1. Christus en de Kerk
De Kerk is een mysterie, d.w.z. een werkelijkheid waarin God en de mensheid met elkaar in contact en gemeenschap komen. Kerk komt van het Griekse “ekklesia”, wat betekent: een bijeenkomst van mensen die bij elkaar geroepen zijn. In het Oude Testament werd het gebruikt als vertaling van “quahal Yahweh,” de groep mensen die door God bijeengeroepen werd voor aanbidding. Voorbeelden zijn de Sinaï bijeenkomst en de bijeenkomst in de tijd van koning Josia met als doel God te loven en terug te keren naar de zuiverheid van de Wet. In het Nieuwe Testament heeft het verschillende betekenissen, in continuïteit met het Oude Testament, maar het duidt vooral de mensen aan die God oproept en verzamelt uit alle hoeken van de wereld in een bijeenkomst om, door geloof in Zijn Woord en de doop, kinderen van God worden, leden van Christus en tempels van de Heilige Geest.[i]
“De Kerk vindt haar oorsprong en voltooiing in het eeuwig heilsplan van God. Zij werd in het Oude Verbond voorbereid met de uitverkiezing van Israël, teken van de toekomstige vereniging van alle volken. Gegrondvest door het woord en de werkzaamheid van Jezus Christus, werd zij vooral verwezenlijkt door Zijn verlossende dood en Zijn verrijzenis. Zij werd vervolgens zichtbaar als mysterie van heil door de uitstorting van de heilige Geest op Pinksterdag. Zij zal op het einde der tijden worden voltooid als de hemelse vergadering van alle verlosten.”[ii]
De Kerk werd niet door mensen gesticht en is zelfs geen nobel menselijk antwoord op de ervaring van verlossing die God in Christus teweegbrengt. In de mysteries van het leven van Christus, die gezalfd was door de Geest, zijn de beloften vervuld die in de Wet en de profeten waren aangekondigd. Het is ook door Zijn leven - in zijn geheel - dat de Kerk werd gesticht. Er is niet één moment waarop Christus de Kerk stichtte. Hij stichtte het veeleer door Zijn hele leven heen: vanaf de incarnatie tot Zijn dood, verrijzenis, hemelvaart en zending van de Heilige Geest . Tijdens Zijn hele leven liet Christus - in wie de Geest woonde - zien hoe Zijn Kerk moest zijn, door eerst sommige dingen te regelen en daarna andere. Na Zijn Hemelvaart werd de Geest naar de hele Kerk gezonden en blijft in haar om de mensen te herinneren aan alles wat onze Heer tegen de apostelen heeft gezegd en om haar door de geschiedenis heen naar haar volheid te leiden. De Geest is de oorzaak van Christus’ aanwezigheid in Zijn Kerk door de sacramenten en het Woord, en siert haar voortdurend met verschillende hiërarchische en charismatische gaven (vgl. Lumen gentium, 4 en 12). Door Zijn aanwezigheid wordt de belofte van onze Heer vervuld om altijd bij ons te blijven tot aan de voleinding der wereld (Mt 28,20).
2. Volk van God, Lichaam van Christus en Gemeenschap van Heiligen
In de Heilige Schrift wordt de Kerk met verschillende namen aangeduid, die elk op een speciale manier bepaalde aspecten van het mysterie van Gods gemeenschap met de mensheid onderstrepen. “Volk van God” is een titel die aan Israël wordt gegeven. Toegepast op de Kerk, het nieuwe Israël, betekent dit dat God mannen en vrouwen niet in afzondering wilde redden, maar hen wilde vormen tot één volk, verenigd in de eenheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, die Hem in waarheid zouden kennen en Hem in heiligheid zouden dienen (vgl. Lumen gentium, 4 en 9; De heilige Cyprianus, De Orat Dom. 23; CSEL 3, p. 285).
