Het is 587 voor Christus, Jeremia is in Jeruzalem en ontvangt een wat merkwaardige boodschap van de Heer die hem vraagt een akker te kopen. De profeet staat perplex, vooral vanwege de concrete omstandigheden waarin men verkeerde, en antwoordt: "De belegeringswallen reiken al tot de stad [Jeruzalem]; ze wordt ingenomen, ze valt in de handen van de Chaldeeën die haar bestormen; (...) En toch, Jahwe mijn Heer, hebt Gij tot mij gezegd: Koop de akker (...)" (Jer 32:24-25). De Heer dringt echter aan. Hij wil met dit gebaar van de profeet een teken geven aan zijn volk en aan ons: "Ik breng haar bewoners bijeen uit alle landen (…) Ik breng hen terug naar deze plaats en laat hen er veilig wonen. (…) Ik maak hen een van hart en een van zin (...) Ik keer Mij nooit meer van hen af en blijf hen goed doen. (…) Met heel mijn hart en heel mijn ziel plant Ik hen voorgoed in dit land." (Jer 32:37-41). Daar zullen hun wortels stevig uitgroeien. God zelf zal het veld herbebossen met de bomen die zijn kinderen zijn; hij zal elk zaadje persoonlijk planten, het laten ontkiemen, groeien en doen wortelen.
Een diep wortelende roeping
Vuur wordt regelmatig als beeld gebruikt om over evangelisatie te spreken: een boodschap die zich snel verspreidt en alles op zijn weg in vuur en vlam zet (vgl. Lc 12,49). Maar vuur duurt meestal niet lang en laat alleen maar as achter. Daarom kunnen we ons, naast het beeld van het vuur dat zich verspreidt, ook wenden tot het beeld van het bos dat gezaaid wordt en groeit (vgl. Mt 13,31). Het proces van het wortelen van de eerste zaden mag dan langzaam verlopen, maar als de bomen eenmaal beginnen te groeien en er een bos is gevormd, barst het leven los in een eindeloze veelheid van vormen, geluiden en kleuren; een immense verscheidenheid aan planten, dieren en andere levensvormen ontwikkelt zich in de schaduw van die bomen. Wat woestenij was, wordt een aangename, koele en bewoonbare plek. De bomen binden de grond, wekken een bries op, trekken regen aan, houden vocht vast, zuiveren de lucht; ze voeden en bieden onderdak aan allerlei soorten wezens. Niets kan die levenskracht meer afremmen.
De taak van de geassocieerden om te evangeliseren wordt midden in de wereld vervuld, en zou vergeleken kunnen worden met dat bos. De prelaat van het Opus Dei heeft, bij het uitleggen van de gave van een roeping tot het Werk als geassocieerde, gesproken over hun vermogen om het apostolaat te verankeren, om een groot aantal verschillende relaties aan te knopen en de banden te versterken.[1] We zouden deze mogelijkheden kunnen samenvatten door te zeggen dat de roeping als geassocieerde een roeping is tot fundering, die ons spreekt van bijzonder stevige en diepe wortels die sterk blijven te midden van de onrust van onze wereld. Vaak gebeurt het wortelen op een bepaalde plek, maar het komt ook voor dat mensen om bepaalde redenen of voor bepaalde periodes, bijvoorbeeld vanwege werk-, studie-, familie- of wat dan ook, van de ene plek naar de andere verhuizen. Deze transplantatie is dan aanleiding om opnieuw te wortelen, en wel in nieuwe aarde. Maar verdergaand dan het fysiek aarden, ontwikkelen wortels zich in de vorm van levengevende vriendschappen met hen die met dezelfde grond verbonden zijn. Achter dit vermogen om wortels te ontwikkelen - soms op plaatsen, maar altijd in de harten van mensen - schuilt een speciale genade, een bijzondere goddelijke wil: "Met heel mijn hart en heel mijn ziel plant Ik hen voorgoed in dit land." (Jer 32,41).
