijking met het Oude Testament, een verrassende nieuwheid. De evangeliën laten ons zien dat Jezus God “Mijn Vader” noemt op een exclusieve en niet-overdraagbare manier. Er is een unieke en heel speciale relatie tussen de Vader en Jezus, die niet alleen in woorden kan worden uitgedrukt. Jezus’ woorden en daden geven ook aan dat Hij niet zomaar een mens is. Hoewel Jezus nooit beweerde God te zijn, maakte Hij Zijn goddelijke aard absoluut duidelijk door wat Hij zei en deed. Daarom verkondigden de apostelen in hun geschriften dat Jezus de eeuwige Zoon van God is, die mens werd voor ons en voor onze verlossing. Bovendien openbaarde Jezus niet alleen Zijn nauwe relatie met de Vader, maar ook de relatie van de Heilige Geest met de Vader en met Zichzelf. De Heilige Geest is de “Geest die van de Vader uitgaat” (vgl. Joh 15,26), de “Geest van Zijn Zoon” (vgl. Gal 4,6), de “Geest van Christus” (vgl. Rom 8,11), of gewoon de “Geest van onze God” (vgl. 1 Kor 6,11). Zo wordt het persoonlijke karakter van God, dat in het Oude Testament tot uiting kwam, in het Nieuwe Testament met een verrassende nieuwe dimensie gepresenteerd: God bestaat als Vader, Zoon en Geest.
Dit betekent natuurlijk niet dat er drie goden zijn, maar eerder drie verschillende personen in de eenheid van de ene God. Dit is beter te begrijpen als je de namen van de personen bekijkt, want die spreken over de relatie tussen Hen als een van diepste intimiteit. Onder mannen is het normaal dat de vader-zoonrelatie er een van liefde en vertrouwen is. Op het goddelijke vlak zijn deze liefde en dit vertrouwen zo compleet dat de Vader in de diepste intimiteit is met de Zoon en, omgekeerd, de Zoon met de Vader. Evenzo is de relatie tussen elk van deze personen en Zijn eigen Geest er een van de meest innige intimiteit. Vaak komen wij, mensen, onszelf tegen in het diepst van ons wezen; we onderzoeken onze gedachten en peilen onze gevoelens, en leren onszelf zo van binnen kennen. Op een vergelijkbare manier is de Heilige Geest God die het hart van God kent; De Geest Zelf is het mysterie van de wederzijdse intimiteit van de Vader en de Zoon. Dit alles leidt tot één conclusie: God is een mysterie van Liefde. Niet van liefde naar buiten toe, naar schepselen, maar van liefde binnenin, tussen de goddelijke personen. Deze goddelijke liefde is zo sterk dat de drie personen één werkelijkheid zijn, één God. Een theoloog uit de twaalfde eeuw, Richard van Sint Victor, schreef over de Drie-eenheid dat “liefde twee personen nodig heeft om te kunnen bestaan; om volmaakt te zijn moet het openstaan voor een derde” (De Trinitate, III.13). De Vader, de Zoon en de Heilige Geest hebben dezelfde waardigheid en aard: Ze zijn alle drie één God, één enkel mysterie van liefde.
4. De oproep tot gemeenschap en geloof
Een document van het Tweede Vaticaans Concilie vat het doel van Openbaring samen: “De onzichtbare God,” staat er, “spreekt uit de overvloed van Zijn liefde tot de mensen als tot Zijn vrienden (vgl. Ex 33,11; Joh 15,14-15) en gaat Hij met hen om (vgl. Bar 3,38), teneinde hen uit te nodigen tot de gemeenschap met Hem en hen daarin op te nemen” (Dei Verbum, 2). Het doel van Openbaring is om mannen en vrouwen de mogelijkheid te bieden om in gemeenschap met God te leven, zodat ze kunnen delen in de goederen van verlossing en in Gods eigen leven. Openbaring gaat over het geluk en het leven van elke man en vrouw.
Hier kunnen we ons afvragen hoe deze openbaring van God ieder mens bereikt, welke instrumenten God gebruikt, welke middelen Hij aanwendt zodat we te weten komen dat we geroepen zijn tot een gemeenschap van liefde en leven met onze Schepper.
Aan de ene kant is het nodig erop te wijzen dat Christus de Kerk stichtte om Zijn zending in de wereld voort te zetten. De Kerk heeft een essentiële evangeliserende dimensie. Het is haar taak om het Goede Nieuws van het Evangelie naar alle volken en naar elke historische periode te brengen, zodat mensen door haar prediking Gods openbaring en Zijn verlossende plan leren kennen. Maar de Kerk voert deze missie niet alleen uit. Christus, haar Heer en Stichter, is in feite degene die de Kerk blijft leiden vanaf Zijn plaats in de hemel aan de zijde van de Vader. De Heilige Geest, die de Geest van Christus is, leidt en bezielt de Kerk zodat zij Zijn boodschap aan de hele mensheid kan brengen. Op deze manier wordt het evangelisatiewerk van de Kerk verlevendigd door de werking van de Drie-eenheid.