Het betekent ook dat ze door God is uitverkoren. Het Volk is “van God” en is niet het eigendom van enige cultuur, regering of natie. Bovendien is het een zichtbare gemeenschap die op weg is – te midden van de naties - naar haar uiteindelijke thuisland. In deze laatste zin kunnen we zeggen dat “Kerk en synode synoniem zijn” (Johannes Chrysostomus, Explicatio in Psalmum 149: PG 55.493). We reizen allemaal samen naar dezelfde gemeenschappelijke bestemming; we zijn allemaal geroepen tot dezelfde missie; we zijn allemaal verenigd in Christus en in de Heilige Geest met God de Vader. In dit Volk hebben allen de gemeenschappelijke waardigheid om kinderen van God te zijn, een gemeenschappelijke missie om zout voor de aarde te zijn en een gemeenschappelijk doel, namelijk het Koninkrijk van God. Allen delen in de drie functies of ambten van Christus.[iii]
Als we zeggen dat de Kerk het “lichaam van Christus” is, willen we benadrukken dat Christus door de zending van de heilige Geest de gelovigen innig met Zichzelf verenigt. Dit is vooral waar in de Eucharistie, waardoor de gelovigen groeien en verenigd worden in naastenliefde en één lichaam vormen in de verscheidenheid van leden en functies. Het wijst ook op de realiteit dat de gezondheid en ziekte van één lid invloed heeft op het hele lichaam (vgl. 1 Kor 12,1-24), en dat de gelovigen, als leden van Christus, Zijn instrumenten zijn voor Zijn werk in de wereld.[iv] De Kerk wordt ook wel de “Bruid van Christus” genoemd (vgl. Ef 5,26 e.v.), die binnen de eenheid van de Kerk met Christus het onderscheid tussen Christus en Zijn Kerk benadrukt. Het benadrukt ook dat Gods verbond met de mensheid definitief is. God is trouw aan Zijn beloften en de Kerk beantwoordt Hem trouw door de vruchtbare Moeder te zijn van al Gods kinderen.
Het Tweede Vaticaans Concilie nam een oude uitdrukking voor de Kerk over: “gemeenschap.” Dit wijst op de realiteit dat zij het verlengstuk is van de intieme gemeenschap van de Heilige Drie-eenheid en deze gemeenschap uitbreidt naar de mensheid. De Kerk is hier op aarde al een gemeenschap met de goddelijke Drie-eenheid, ook al is die nog niet in haar volheid voltooid. Naast ‘het gemeenschap zijn’ is de Kerk een teken en instrument van die gemeenschap voor de hele mensheid. Door haar nemen we deel aan Gods intieme leven en behoren we tot de familie van God als kinderen in de Zoon (vgl. Gaudium et Spes, 22) door de Geest. Dit wordt op een specifieke manier werkelijkheid in de sacramenten, vooral in de Eucharistie, die ook vaak communie wordt genoemd (vgl. 1 Kor 10,16).
De Kerk is communio sanctorum: een gemeenschap van heiligen, dat wil zeggen een gemeenschap van allen die de herscheppende genade van de Geest hebben ontvangen waardoor ze kinderen van God worden, met Christus verenigd zijn en heiligen worden genoemd. Sommigen lopen nog rond op deze aarde; Anderen zijn al gestorven en zuiveren zichzelf met de hulp van onze gebeden. Weer anderen genieten al van de aanschouwing van God en zijn ‘voorsprekers’ voor ons. De gemeenschap van de heiligen betekent ook dat alle christenen de heilige gaven gemeen hebben, waarvan de Eucharistie, alle andere sacramenten die erbij horen en alle andere gaven en charismata het middelpunt vormen.