“Laten we dus nadenken over het belang van het verzorgen van de wortels", daartoe nodigt paus Franciscus ons uit, "want alleen door deze te ontwikkelen, zullen takken de hoogte in groeien en vrucht dragen. Ieder van ons kan zich afvragen: wat zijn de belangrijkste wortels van mijn leven? Waar ben ik geworteld? Herinner ik me ze, zorg ik voor ze?". [2]
Geworteld in God: de gave van het celibaat
Waar ben ik geplant? Wortels groeien in de grond en spreken ons over het land, land dat voor het uitverkoren volk een fundamentele waarde had omdat het een geschenk van God was, en elke Israëliet had de verantwoordelijkheid om ervan te genieten, het te onderhouden, het vrucht te laten dragen en het door te geven aan de volgende generatie. Het is daarom verbazingwekkend dat, toen het beloofde land onder de verschillende stammen van Israël werd verdeeld, één stam niets kreeg. Het was de stam van Levi, die bestemd was voor de aanbidding van de Heer. In plaats van te klagen, baden de Levieten: O Heer, Gij zijt mijn erfdeel (…) mijn erfdeel behaagt mij! (vgl. Ps 16:5-6). Ze erkenden dat het stuk land dat hun was toegewezen niets meer en niets minder was dan... God zelf! De Heer wilde voor hen "het fundament van hun bestaan, het land van hun leven" zijn. [3]
In deze uitverkiezing van God vinden we "het ware fundament van het celibaat"[4] , ook van datgene waartoe de geassocieerden en numerair(e)s geroepen zijn: God zelf is de grond waarin een celibatair hart wortelt. Om verder te gaan dan interpretaties die beperkt of zelfs reductionistisch zouden kunnen zijn, gaat Mgr. Fernando Ocáriz in zijn brief over de roeping tot het Opus Dei in op deze wezenlijke visie op het celibaat. In feite wijst hij erop “het celibaat niet slechts en ook niet vooral te zien als een functionele optie, dat wil zeggen, als iets dat nuttig is om ons meer aan de activiteiten van het Opus Dei te kunnen wijden of om van de ene naar de andere plaats te kunnen gaan. Het is waar dat het celibaat dat mogelijk maakt en vergemakkelijkt, maar de fundamentele drijfveer is dat het een bijzonder geschenk van vereenzelviging met het leven van Christus is.”[5] Het celibaat is een aspect van het hart van Jezus en is een bijzondere manier om zich er mee te vereenzelvigen: Hij is het beeld waarin iedereen die dit geschenk ontvangt zich weerspiegelt. Daarom is het celibaat het tegenovergestelde van individualisme: het maakt een speciale openheid naar God mogelijk - zoals bij de stam van Levi - en een speciale openheid naar anderen – zoals die van Christus zelf.
Deze roeping - die numerair(e)s ook ontvangen – straalt bij geassocieerden wellicht met een kenmerkende helderheid, omdat ze in hen niet verbonden is met een totale beschikbaarheid voor de taken van vorming of bestuur, of om van her naar der te kunnen gaan. “Jullie geassocieerden leveren het levend bewijs - schreef de Vader - van wat een overgave met onverdeeld hart aan God midden in de wereld is. (...) Jullie tonen met je leven het absoluut vrije karakter van de apostolische activiteit van elke gedoopte en jullie doen het met alle kracht van een celibatair hart." [6]