Aan de andere kant is het ook waar dat historische omstandigheden de Kerk niet altijd in staat stellen om deze evangelisatietaak effectief uit te voeren. Er zijn veel obstakels die de verspreiding van het evangelie kunnen belemmeren. Als gevolg daarvan zijn er in elk tijdperk mensen - soms heel veel - die het Goede Nieuws van de oproep tot gemeenschap met God en tot verlossing niet ontvangen. Ze leren het geloof niet op een zinvolle manier kennen, omdat ze de verlossende verkondiging niet ontvangen. In elk geval betekent deze realiteit niet dat zulke personen geen contact hebben met de christelijke openbaring, want de werking van de Heilige Geest wordt niet beperkt door menselijke omstandigheden. De Geest, die God is, kan ieder mens uitnodigen tot bijzondere manieren van gemeenschap met Hem. Deze wegen manifesteren zich in het geweten van elke persoon en planten een zaadje van Openbaring in het hart van de persoon. Daarom zal iedereen van God de hulp en het licht ontvangen die nodig zijn om de gemeenschap met Hem te bereiken. Maar in die gevallen, waarin een persoon niet in aanraking komt met de prediking van de Kerk of de getuigenis van een authentiek christelijk leven, is de relatie met God meestal verward en fragmentarisch. Iemands relatie met God wordt alleen verduidelijkt en vervolmaakt wanneer iemand de boodschap van verlossing erkent en het doopsel ontvangt.
Tot nu toe hebben we meestal over Openbaring gesproken als Gods uitnodiging tot gemeenschap met Hem en verlossing. Maar wat is onze rol? Hoe accepteren we de verlossing die God aanbiedt als Hij mannen en vrouwen roept om kinderen van God te worden in Christus? Het antwoord wordt gegeven in de Catechismus van de Katholieke Kerk (nr. 142): “Het overeenstemmend antwoord op deze uitnodiging is het geloof.” Maar wat is geloof en hoe kan het worden verkregen?
Geloof is niet louter menselijk vertrouwen in God, noch is het een meer of minder overtuigde mening over iets. Soms gebruiken we het werkwoord “geloven” in de betekenis van “denken of een mening hebben over iets”. Bijvoorbeeld: “Ik geloof dat het vandaag gaat regenen” of “Ik geloof dat wat er met hem gebeurt tijdelijk is”. In deze voorbeelden hebben we reden om te denken dat iets waar is, maar we kunnen er niet zeker van zijn dat de dingen echt zo zijn. Als we het over geloof in God hebben, bedoelen we iets heel anders.
Geloof is een innerlijk licht dat van God komt en ons hart raakt, waardoor we Gods aanwezigheid en actie herkennen. Wanneer bijvoorbeeld iemand in een missiegebied in contact komt met het christendom door het werk van een missionaris, kan het gebeuren dat hij of zij geïnteresseerd en gefascineerd raakt door wat hij of zij hoort. God verlicht hen en helpt ze inzien hoe mooi dit alles is, hoe het werkelijk zin geeft aan het leven, een zin waar ze misschien tot dan toe zonder succes naar op zoek waren. Maar ze hebben niet alleen een boodschap gehoord die logisch lijkt. Ze hebben ook een licht ontvangen dat hen geluk en vreugde brengt, omdat er een nieuwe betekenis voor hun leven is ontstaan die ze misschien niet voor mogelijk hadden gehouden. Daarom omarmen ze met vreugde de boodschap die ze hebben gehoord en herkennen ze de zin van hun leven. Ze leren God en Zijn grote liefde kennen en zijn er zeker van dat deze boodschap de sleutel is tot hun bestaan. Dit licht is een geschenk, een genade van God, en draagt vrucht in het antwoord van de ziel, dat geloof is.
Geloof is daarom zowel iets goddelijks als iets menselijks. Het is de actie van God in de ziel en de openheid van de mens voor deze goddelijke actie: een daad van verbondenheid met de God die Zichzelf openbaart. Het Tweede Vaticaans Concilie vat dit proces in deze woorden samen: “Wil de mens deze geloofsdaad kunnen stellen, dan is Gods voorkomende en helpende genade nodig en de innerlijke bijstand van de Heilige Geest, die het hart moet bewegen en tot God bekeren, die de ogen van de geest moet openen en “aan allen smaak moet geven bij het instemmen met de waarheid en bij het geloven er aan’“ (Dei Verbum, 5).
Vanwege de menselijke dimensie is geloof de daad van een persoon. Het is een vrije daad. Het kan zelfs gebeuren dat dezelfde prediking van de zendeling sommige mensen tot een geloofsdaad beweegt en anderen niet. God, die de diepten van elk hart kent, verlicht ieder naar zijn eigen aanleg. En we zijn altijd vrij om Gods liefdevolle uitnodiging te accepteren of af te wijzen, om Jezus als Heer van ons leven te accepteren of om Hem af te wijzen. De laatste beslissing echter brengt het risico met zich mee dat iemand zijn aardse en eeuwige geluk verliest.
Geloof is ook een daad van vertrouwen, want we aanvaarden de leiding die God ons biedt. We accepteren dat Christus de Heer is, die door Zijn genade de weg naar vrijheid en het ware leven wijst. Geloven is je vol vreugde overgeven aan Gods plan voor ieder van ons, dat ons er toe brengt om te leven als goede kinderen van God in Jezus Christus. Geloof brengt ons ertoe om op God te vertrouwen, zoals Abraham op Hem vertrouwde en zoals Onze Lieve Vrouw op Hem vertrouwde.
Basisbibliografie
Catechismus van de Katholieke Kerk, 50-73.
Paus Franciscus, Encycliek Lumen Fidei, 29 juni 2013.
Paus Benedictus XVI, “Het jaar van het geloof: Wat is geloof?”, Audiëntie, 24 oktober 2012.
Paus Benedictus XVI, “Het jaar van het geloof. De stadia van openbaring”, Audiëntie, 5 december 2012.
Aanbevolen lectuur
Fernando Ocáriz en Arturo Blanco, Fundamental Theology (Woodridge, IL: Midwest Theological Forum, 2009), vooral de hoofdstukken 4 en 7.
[1] Pope Benedict XVI, Audience, 5 December 2012.