Strijd, nabijheid, missie (10). Een leven dat wordt doorgegeven: "Uw ouderen zullen dromen zien en uw jongeren zullen visioenen krijgen"

Wanneer de relatie tussen Vader en kinderen – en tussen de generaties onderling – de vorm van een zegen aanneemt, wordt het mogelijk zonder angst naar de toekomst te kijken.

Vanaf de eerste hartslag van het leven van de Kerk is deze dynamiek aanwezig: ze ontstaat met de Kerk zelf en vat in zekere zin haar wezen samen. Sint-Paulus herkent haar in activiteiten die zo centraal staan als de evangelisatie en de viering van de Eucharistie. «Zelf heb ik immers van de Heer de overlevering ontvangen die ik u op mijn beurt heb doorgegeven», schrijft hij tweemaal aan de Korintiërs (vgl. 1 Kor 11,23; 15,3). Het gaat daarbij niet om een loutere overdracht van een leer, maar om een doorgeven dat bijna iets van een generatie of voortbrengen in zich draagt. Daarom zegt hij: «Want al had gij in Christus duizend opvoeders, gij hebt maar één vader. Ik ben het die u door het evangelie in Christus Jezus heb verwekt.» (1 Kor 4,15). Het gaat dus niet om puur kennisoverdracht, want de waarheid van het christendom bestaat niet uit abstracte principes, maar uit iets – uit Iemand – heel concreets: een Persoon die ons zijn eigen leven schenkt. Daarom vertrouwt Paulus de Galaten toe: «Ach kinderen, ik moet opnieuw weeën om u doorstaan, totdat ge de gestalte van Christus hebt aangenomen.» (Gal 4,19).

Deze manier van spreken is niet enkel typisch voor Paulus. Ook Johannes richt zich tot de gelovigen als «mijn kinderen» (vgl. 1 Joh 2,1), en Petrus noemt hen «pasgeboren kinderen» (1 Pt 2,2). Het christelijke leven is immers een geboorte tot een nieuw bestaan, een leven dat van nature uitgedeeld en doorgegeven wil worden. Die beweging vindt haar oorsprong in de Vader en krijgt gestalte in Jezus Christus: «Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand kent de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren.» (Mt 11,27). Christus openbaart niet alleen de Vader, maar geeft ons ook door wat Hij van Hem heeft ontvangen: Hij is mens geworden en in de wereld gekomen opdat wie Hem aannemen «leven zouden bezitten en wel in overvloed.» (Joh 10,10). Het christelijk geloof ontvangen betekent daarom «wedergeboren worden», «geboren worden uit water en geest» (Joh 3,3.5).

De zegen van een vader

De overdracht van het Verbond is een van de hoofdthema’s van het Oude Testament. In de verhalen over de aartsvaders speelt de vaderlijke zegen een beslissende rol: het is het moment waarop het Verbond wordt doorgegeven aan de volgende generatie. Wie kent niet de scène waarin Jakob zijn broer Esau te snel af is om de zegen van Isaak te ontvangen (vgl. Gen 27)? Of het ontroerende tafereel waarin Jakob zijn twaalf zonen één voor één zegent en hun toekomst ontvouwt (vgl. Gen 49)? Even indrukwekkend is het moment waarop David zijn zoon Salomo zegent en hem boven al zijn broers verkiest (vgl. 1 Kon 1–2). En ook het gebaar van Mattatias blijft aangrijpend: in een tijd van afgoderij en vervolging zegent hij zijn zonen en spoort hen aan trouw te blijven aan de Wet en, zo nodig, hun leven te geven voor het Verbond (1 Makk 2,49).