Zo legde een geassocieerde het, kort nadat hij zijn roeping had ontdekt, uit aan zijn broers: "Ik heb mijn leven aan God gegeven in het Opus Dei. Ik zal thuis en op mijn werk doorgaan, zoals ik altijd al deed. Maar mijn hart is helemaal voor God. Ik wil Hem midden op straat dienen". [7] Het kan in onze tijd een beetje naïef of absurd lijken om een roeping tot het celibaat midden op straat te accepteren... Het is haast zoiets als het kopen van een akker in Judea tijdens de belegering van de Babyloniërs. Het is daarom goed om niet uit het oog te verliezen dat de roeping tot het celibaat een geschenk van God is dat kracht heeft om de omgeving waarin dat zaad wordt geplant te veranderen. Bovendien dorst de wereld naar dit geschenk, ook al is ze zich er vaak niet van bewust. Benedictus XVI zei dat "onze wereld het getuigenis van God nodig heeft dat gegeven wordt door hen die Hem omarmen als de grond waarop hun eigen leven gegrondvest is. Juist daarom is het celibaat zo belangrijk in de wereld van vandaag". [8]
De heilige Jozefmaria, specifiek verwijzend naar zijn geassocieerde dochters en zonen, legde uit dat "wij allen in het Werk voldoende en bijzondere genade van God hebben om onze toewijding aan God in de wereld met fijngevoeligheid te beleven. Onze kluis is op straat, en daar zijn we contemplatieven: het volstaat om met fijngevoeligheid de Normen te voltooien, die concreet en breed tegelijk zijn, en beleefd kunnen worden in elke omgeving omdat ze als een handschoen om de hand passen". [9] Elke norm van het leefplan is een ontmoeting die de Heer ons aanbiedt zodat we diep in Hem kunnen wortelen. Van daaruit, goed geworteld in een leven van intimiteit met Christus, zal het zaad van de roeping dat in het hart van elke geassocieerde is gezaaid uitgroeien; "als een boom aan een rivier met wortels tot in het water hij heeft geen last van de hitte, zijn bladeren blijven groen. Een tijd van droogte deert hem niet, hij blijft vrucht dragen." (Jer 17,8).
Wortels in de samenleving en in individuen
Het zaad van de roeping van geassocieerden van het Opus Dei gedijt in alle soorten grond. Dat bleek sinds de eerste, zo uiteenlopende, roepingen zo te zijn en we blijven het tot op heden zien. “Jullie bevinden je in zeer verschillende omstandigheden en bewegen je in allerlei professionele milieus," schreef de Vader aan de geassocieerden. “Jullie levens bestrijken een eindeloos terrein aan mogelijkheden". [10] Op dit terrein met een breed scala van werk en sociale relaties, drukken de geassocieerden op een bijzonder duidelijke manier uit “wat het Opus Dei is, door de heiliging van het gewone leven, van het beroepswerk en van het familieleven, zonder van plaats te veranderen” [11] . Het getuigenis van het leven van de geassocieerden laat zien, zoals Paco Uceda - een van de eerste drie geassocieerden - uitlegde, dat "de missie van het Opus Dei heel eenvoudig is. Iedereen moet God zoeken in zijn levensstaat en beroep. Ik als behandelaar, jij als schilder; de dokter als arts; en de advocaat, de klerk en de boer, ieder op zijn eigen gebied. Het gaat erom heilig te zijn in de gewone bezigheden van elke dag, in het gewone werk. [12]