Door de gemeenschap van de heiligen staan de verdiensten van Christus en van alle heiligen die ons op aarde zijn voorgegaan ons bij in de zending die onze Heer Zelf ons vraagt om uit te voeren in de Kerk. De heiligen in de hemel volgen het leven van de pelgrimerende Kerk op de voet en wachten tot de volheid van de gemeenschap van de heiligen werkelijkheid wordt door de tweede komst van onze Heer, het oordeel en de opstanding van de lichamen. Het leven van de pelgrimerende Kerk en van elk van haar leden is van groot belang voor de vervulling van haar zending, voor de zuivering van vele zielen en voor de bekering van zovele anderen: “Veel grote dingen hangen ervan af, of jij en ik ons gedragen zoals God het wil. Vergeet dat niet.”[v]
Tegelijkertijd is het jammer dat de gelovigen soms geen gehoor geven aan wat God van hen vraagt, vanwege hun beperkingen, fouten of zonden. Sommige gelijkenissen van het Koninkrijk leggen uit hoe de tarwe naast het onkruid leeft, de goede vis naast de slechte vis, tot het einde van de wereld. Sint Paulus besefte dat de apostelen een grote schat in aarden potten droegen (vgl. 2 Kor 4,7), en het Nieuwe Testament bevat verschillende waarschuwingen tegen valse profeten en mensen die anderen in opspraak brengen (bijv. Openb. 2 en 3).[vi] Net als in de vroege Kerk hebben ook nu de zonden van christenen (ambtsdragers of niet-gewijde gelovigen) een impact op de zending van de Kerk en op andere christenen. Deze impact is nog groter als degene die zondigt - door handelen of nalaten - een ambtsdrager is of de verantwoordelijkheid heeft om voor anderen te zorgen, en het kan zelfs gebeuren dat er een schandaal wordt veroorzaakt (uitnodiging tot zonde). Hoewel zonden een effect hebben op de gemeenschap, en dit effect zelfs heel zichtbaar kan zijn, kunnen ze nooit de heiligheid van de Kerk volledig overschaduwen of haar zending verstikken, want dat zou erop neerkomen dat we bevestigen dat het kwaad machtiger is dan de liefde die God heeft getoond en nog steeds toont aan de mensheid. Bovendien is de impact van het goede dat zoveel christenen doen minder zichtbaar, maar veel groter dan die van de zonde. Het gebed van alle christenen voor de paus, voor de bisschoppen, voor alle geestelijken, voor religieuzen en leken is een antwoord van geloof op deze situatie waarin de Kerk verkeert totdat haar mysterie wordt voltooid in haar definitieve thuisland. De heilige Jozefmaria erkent de aanwezigheid van zondaars in de Kerk, maar benadrukt dat dit “ons absoluut niet het recht geeft om de Kerk naar menselijke maatstaven en zonder de goddelijke deugd van geloof te beoordelen, en alleen maar te kijken naar het meer of minder competent zijn van sommige geestelijken of sommige christenen. Dat zou oppervlakkig zijn. Het belangrijkste in de Kerk is niet dat we kijken hoe de mensen aan de genade beantwoorden, maar dat we kijken naar wat God doet. De Kerk is Christus die onder ons aanwezig is, God die naar de mensheid komt om haar te redden, die ons door Zijn openbaring roept, met Zijn genade heiligt, en ons in de kleine en grote strijd van het leven van alledag met Zijn voortdurende hulp ondersteunt. Het is niet uitgesloten dat wij de mensen gaan wantrouwen; iedereen zou in ieder geval zichzelf moeten wantrouwen en de dag met een mea culpa, met woorden van diep en oprecht berouw moeten afsluiten. Wij hebben niet het recht om aan God te twijfelen. En twijfelen aan de Kerk, aan haar goddelijke oorsprong, aan de reddende werking van haar prediking en van haar sacramenten, is twijfelen aan God en aan de werkelijke komst van de heilige Geest.”[vii]
De Kerk als gemeenschap van heiligen is organisch gestructureerd op aarde omdat Christus en de Geest haar gesticht hebben en haar tot het sacrament van het heil maken, dat wil zeggen tot het middel en het teken waarmee God het heil aan de mensheid aanbiedt. De Kerk is intern gestructureerd volgens de relaties tussen degenen die krachtens het doopsel het gemeenschappelijk priesterschap hebben ontvangen en degenen die daarnaast het ambtelijk priesterschap hebben ontvangen door het sacrament van de wijding. De Kerk is ook extern gestructureerd in de gemeenschap van de afzonderlijke Kerken, gevormd naar het beeld van de universele Kerk en elk voorgezeten door zijn eigen bisschop. Op dezelfde manier bestaat deze gemeenschap in andere kerkelijke realiteiten. De Kerk, aldus gestructureerd, dient de Geest van Christus bij het uitvoeren van haar zending (vgl. Lumen Gentium, 8).