In al deze scènes draagt de vader aan zijn zoon de gave over die hijzelf van God heeft ontvangen. Er bestaan vele vormen van zulke zegengebeden. Een van de mooiste is wellicht de zegen die Isaak over Jakob uitspreekt. Wanneer Jakob naar zijn vader toe komt en hem kust, ruikt Isaak de geur van zijn kleren en roept uit: «Ja, de geur van mijn zoon is als de geur van een akker die door Jahwe is gezegend, Dauw van de hemel zal God je geven, vruchtbare grond, met overvloed van koren en most. Volken zullen je dienen naties voor je buigen; je moet heersen over je broers, en de zonen van je moeder moeten voor jou buigen!Wie jou vervloekt, hij zij vervloekt; wie jou zegent, hij zij gezegend!'» (Gn 27,27-29).

Andere zegengebeden volgen een gelijkaardige structuur. De vader herkent in zijn zoon iemand die van God de gaven heeft ontvangen om het Verbond levend te houden. Hij bidt dat God hem nabij zal zijn, want hij beseft dat het leven van zijn zoon vol uitdagingen zal staan. En uiteindelijk draagt hij de gave volledig over, samen met de verantwoordelijkheid die erbij hoort. Toch wordt de zegen niet altijd pas aan het einde van iemands leven uitgesproken, zoals bij de aartsvaders en koningen. Soms gebeurt het vroeger. In het boek Tobit bijvoorbeeld geeft Tobit zijn zoon Tobias de zegen mee op het moment dat deze de zorg voor de toekomst van het gezin moet opnemen. Hij vertrouwt hem die verantwoordelijkheid toe en voegt er raadgevingen aan toe die getuigen van diepe wijsheid (vgl. Tob 4).

In het Nieuwe Testament wordt niet langer de belofte van het Verbond doorgegeven, maar de werkelijkheid ervan: de gave van het Heil en de opdracht om die tot in alle uithoeken van de aarde te brengen. Het gaat niet meer om lichamelijke afstamming, en de overdracht gebeurt eerder in het leven. Zo vertrouwt Paulus aan Timoteüs en Titus verschillende kerkgemeenschappen toe die hij zelf heeft gesticht. In een van zijn brieven aan Timoteüs noemt hij zichzelf apostel, onverdiend geroepen: Christus, schrijft hij, «heeft mij vertrouwen geschonken door mij in zijn dienst te nemen» (1 Tim 1,12). En precies dat geeft hij door aan de jonge Timoteüs: «Deze opdracht vertrouw ik u toe, Timóteüs, mijn kind, overeenkomstig de profetieën die eertijds over u zijn uitgesproken. Strijd daardoor gesteund de goede strijd» (1 Tim 1,18). De hele brief ademt de sfeer van een vaderlijke zegen: vol wijsheid, raad en bemoediging, want velen vonden Timoteüs te jong voor zo’n zware opdracht (vgl. 1 Tim 4,12). Het lezen van de zogenaamde ‘Pastorale Brieven’ van Paulus blijft daarom een voortdurende bron van inspiratie voor iedereen die zelf op het punt staat zijn geloof en zijn zending door te geven — zijn traditie verder te schenken.

Een Vader in het Opus Dei

Toen de heilige Jozefmaria zich voor de moeilijke vraag van zijn eigen begraafplaats gesteld zag, vroeg hij dat op de – heel eenvoudige – grafsteen de woorden zouden worden gegrift: Peccator – Orate pro eo.[1] Maar toen hij de gezichten van de architecten zag, voegde hij er met een glimlach aan toe: «Als jullie willen, kunnen jullie deze andere woorden toevoegen: genuit filios et filias.»[2] De eerste uitdrukking verwoordde zijn besef van zijn eigen kleinheid, terwijl de tweede verwees naar de vruchtbaarheid die God aan zijn leven had geschonken en die hij met verwondering beschouwde.