Het ontroerde de heilige Jozefmaria te denken aan het grote evangelisatiewerk dat zijn dochters en zonen als geassocieerden zouden verrichten "in heel dit immense panorama van het dagelijks werk”.[13] Het dagboek van een van de eerste samenkomsten van geassocieerde vrouwen vertelt over een bezoek van Encarnación Ortega, die toen in Rome woonde en samenwerkte met de stichter van Opus Dei. "Encarnita werd omringd door ons allen die graag over alles wilden horen. Ze begon te vertellen en hield niet op... twee uur lang, ze zou nooit zijn gestopt, noch zouden wij genoeg hebben gehad van het luisteren naar hoeveel de inhoud van onze roeping omvat, en hoe dit ons rechtstreeks naar de Heer leidt".[14] Encarnita vertelde hen dat de Vader veel van hun roeping verwachtte, omdat ze "tot in het diepst van de samenleving" konden doordringen. [15] "Ik benijd jullie," zal de heilige Jozefmaria bij een andere gelegenheid tegen zijn geassocieerde zonen en dochters zeggen, "jullie overgave aan God is totaal en volledig zoals de mijne, maar jullie kunnen verder reiken".[16]
Dit vermogen om de diepte in te gaan en verder te reiken heeft te maken met het vermogen van geassocieerden om te wortelen, om veel en tevens diepgaande relaties aan te gaan, die aan het apostolaat van de Kerk diepte geven, vooral in hun professionele omgeving waar ze getuigen van Christus zijn: "Doordat jullie meer permanent ergens wonen, maken jullie het mogelijk dat het apostolaat wortels schiet in jullie grondgebied; jullie manier van leven maakt het mogelijk om vele verschillende kennissen en relaties stabiel te onderhouden: met familie, met collega’s, met buren, in het dorp, de stad of het land waar jullie wonen. “Jullie bereiken meer mensen”, zoals de heilige Jozefmaria zei, niet alleen qua reikwijdte, maar ook qua diepte van het apostolaat”. [17]
Dit alles is mogelijk omdat "in het Werk het belangrijkste apostolaat altijd het apostolaat gebaseerd op vriendschap is”. Dat is wat de heilige Jozefmaria leerde: "De meeste vruchten van het werk van het Opus Dei door zijn leden persoonlijk worden verkregen, met het apostolaat van voorbeeld en loyale vriendschap met hun collega’s: aan de universiteit of in de fabriek, op kantoor, in de mijnen of op de velden”. [18] “Jullie geassocieerden," schreef de Vader,"verwezenlijken het Opus Dei vooral door een diep persoonlijk apostolaat in jullie eigen beroep en familie". [19]
Daartoe drijft de gave van het celibaat met een bijzondere kracht: de diepe intimiteit met Jezus Christus wil zich uitbreiden tot innige vriendschappen, want zoals paus Franciscus zegt, "het celibaat is een geschenk dat, om als weg tot heiliging beleefd te worden, gezonde relaties nodig heeft, banden van waarachtige waardering en oprechte goedheid die hun wortels in Christus vinden". [20] De vriendschap van een celibatair persoon die Jezus Christus navolgt maakt, waar hij ook is, Gods liefde aanwezig: een liefde die beschikbaar en barmhartig is, die zich vermeerderd voor iedereen die nabij is. De vriendschap die geassocieerden door Gods genade geroepen zijn aan te bieden, is een liefde die zich in de tijd blijft manifesteren, een liefde waarop zonder angst gerekend kan worden, zoals van een vader of een moeder die er altijd zijn. Deze liefde ontvouwt zich in de eerste plaats in het eigen gezin: die kern van ouders, broers en zussen, neven en nichten en andere familieleden is normaal gesproken de eerste omgeving waarin God ons uitnodigt om zout en licht te zijn (vgl. Mt 5,13-14). Deze ruimte breidt zich beetje bij beetje uit tot ze alle mensen bestrijkt die door ons leven gaan, aan wie deze oprechte vriendschap een stevige en rijke bodem biedt waar hun zaad in kan ontkiemen en gevoed kan worden, zodat ze gezond en robuust kunnen groeien.