3. Gemeenschappelijk priesterschap
Bij binnenkomst in de Kerk worden christenen herboren in Christus en met Hem tot koning en priester gemaakt door het kruisteken; door de zalving van de Geest worden ze tot (algemeen) priester gewijd. Daarnaast ontvangen sommigen het sacrament van de wijding, waardoor ze in staat worden gesteld om Christus sacramenteel aanwezig te stellen aan de andere gelovigen, hun broeders en zusters, om het Woord van God te verkondigen en hen te leiden in het geloof en het christelijke leven. Door dit onderscheid tussen de gewone christelijke staat en de gewijde dienaren laat God ons zien dat Hij Zijn genade via anderen wil overbrengen, dat verlossing tot ons komt van buiten ieder van ons en niet afhankelijk is van onze persoonlijke capaciteiten. In Gods Kerk bestaan er daarom twee wezenlijk verschillende manieren om deel te hebben aan het priesterschap van Christus, die onderling met elkaar verbonden zijn. Deze wederzijdse ordening is niet slechts een morele voorwaarde voor het uitvoeren van de zending van de Kerk, maar de manier waarop het priesterschap van Christus aanwezig wordt gemaakt op deze aarde (vgl. Lumen gentium, 10 en 11).
Het priesterschap wordt daarom niet gereduceerd tot een specifieke dienst binnen de Kerk, want alle christenen hebben een specifiek charisma ontvangen en erkennen zichzelf als leden van een koninklijk geslacht en deelgenoten in het priesterambt van Christus (vgl. heilige Leo de Grote, Preken, IV, 1: PL 54, 149). Het is een gemeenschappelijke staat voor alle christenen, mannen en vrouwen, leken en geestelijke bedienaren, die werd ontvangen in het doopsel en werd versterkt door het vormsel. Daarom hebben alle christenen met elkaar “de toestand van gelovig zijn” gemeen. Ze zijn “ingelijfd in Christus door middel van het Doopsel, tot ledematen van het volk van God gemaakt. Alle christenen zijn geroepen om naar eigen vermogen de zending uit te voeren, die God aan de kerk heeft toevertrouwd, delend in de priesterlijke, profetische en koninklijke taak van Christus. Tussen hen bestaat een ware gelijkheid in hun waardigheid als kinderen van God.”[viii] Het gemeenschappelijk priesterschap wordt uitgeoefend als antwoord op de roeping tot heiligheid en tot voortzetting van de zending van Christus, die alle mannen en vrouwen in het doopsel hebben ontvangen
In de Joodse religie, in de religies die Israël omringden en in veel andere religies is het de priester die als bemiddelaar optreedt. Daarom moet iedereen die een relatie met God wil aangaan de priester vragen om namens hem of haar op te treden. De rol van de priester is er een van bemiddeling: om mensen met God te verenigen en God met mensen, om offers te brengen en om te zegenen. Om het priesterschap van de gelovigen uit te leggen, benadrukten de kerkvaders dat elke christen rechtstreeks toegang heeft tot God. Omdat we allemaal delen in het priesterschap van Christus, kunnen alle christenen God rechtstreeks benaderen en dicht bij Hem komen.
In het bijzonder zijn alle christenen - vanwege hun verbondenheid met Christus - in staat om geestelijke offers te brengen, om de wereld naar God te brengen en God naar de wereld. Alle gedoopten zijn geroepen om mannen en vrouwen in een relatie met God te brengen. Het gemeenschappelijk priesterschap heeft een opgaande en een neergaande dimensie. Het opstijgen stelt ons in staat om alles in ons leven, in verbondenheid met Christus, op te heffen tot God. In Hem, in de Heilige Mis, krijgen onze kleine inspanningen en offers eeuwigheidswaarde. Later, in de Hemel, zullen we ze (van gedaante) zien veranderen.