Al op zeer jonge leeftijd wist de heilige Jozefmaria dat hij geroepen was om «vader, leraar en gids van heiligen» te zijn.[3] Zo moest hij het licht doorgeven dat hij van de Heer had ontvangen: «Hoewel het recht van het Werk getrouw de geest van het Opus Dei weergeeft, zou het dode letter zijn geweest als de Stichter niet iets levends had doorgegeven: een stijl, een traditie, een spiritualiteit die historische continuïteit gaf aan die manier van heilig worden.»[4] Daarom deed hij zoveel moeite om zijn kinderen te helpen die geest eigen te maken; en daarom verlangde hij er ook naar dat velen van hen al vanaf het einde van de jaren veertig in het Romeins College zouden kunnen verblijven. Een eenvoudige anekdote uit die tijd illustreert dit. Tijdens een gesprek in Rome met een groep leden van het Werk ging het op een bepaald moment over boeken. Don Álvaro stond op het punt een studie te publiceren, en de heilige Jozefmaria vertelde over enkele projecten die hij zelf in gedachten had. Plotseling gaf hij het gesprek een verrassende wending. Terwijl hij naar de aanwezigen wees, zei hij: «Kijk eens wat een bibliotheek! Dít zijn mijn werken!»[5]

Hij vormde zijn kinderen volgens de geest die hij zelf van God had ontvangen, en tegelijk had hij de vaderlijke houding om die gave in hun handen te leggen. Al in de beginjaren, toen in Spanje een klimaat van religieuze vervolging heerste, vroeg hij aan de jongeren die hem volgden: “Als ik sterf, ga je dan verder met het Werk?”[6] Het was een manier om de verantwoordelijkheid die God hem had toevertrouwd, met hen te delen. Later, toen het moment kwam om het charisma van het Werk naar nieuwe landen te brengen, stuurde hij zijn dochters en zonen op pad met zeer bescheiden middelen en vaak gebrekkige communicatiekanalen — kortom, met een groot vertrouwen dat zij overal dezelfde geest zouden overdragen die zij hadden ontvangen.

Het is bovendien bekend hoeveel hij in de laatste jaren van zijn leven heeft geleden onder de crisis waarin de wereld, en vooral de Kerk, was terechtgekomen. Alles leek ter discussie te staan; men bekritiseerde alles, men wilde alles achter zich laten. Veelzeggend is dat hij zich in die historische periode in Rome graag omringde met jongeren. Zij waren immers kinderen van die tijd: zij waren het best in staat om de positieve elementen van hun tijd te herkennen en de verlangens naar vernieuwing gestalte te geven. Misschien riep hij hen daarom bij zich: omdat de toekomst in hun handen lag. Velen herinneren zich hoe hij soms zijn handen op de schouders van een van die jongeren legde en zei: “Ik steun op jou.” Daarmee gaf hij aan dat hij wat hij van God had ontvangen, aan hen toevertrouwde. Hij drukte dit op ontelbare manieren uit, tegenover directeuren en directrices, maar ook tegenover mensen die nog maar pas tot het Werk waren toegetreden[7]. Het was opnieuw een uiting van het vaderschap dat God hem had geschonken.

Een vaderschap dat wordt doorgegeven

Dit vaderschap is onvergetelijk voor wie het persoonlijk heeft meegemaakt, maar het behoort ook tot de erfenis die de heilige Jozefmaria aan zijn kinderen wilde nalaten. In feite voelt iedereen die een zekere rijpheid heeft bereikt — iedereen die iets wezenlijks aan de wereld kan doorgeven — een vorm van vaderschap in zich. De stichter van het Werk heeft dit bewustzijn vanaf jonge leeftijd in de mensen om hem heen proberen te wekken. Een terrein waarop dat bijzonder duidelijk naar voren komt, is het onderwijs. In De Voor staat bijvoorbeeld een raad die grote diepgang heeft: «Leraar: je moet het als je ideaal zien om je leerlingen in korte tijd te laten begrijpen wat jezelf uren studie heeft gekost voor je een helder inzicht had.»[8]

In dat licht is het mooi wat Álvaro d’Ors, supernumerair en hoogleraar Romeins recht, in enkele persoonlijke aantekeningen schreef. Hij had in zijn leven talloze juristen opgeleid. Terugdenkend aan zijn leerlingen — vooral aan degenen die inmiddels de leerstoelen bekleedden die vroeger van hem waren — merkte hij op: “Opvolgers hebben is altijd een bron van voldoening. Zonder erfgenaam sterven is even treurig, of zelfs treuriger, dan niets te kunnen nalaten.”[9]