De vriendschappen van de geassocieerden gaan menigmaal gepaard met een relatie van authentiek spiritueel vaderschap of moederschap. Mgr. Fernando Ocáriz beantwoordde een geassocieerde die hem hierover een vraag stelde en sprak over vriendschappen met "een authentieke zorg voor het welzijn van anderen. Het is eigen aan moeders om leven te geven. Dus, hoe geven we leven vanuit het apostolisch celibaat? Met zelfgave, met zorg voor anderen, met gebed, met de geest van dienstbaarheid, er naar zoekend om het leven aangenaam te maken... Dit alles is authentiek moederschap. Dit, samen met het op de een of andere manier overdragen, afhankelijk van de omstandigheden, van de liefde van Jezus Christus die het ware leven is (...). Dit is het grootste moederschap: Jezus Christus zelf doorgeven". [21]
Wortels die gevoed worden door een thuis
Er wordt gezegd dat de gave van het celibaat, in al wie het ontvangt, het vermogen vergroot om anderen lief te hebben en zich in vriendschap open te stellen voor veel mensen. Wie het celibaat van Christus tot het zijne maakt, is nooit een eenzaam mens. Alsof dat nog niet genoeg is groeien de wortels van de geassocieerde roepingen bovendien in een familie, in een thuis, dat het Opus Dei is. De geassocieerden "zullen nooit de warmte van een familie missen", schreef de heilige Jozefmaria, "omdat het Werk altijd genegenheid en begrip schenkt aan elk van zijn kinderen. Heel het Opus Dei is een thuis: één huis met één pannetje". [22]
Net als alle gelovigen van het Werk delen de geassocieerden in de ervaring te behoren tot deze familie, in de eerste plaats als kind met liefde voor de heilige Jozefmaria en zijn opvolgers, aan wie God de gave heeft gegeven om vaders te zijn in het Opus Dei. [23] Het is ontroerend om te zien hoe deze geest van kindschap nestelde in de harten van de eerste geassocieerden die voelden hoe God hun ziel tot kinderlijke vroomheid bewoog, terwijl ze de Stichter alleen van horen zeggen kenden. Dit overkwam Concepción Álvarez, die nog voordat ze de heilige Jozefmaria persoonlijk ontmoette, besmet werd door het gevoel ‘kind te zijn van’ dat ze ook bij de andere leden van het Werk bemerkte. Aan een van hen schreef ze: "Ik stel me een immense familie voor, verenigd met genegenheid voor de Vader, die voor allen zorgt (...). Ik word er ook steeds meer van bewust, en ik denk heel veel aan de Vader, en wat ik voor hem opoffer vervul ik op de beste manier, met buitengewone kracht". [24]
Het wonder van het vaderschap in het Werk wordt bestendigd in de opvolgers van de heilige Jozefmaria. Daarom kan elke geassocieerde zich aangesproken voelen door de woorden waarmee de prelaat van het Opus Dei zijn eerste lange brief afsloot: "Mijn dochters en zonen, als iemand zich ooit alleen voelt in deze wereld, die tegelijkertijd zo mooi en zo gekweld is, weet dan dat de Vader voor hem bidt en hem door de Gemeenschap van de Heiligen echt vergezelt en hem in zijn hart draagt"[25] en in zijn dagelijkse Mis. [26]
Een vreugdevol gevolg van het kind willen zijn, is dat we tot broers en zussen worden. De werkelijkheid van het kind-zijn van de geassocieerden mondt noodzakelijkerwijs uit in broederlijkheid die ons ertoe aanzet anderen en hun families goed te leren kennen, hen lief te hebben en voor hen te zorgen en ons door hen te laten beminnen en verzorgen. [27] De liefde van Christus die we via anderen ontvangen, vooral van hen die dezelfde weg delen, is tot ondersteuning en zet ons aan op weg naar de toekomst in hetzelfde avontuur; in het geval van de geassocieerden, "ook door met de numerair(e)s samen te werken in de zorg voor de andere gelovigen van het Werk".[28] De broederschap tussen geassocieerden, numerair(e)s en surnumerair(e)s is een bron van vreugde, hoop en troost in de inspanning om het Evangelie bij alle mensen te brengen.[29] Middels deze nabijheid, door gebed en concrete daden, door al waar mogelijk aanwezig te zijn, zullen we "het wonder van de Gemeenschap van Heiligen beleven. Met de zekerheid van het geloof weten we dat we nog dichter bij elkaar staan dan als we fysiek bij elkaar zouden zijn".[30]
***
"Het Werk, wat is het Werk nu eigenlijk?” Dat vroeg de heilige Jozefmaria zich af, dromend vanuit een klein kamertje in het consulaat van Honduras tijdens de Spaanse Burgeroorlog. “Er is nauwelijks iets zichtbaar; het is werkelijk niets meer dan een mosterdzaadje. Een paar mannen, zonder aanzien, zonder economische positie, zonder ervaring, ze staan bijna allemaal aan het begin van hun leven. Maar we weten dat dit mosterdzaadje op het bovennatuurlijke veld van de Kerk zal uitgroeien tot een struik die de hele wereld zal bedekken met haar stam, haar wortels, haar takken, en waarin vele trekkende vogels hun toevlucht zullen nemen".[31]
Sinds zijn overweging toentertijd zijn er tientallen jaren verstreken en de heilige Jozefmaria zelf heeft die droom gedeeltelijk kunnen zien uitkomen toen hij nog op deze aarde pelgrimeerde. De stichter van het Opus Dei droomde ook dat het aantal geassocieerden in de toekomst het dubbele zou zijn van het aantal numerair(e)s. [32] Nu we het honderdjarig bestaan van het Werk naderen kunnen we de Heer vragen om meer roepingen voor geassocieerden, zoals bossen en "dalen liggen zij uitgespreid, als tuinen langs een rivier, als aloëbomen door Jahwe geplant, als ceders die staan aan het water" (Num 24,6), om meer stevigheid en wortels te geven aan het werk om het Evangelie te verspreiden op deze "akker van God" (1 Kor 3,9) dat de Kerk is.