De dalende dimensie van het gemeenschappelijk priesterschap betreft de rol van de priester om Gods gaven aan de mensheid over te brengen. Dit is wat ons instrumenten maakt voor de heiligheid van anderen, bijvoorbeeld door ons apostolaat. Dit gebeurt in de zending van ouders wanneer zij hun kinderen helpen groeien in geloof, hoop en naastenliefde, en in de heiliging van het huwelijk en het gezinsleven. Het gebeurt ook als we onze vrienden en collega’s dichter bij God brengen: “Terwijl jullie je activiteiten uitvoeren in het hart van de samenleving en deelnemen aan alle nobele en rechtschapen menselijke inspanningen, mogen jullie nooit de diepe priesterlijke betekenis van jullie leven uit het oog verliezen. Jullie moeten bemiddelaars zijn in Christus Jezus om alle aardse werkelijkheden bij God te brengen, zodat de goddelijke genade alles kan bezielen.”[ix] Deze heiligende zending van niet-gewijde christenen is nauw verbonden met de heiligende zending van gewijde dienaren, en heeft deze nodig. De heilige Jozefmaria, die specifiek sprak over het apostolaat van zijn geestelijke zonen en dochters, zei dat ieder “probeert in de eigen omgeving van zijn beroep apostolisch werkzaam te zijn en de mensen dichter bij Christus te brengen door het voorbeeld en door het woord, door de dialoog. Maar in het apostolaat, bij het leiden van de zielen op de wegen van het christelijk leven, stuit men op de sacramentele muur. De heiligende taak van de leek heeft de heiligende taak van de priester nodig, die het boetesacrament toedient, de Eucharistie viert en het woord Gods in naam van de Kerk verkondigt.”[x]
Het gemeenschappelijk priesterschap houdt ook de koninklijke zending van Christus in, waarbij alle christenen Christus laten regeren in hun leven en in hun omgeving door anderen te dienen, vooral de armen, de zieken en alle mensen in nood. Dienstbaarheid is de manier waarop de koninklijke waardigheid van christenen wordt uitgeoefend. Het helpt ons ook om te ontdekken en uit te voeren wat God voor de wereld bedoeld heeft.
God heeft gewild dat het gemeenschappelijk priesterschap en het ambtelijk priesterschap in de Kerk wederzijds tot elkaar geordend zijn. Zijn priesterschap wordt op aarde aanwezig in die wederzijdse ordening. Klerikalisme is daarom een onevenwichtigheid in deze orde. Het doet zich voor wanneer ambtsdragers het terrein van de andere gelovigen binnendringen in kwesties die hen niet aangaan, of wanneer de niet-gewijde gelovigen het terrein van het ambt van priester binnendringen door functies te vervullen die aan gewijde ambtsdragers toebehoren.
4. Diversiteit van roepingen in de Kerk
De Kerk moet het door Christus aangekondigde Koninkrijk van God onder alle volken verkondigen en vestigen. Op aarde is zij het zaad en het begin van dit Koninkrijk. Na Zijn opstanding stuurde onze Heer de apostelen om het evangelie te verkondigen, te dopen en de mensen te leren om alles wat Hij had opgedragen te vervullen (vgl. Mt 28,18 e.v). Onze Heer vertrouwde Zijn Kerk dezelfde zending toe die de Vader Hem had gegeven (vgl. Joh 20,21). Vanaf het begin van de Kerk is deze missie uitgevoerd door alle christenen (vgl. Handelingen 8,4; 11,19), die vaak tot het uiterste zijn gegaan door hun eigen leven op te offeren om die te vervullen. Het zendingsmandaat van onze Heer heeft zijn bron in Gods eeuwige liefde, die Zijn Zoon en Zijn Geest zond omdat “Hij wil dat alle mensen gered worden en tot kennis van de waarheid komen” (1 Tim 2,4).
Deze zending omvat de drie functies van de Kerk op aarde: de munus propheticum (het goede nieuws van de redding door Christus verkondigen), de munus sacerdotale (het heilbrengende leven van Christus door de sacramenten en genade present stellen en doorgeven) en de munus regale (christenen helpen om de missie te vervullen om de wereld tot God te brengen en te groeien in heiligheid). Hoewel alle gelovigen deze missie delen, spelen ze niet allemaal dezelfde rol. Sommige sacramenten en charisma’s vormen en rusten christenen uit voor bepaalde zendingsgerelateerde taken.
Zoals we gezien hebben, zijn zij die het gemeenschappelijk priesterschap hebben en zij die ook het ambtelijk priesterschap hebben, op zo’n manier tot elkaar geordend dat ze op aarde Christus’ priesterschap en bemiddeling, de genadegaven en de kracht en het licht die allen nodig hebben om de zending van de Kerk uit te voeren, samen present stellen. Sommigen van hen zijn op een specifieke manier gelijkvormig aan Christus, het hoofd van de Kerk, anders dan de anderen. Nadat ze het sacrament van de wijding hebben ontvangen, bezitten ze het ambtelijke priesterschap om Christus sacramenteel present te stellen voor alle andere gelovigen. De bisschoppen hebben als opvolgers van de apostelen de volheid van het sacrament van de wijding ontvangen. Priesters, die de bisschoppen rechtstreeks bijstaan, hebben het sacrament van de wijding in de tweede graad ontvangen. De derde graad van het sacrament van de wijding, het diaconaat, vormt een christen om tot Christus de dienaar, om de bisschop en priesters bij te staan in de prediking, in daden van naastenliefde en in de viering van bepaalde sacramenten.