Hetzelfde geldt voor vele andere beroepen, vooral die waarin een cultureel of technisch erfgoed wordt doorgegeven. De heilige Jozefmaria paste dit principe ook toe, met name op degenen die een bestuursfunctie in het Werk bekleedden. Pedro Casciaro herinnerde zich hoe hij erop aandrong dat zij “de morele plicht hadden om zich niet onvervangbaar te maken.”[10] Als negatief voorbeeld verwees hij graag naar een voorval uit zijn jonge jaren. In een brief aan de directeuren schreef hij hierover: “Ik herinner me — als een pittoresk geval — dat van een kok in een seminarie waar ik eens verbleef tijdens mijn priesterlijke werkreizen door Spanje. Wanneer die man een gerecht bereidde dat hij buitengewoon vond — wat het in werkelijkheid niet was — stuurde hij de keukenhulpjes weg zodat ze het recept niet zouden leren.”[11] Als positief tegenbeeld benadrukte hij dat een directeur “tegelijk een ontdekker, een opleider en iemand die mensen op de juiste plaats weet in te zetten” moest zijn.[12]

Maar niet alleen de directeuren: wij allemaal zijn geroepen een vaderschap te beleven dat ons doet beseffen dat we erfgenamen zijn van een grote gave — en tegelijk verantwoordelijk om die, zoals het leven zelf, door te geven aan de volgende generatie. Hoe kunnen we dat doen? Misschien allereerst door ons te herinneren dat de Kerk een gemeenschap is: gemeenschap met de Drie-eenheid én gemeenschap tussen mensen. De Vader heeft ons hier onlangs nog aan herinnerd in verband met het Werk: «Denken aan een gemeenschap van personen is denken aan een gemeenschap waarin iedereen vrij is, een gemeenschap van persoonlijke initiatieven die ‘het Opus Dei verwezenlijken’, en een gemeenschap van verschillende generaties.»[13] Vrijheid, initiatief en verschil in generaties komen samen binnen één gemeenschap, en elk van deze dimensies speelt een onvervangbare rol. Waar er een gemeenschappelijke oorsprong, erfenis en missie bestaat, leidt gemeenschap tegelijk tot eenheid én pluraliteit.[14] Dat kan soms misverstanden of spanningen oproepen — iets wat zowel binnen als buiten de Kerk voorkomt. Sociologen wijzen er bovendien op dat de verschillen tussen generaties de afgelopen jaren bijzonder snel zijn gegroeid.[15] Maar vanuit het besef deel uit te maken van een gemeenschap kunnen verschillen worden overbrugd door liefde en naastenliefde. De heilige Jozefmaria schreef: “Meer dan in het ‘geven’, bestaat de liefde in het ‘begrijpen’.”[16] Dat kan leiden tot misverstanden en zelfs spanningen, die zowel binnen als buiten de Kerk voorkomen. Op sociologisch vlak is recentelijk gewezen op de snelheid waarmee de verschillen tussen generaties zich de laatste jaren ontwikkelen[15]. Maar vanuit het besef deel uit te maken van een gemeenschap kunnen verschillen worden overbrugd door liefde en naastenliefde. De heilige Jozefmaria schreef: “Meer dan in het ‘geven’, bestaat de liefde in het ‘begrijpen’.”[16]. Tijdens een recente ontmoeting met gezinnen lichtte de Vader deze gedachte toe door te benadrukken dat begrip niet in de eerste plaats bestaat uit het verontschuldigen van gebreken of het accepteren van verschillen, maar uit “het positieve begrijpen”: het goede in een persoon zien, het goede waartoe hij in staat is, en dat waarderen. Hij voegde eraan toe: “we zullen het altijd vinden, als we door liefde worden gedreven.”[17] Zo ontdek je de waarde die in anderen schuilt en kun je hen vertrouwen. Waarderen — bevestigen — is immers de eerste manier om lief te hebben, en dat geldt in het bijzonder voor een moeder en voor een vader.