Referenties
[1] Vgl. Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: Roeping tot het Opus Dei, 28-10-2020, nr. 18.
[2] Paus Franciscus, Audiëntie, 3-5-2023.
[3] Benedictus XVI, Toespraak, 22-12-2006.
[4] Ibid.
[5] Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: Roeping tot het Opus Dei, 28-10-2020, nr. 22.
[6] Ibid., nr. 18.
[7] Lázaro Linares, Antes, más y mejor: un relato de mi vida en el Opus Dei, Rialp, Madrid 2001, p. 37.
[8] Benedictus XVI, Toespraak, 22-12-2006.
[9] Heilige Jozefmaria, Brieven 27, nr. 11.
[10] Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: Roeping tot het Opus Dei, 28-10-2020, nr. 18.
[11] Ibid., nr. 19.
[12] Geciteerd in Lázaro Linares, Antes, más y mejor, p. 29.
[13] Heilige Jozefmaria, Gesprekken, nr. 114.
[14] Diario de la Estila, 10-VIII-1953. Citaat uit Las agregadas del Opus Dei, preparación y comprensión de la misión. España 1950-1955, Studia et Documenta 15 (2021), pp. 143-178; p. 169.
[15] Ibid.
[16] Heilige Jozefmaria, Samenzijn, 15-9-1962; Citaat uit Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief, 28-10-2020, nr. 18.
[17] Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: Roeping tot het Opus Dei, 28-10-2020, nr. 18.
[18] Heilige Jozefmaria, Brief 6, nr. 55; Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief, 1-11-2019, nr. 20.
[19] Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: Roeping tot het Opus Dei, 28-10-2020, nr. 18.
[20] Paus Franciscus, Toespraak, 17-2-2022.
[21] Mgr. Fernando Ocáriz, Samenzijn te Poznan, 23-6-2022.
[22] Heilige Jozefmaria, Brieven 27, nr. 11; vgl. Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief, 16-2-2023, nr. 13.
[23] Vgl. Heilige Jozefmaria, Brieven 6-5-1945, nr. 23; Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief, 14-2-2017, nr. 2.
[24] Brief van Concepción Álvarez aan María Ampuero, 30-6-1952. Geciteerd in Las agregadas del Opus Dei, preparación y comprensión de la misión. España 1950-1955, cit., p. 168.
[25] Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: Conclusies van het Algemeen Congres, 14-2-2017, nr. 33.
[26] Vgl. Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: broederlijkheid, 16-2-2023, nr. 12; Bericht, 12-7-2019; vgl. Lv. 28,29-30.
[27] Vgl. Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: broederlijkheid, 16-2-2023, nr. 6.
[28] Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: Roeping tot het Opus Dei, 28-10-2020, nr. 18.
[29] Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: broederlijkheid, 16-2-2023, nr. 17.
[30] Mgr. Fernando Ocáriz, Bericht, 12-7-2019.
[31] H. Jozefmaria, Meditatie, 25-07-1937, in Crecer para adentro, p. 223.
[32] Vgl. Mgr. Fernando Ocáriz, Pastorale brief: Roeping tot het Opus Dei, 28-10-2020, nr. 18.