Met betrekking tot de missie om de wereld tot God te brengen, zijn er twee duidelijke levensstaten verbonden met deze taak. Sommigen hebben de speciale roeping om de wereld van binnenuit naar God te brengen, de leken. Dat doen ze door de tijdelijke zaken waarmee hun leven verweven is op God te richtten (vgl. Lumen gentium, 31). Omdat ze deelnemen aan het priesterschap van Christus, delen de leken in Zijn heiligende, profetische en koninklijke zending.[xi] Ze delen in de priesterlijke zending van Christus wanneer ze, vooral in de Mis, hun eigen leven met al hun werken als geestelijk offer aanbieden. Ze delen in de profetische missie van Christus als ze het Woord van Christus met geloof aanvaarden en het aan de wereld verkondigen door het getuigenis van hun leven en woorden. Zij delen in de koninklijke zending van Christus omdat zij van Hem de kracht ontvangen om de zonde in zichzelf en in de wereld te overwinnen door zelfverloochening en heiligheid van leven, en ernaar streven om tijdelijke activiteiten en de samenleving te doordringen van morele waarden.
Anderen hebben de speciale roeping om zich af te zonderen van de wereldse werkelijkheid en activiteiten, en leven volgens een specifieke levensstaat die, voor zover menselijkerwijs mogelijk, lijkt op het leven dat allen aan het einde zullen hebben (ze trouwen niet en leven vaak als broeders of zusters in gemeenschappen; ze bezitten geen eigendom; ze veranderen vaak hun naam om aan te geven dat ze “sterven” aan hun vorige leven, etc.). Om deze staat van leven binnen te gaan wijden ze zichzelf op een speciale manier aan God door de evangelische raden te belijden: kuisheid (in celibaat of maagdelijkheid), armoede en gehoorzaamheid. Het godgewijde leven is een door de Kerk erkende levensstaat, die bijdraagt aan de vervulling van haar zending door middel van een volledige toewijding aan Christus en aan zijn broeders en zusters, en die getuigt van de hoop op het Koninkrijk der hemelen.[xii] In het bijzonder herinneren zij door hun levensstaat iedereen eraan dat we geen blijvende verblijfplaats in deze wereld hebben. Ze getuigen in het openbaar dat alle menselijke prestaties omgevormd moeten worden op de dag van de komst van de Heer. En zij brengen de wereld tot God door aantrekkingskracht, die buiten de activiteiten en zaken ligt, van waaruit zij zich hebben teruggetrokken (vgl. Lumen gentium, 44; PC, 5).
Leken en religieuzen brengen de wereld naar God vanuit verschillende posities. De eersten doen dit van binnenuit en bevorderen de ontwikkeling van de schepping volgens het goddelijke plan (vgl. Gen 2,15); de laatsten van buitenaf, de schepping naar haar voltooiing trekkend, een voltooiing waarop zij in hun manier van leven symbolisch vooruitlopen. De eersten hebben de laatsten nodig om hen eraan te herinneren dat de wereld niet tot God gebracht kan worden zonder de geest van de zaligsprekingen; de laatsten hebben de eersten nodig om hen eraan te herinneren dat het de oorspronkelijke roeping van de mens is om de schepping tot de perfectie te brengen die God ervoor bedoeld heeft. Beide levensstaten, in gemeenschap, dienen de opbouw van het Koninkrijk van God. Het godgewijde leven draagt ook in grote mate bij aan de christelijke verlevendiging van de wereld door werken van liefdadigheid en sociale bijstand, waaraan het zich ruimhartig wijdt.
Bovendien ontstaan er in het leven van de Kerk vele wegen en middelen om de gemeenschappelijke zending uit te voeren. In de 20e eeuw zijn veel bewegingen, nieuwe kloostergemeenschappen en andere recente instellingen ontstaan, die allemaal door hun eigen charisma’s bijdragen aan de evangelisatie.