Als in een grote symfonie

Het eigen maken en belichamen van een charisma gebeurt niet vanzelf, laat staan automatisch. Daarom voorziet de Kerk momenten of periodes van intensere vorming, onderscheiding en rijping. Tegelijkertijd mag, zodra iemands rijpheid is vastgesteld, niet worden vergeten dat niemand geroepen is om een kopie van een ander te worden. Elk werkelijk levend charisma ontvouwt zich in een gezonde verscheidenheid van stijlen – zoals dat al het geval was tussen de apostelen en doorheen de heiligen van alle tijden, zelfs binnen één en dezelfde roeping. Het is essentieel om te leren de waarde te zien die elke verschillende manier van kijken en leven kan hebben, het goede dat elk van hen in zich heeft.

Wanneer dat gebeurt binnen een geloofsgemeenschap, verandert het samenleven van mensen en generaties in een bron van zegen: jongeren kijken met dankbaarheid naar ouderen, en ouderen met rust en vertrouwen naar jongeren. Dat laatste wordt eenvoudiger wanneer men een geestelijk vaderschap heeft ervaren. Want een vader vervangt het kind niet; hij verwekt het, voedt het, helpt het groeien… hij begeleidt het zodat het tot bloei komt en de teugels van zijn eigen leven in handen kan nemen – en van het leven dat beiden hebben ontvangen.

Ten slotte is ieder binnen deze gemeenschap geroepen om zijn eigen plaats te ontdekken, zoals in een grote symfonie. Paus Franciscus verwijst in dit verband vaak naar de woorden van de profeet Joël: «Ik zal mijn geest uitstorten over alle mensen, uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw grijsaards dromen zien, uw jonge mannen visioenen krijgen» (Jl 3,1; vgl. Hand 2,17). Hij zei het eens als volgt: «Als de jongeren en de ouderen zich openstellen voor de Heilige Geest, brengen zij samen een prachtige combinatie tot stand»[18] waarin beiden groeien. De een geeft uitdrukking aan de band met een verleden waarin God heeft gehandeld; de ander, gevoed door die wortels, opent de toekomst. «Als wij samen op weg gaan, jongeren en ouderen, zullen wij goed geworteld kunnen zijn in het heden en vanuit deze positie met het verleden en de toekomst kunnen omgaan: het verleden ontmoeten om van de geschiedenis te leren en de wonden te genezen die ons soms beïnvloeden; de toekomst ontmoeten om het enthousiasme te voeden, dromen te doen ontspruiten, profetieën op te wekken, verwachtingen te doen bloeien»[19].

In de heilsgeschiedenis speelt elke generatie een eigen, onvervangbare rol. Net als in een symfonie: de viool kan niet in de plaats treden van de pauken, en de koperblazers kunnen de houtblazers niet vervangen. Het belangrijkste is dat iedereen, terwijl hij zijn eigen partij speelt, deel blijft uitmaken van hetzelfde grote werk, waarin elke persoon een unieke waarde heeft. Vandaar het belang om elkaar te leren kennen, tijd en ruimte te delen, en oprechte belangstelling te tonen. Ook tussen generaties geldt wat de Vader in een van zijn brieven schreef: «De broederlijkheid, vanuit een eenvoudige relatie op basis van de gemeenschappelijke ouders, groeit uit tot vriendschap door de onderlinge genegenheid tussen broers en zussen, met alles wat dit met zich meebrengt aan wederzijdse belangstelling, begrip, communicatie, attente en fijngevoelige dienstbaarheid, materiële hulp, enz.»[20]. Dit alles vanuit het bewustzijn van het eigen vaderschap en het eigen kindschap.

* * *

De overdracht – de ‘generatie’ – staat in het hart van de Kerk. Zoals Jezus van de Vader is uitgegaan en de redding in handen van zijn leerlingen heeft gelegd, zo is het aan elke generatie om die levende erfenis verder te schenken. «De geur van mijn zoon is als de geur van een veld dat door de Heer is gezegend», zei Isaak toen hij Jakob zegende. De heilige Jozefmaria herhaalde die woorden wanneer hij sprak over het Werk als «een vruchtbare akker»[21]. Met die uitdrukking, die hij vaak gebruikte – ook tegenover zijn jongste kinderen – gaf hij hun zijn vertrouwen door en liet hij een gezonde vaderlijke trots zien[22]. Wanneer de relatie tussen vaders en kinderen, en tussen generaties, de vorm van een zegen aanneemt, wordt het mogelijk om zonder angst naar de toekomst te kijken. Dan gaan kindschap en broederlijkheid schitteren, vanuit het besef van dezelfde goddelijke roeping die van generatie op generatie wordt doorgegeven.


[1]. In vertaling naar het Nederlands, «zondaar – bid voor hem».

[2]. Vertaald, «verwekte zonen en dochters». Cfr. P. Urbano, El hombre de Villa Tevere, Barcelona, Plaza & Janés, 1995, p. 200.

[3]. Heilige Jozefmaria, Persoonlijke aantekeningen, n. 1725, in A. Vázquez de Prada, El Fundador del Opus Dei, vol. I, Madrid, Rialp 1997, p. 554.

[4]. A. Vázquez de Prada, El Fundador del Opus Dei, vol. III, Madrid, Rialp 2003, p. 396.

[5]. Ibid, pp. 396-397.

[6]. S. Bernal,Monseñor Josemaría Escrivá de Balaguer. Apuntes sobre la vida del Fundador del Opus Dei, Madrid, Rialp 1980, 6ª ed., p. 356.

[7]. Mgr. Julián Herranz herinnert zich enkele manieren waarop de heilige Jozefmaría op vriendelijke wijze liet weten dat hij zou vertrekken, maar dat het Werk zou voortduren.; cfr. J. Herranz, En las afueras de Jericó, Madrid, Rialp 2007, pp. 173-174.

[8]. Heilige Jozefmaria, De Voor, n. 229.

[9]. Ongepubliceerde tekst, geciteerd in G. Pérez Gómez, Álvaro d’Ors. Sinfonía de una vida, Madrid, Rialp 2020, p. 539.

[10]. P. Casciaro, Soñad y os quedaréis cortos, Rialp, Madrid 1994, pp. 172-173.

[11]. Heilige Jozefmaria, Brief 27, n. 52; cit. in A. Vázquez de Prada, El Fundador del Opus Dei, vol. III, Madrid: Rialp 2003, p. 304, nota 158.

[12]. Heilige Jozefmaria, Instructie 31-V-1936, n. 20, cit. in A. Vázquez de Prada, El Fundador del Opus Dei, vol. III, Madrid, Rialp 2003, p. 303.

[13]. F. Ocáriz, Pastorale Brief, 10-02-2024, n. 13.

[14]. Cfr. Dicasterie voor de Geloofsleer, Brief Communionis Notio, 28-05-1992, n. 15.

[15]. Een recente studie heeft bijvoorbeeld zes generaties geïdentificeerd die momenteel naast elkaar leven. cfr. J. Twenge, Generations, New York, Atria Books 2023.

[16]. Heilige Jozefmaria, De Weg, n. 463.

[17]. F. Ocáriz, Ontmoeting met families, 16-07-2024.

[18]. Franciscus, Ap. Ex. Christus vivit, 25-03-2019, n. 192.

[19]. Ibid., n. 199.

[20]. F. Ocáriz, Pastorale Brief, 1-11-2019, n. 14.

[21]. Heilige Jozefmaria, Brief 29, n. 9, precies met verwijzing naar de tekst van Gn 27,27.

[22]. Cfr. Bijvoorbeeld de homilie ‘De dromen zijn werkelijkheid geworden’, gehouden op 9 januari 1968 voor de jongeren van het Romeins College en opgenomen in In gesprek met de Heer, nr. 1.

Lucas Buch