5. Octaaf voor Christelijke Eenheid
De Kerk is Eén omdat haar oorsprong en model de Heilige Drie-eenheid is; omdat Christus, haar Stichter, de eenheid van allen in één lichaam herstelt; omdat de Heilige Geest de gelovigen verenigt met het Hoofd, dat Christus is. Deze eenheid komt tot uiting in het feit dat de gelovigen hetzelfde geloof belijden, dezelfde sacramenten vieren, verenigd zijn in dezelfde hiërarchie, dezelfde hoop hebben en dezelfde naastenliefde.
De Kerk bestaat als een gevestigde en georganiseerde samenleving in de wereld in de vorm van de Katholieke Kerk, bestuurd door de opvolger van Petrus en door de bisschoppen in gemeenschap met hem (vgl. Lumen gentium, 8). Alleen in haar kan de volheid van de heilsmiddelen worden verkregen, aangezien onze Heer alle goederen van het Nieuwe Verbond alleen heeft toevertrouwd aan het Apostolisch College, waarvan Petrus het hoofd is. Christus heeft de Kerk eenheid gegeven en die eenheid blijft bestaan in de katholieke Kerk. Deze eenheid gaat niet verloren door de verdeeldheid onder christenen. Scheidingen tussen christenen veroorzaken echter een wond in de Kerk, kunnen schandalen veroorzaken en vormen een obstakel voor evangelisatie.
Degenen die geboren worden in een staat van afscheiding van de katholieke Kerk kunnen niet zomaar als schismatieken of ketters beschouwd worden. In hun gemeenschappen en kerken kunnen ze genade ontvangen door de doop. Ze bezitten veel goederen van heiliging en waarheid die van Christus uitgaan en die aanzetten tot katholieke eenheid. En de Heilige Geest maakt gebruik van hen als instrumenten van verlossing, omdat hun kracht voortkomt uit de volheid van genade en waarheid die Christus aan de katholieke Kerk heeft gegeven.[xiii]
De leden van deze kerken en gemeenschappen zijn in Christus ingelijfd in het doopsel en daarom erkennen wij hen als broeders en zusters. Wij zijn in een zekere gemeenschap van gebed en andere geestelijke goederen, zelfs in een zekere ware eenheid in de heilige Geest, met christenen die niet tot de katholieke kerk behoren (vgl. Lumen gentium, 15). We kunnen groeien in eenheid: door dichter bij Christus te komen en andere christenen te helpen dichter bij Hem te komen; door eenheid in het wezenlijke, vrijheid in het bijkomstige en naastenliefde in alles te bevorderen; door Gods huis beter bewoonbaar te maken voor anderen; door te groeien in verering en respect voor de paus en de hiërarchie, door hen bij te staan en hun leer te volgen.
De oecumenische beweging is een kerkelijk doel om zichtbare eenheid onder christenen te zoeken in de ene Kerk die door Christus is gesticht. Het is een verlangen van onze Heer (vgl. Joh 17,21) dat tot stand komt door gebed, bekering van hart, wederzijdse broederlijke kennis en theologische dialoog.
De Week van Gebed voor de Eenheid van de Christenen is een van de activiteiten van de oecumenische beweging, die deel uitmaakt van de “geestelijke oecumene.” Deze werd in 1908 in de Verenigde Staten opgericht door de episcopaalse Paul Watson, die later lid werd van de katholieke Kerk. Pausen Pius X en Benedictus XV prezen en moedigden alle katholieken aan om mee te doen aan dit initiatief. Het wordt gevierd van 18 januari t/m 25 januari, het feest van de bekering van Sint Paulus. Naast de katholieke kerk wordt het gevierd in verschillende orthodoxe kerken en in veel christelijke gemeenschappen. Op sommige plaatsen kan het gebedsbijeenkomsten omvatten of zelfs een liturgisch gebed, zoals de Vespers, met de aanwezigheid van christenen die niet in volledige gemeenschap met de katholieke kerk zijn. De meest wijdverspreide activiteit is echter persoonlijk gebed voor de gemeenschappelijke intentie voor een zichtbare christelijke eenheid tijdens de aangegeven dagen.
Basisbibliografie
Catechismus van de Katholieke Kerk, 748-945.
Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk, 147-193.
H. Johannes Paulus II, Ut unum sint, 25 mei 1995.
